4.3Het oordeel van de rechtbank
Algemeen:
Sinds februari 2018 heeft het gezin [familienaam] zich vanuit Japan gevestigd in Nederland, [woonplaats] . Het gezin bestond uit vader, moeder en hun zeven kinderen, [kind 1] (geboren op [geboortedag kind 1] 2004), [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 2005), [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedag slachtoffer 4] 2007), [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedag slachtoffer 5] 2009), [slachtoffer 3] (geboren op 25 oktober 2010), [slachtoffer 2] ( geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 2012) en [kind 2] (geboren op [geboortedag kind 2] 2017), variërend in de leeftijd van 9 maanden tot 14 jaar. [kind 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn de biologische kinderen van moeder uit twee eerdere huwelijken en door vader geadopteerd. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zijn de biologische kinderen van vader uit een eerder huwelijk. [kind 2] is het biologische kind van vader en moeder samen.
met betrekking tot feit 1:
Vanaf begin maart 2018 gingen [kind 1] en [slachtoffer 1] naar de [school 1] in [plaats school] . Elke dag fietsten zij van [woonplaats] naar [plaats school] en weer terug, ongeveer 11 kilometer enkele reis. [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] gingen naar [school 2] te [plaats school] . Al na drie weken op school kwamen de eerste zorgsignalen bij de schoolleiding binnen.
Getuige [getuige 1], zorgcoördinator bij de [school 1] , heeft verklaard dat op 22 februari 2018 een intake heeft plaatsgevonden en dat op 5 maart 2018 [kind 1] en [slachtoffer 1] ineens aan school stonden. Ze waren op de fiets vanuit [woonplaats] naar [plaats school] komen fietsen. Na drie weken kwam het eerste zorgsignaal. Meerdere leerlingen waren overstuur omdat [slachtoffer 1] eten uit de prullenbak pakte om dit vervolgens op te eten. Op 22 maart 2018 werd een e-mail naar de emigratie-consultant van de familie verzonden om de zorgen van school hierover uit te spreken. De emigratie-consultant zou vader en moeder vragen contact op te nemen met school. Een reactie van vader en moeder richting school bleef uit.
Op 5 april 2018 ontving getuige [getuige 1] een e-mail van basisschool [school 2] waarin
[getuige 2] haar zorgen uitsprak over de vier andere kinderen die bij [school 2] zaten. Moeder had de kinderen thuis gehouden omdat ze in slechte gezondheid verkeerden. [getuige 2] wilde graag een gesprek met de ouders inplannen.
In diezelfde periode werd door verschillende collega’s van getuige [getuige 1] geconstateerd dat [slachtoffer 1] blauwe plekken in zijn gezicht had. Op 12 april 2018 werd vervolgens een afspraak met de ouders gepland. In het gesprek werd door beide ouders aangegeven dat ze absoluut niet wilden dat de jongens suiker zouden krijgen. Volgens de ouders zouden de jongens in de ochtend soep krijgen voordat ze naar school gaan en twee boterhammen en een banaan meekrijgen naar school. Over het eten uit de vuilnisbakken werd gezegd dat [slachtoffer 1] het waarschijnlijk zonde had gevonden dat eten werd weggegooid. De blauwe plekken in het gezicht zouden zijn gekomen doordat [slachtoffer 1] nogal eens van zijn fiets viel met zijn gezicht op het stuur.
Op 17 april 2018 vond overleg plaats met het Zorg Advies Team. De politie gaf daarbij aan dat de kinderen eind maart alleen in het bos waren aangetroffen en dat naar aanleiding daarvan door Veilig Thuis contact zou worden opgenomen met school.
Na de meivakantie was getuige [getuige 1] op basisschool [school 2] . Zij hoorde dat een lerares van [school 2] huilend naar de directeur was gegaan omdat één van de kinderen zo sterk vermagerd was in twee weken tijd. Getuige had tevens opgemerkt dat ook [slachtoffer 1] enorm was vermagerd gedurende de meivakantie. Daarbij zag zij ook dat hij kale plekken op zijn hoofd had. Alle kinderen waren na de meivakantie magerder geworden.
Op 15 mei 2018 werd door getuige een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis.
Op 17 mei 2018 had getuige wederom een e-mail naar vader en moeder gestuurd om de zorgen over de kinderen te uiten en mee te delen dat een zorgmelding bij Veilig Thuis was gedaan. Deze e-mail werd op 18 mei 2018 door vader beantwoord waarbij hij aangaf dat alles goed was en getuige zich geen zorgen hoefde te maken.
Op 29 mei 2018 spraken getuige en de mentor van [slachtoffer 1] met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] liep die dag bedelend op school en pakte eten van andere kinderen af. Door kinderen op school werd er al extra eten meegenomen voor [slachtoffer 1] en op school werden broodjes voor [slachtoffer 1] en [kind 1] gekocht. [slachtoffer 1] gaf daarbij aan dat hij altijd honger had en zijn broertjes en zusjes ook. In de nacht lag hij vaak wakker van de honger. Op de vraag wat [slachtoffer 1] wilde, gaf hij aan te willen eten. Hierop is gelijk contact opgenomen met Veilig Thuis. De casemanager, [naam] , heeft op 4 juni 2018 per mail geprobeerd contact te krijgen met de ouders. Hierop kwam geen reactie. Op 6 juni 2018 ging de casemanager bij de ouders langs. Op 7 juni 2018 verschenen de ouders ineens op school en eisten zij dat zij getuige [getuige 1] wilden spreken. Ze waren boos en schreeuwden dat getuige de kinderen uit de klas moest halen en dat de kinderen moesten uitleggen dat ze niet bedelden. Moeder had daarbij aangegeven dat [slachtoffer 1] groter werd en daardoor ook smaller.
Op vrijdag 8 juni 2018 ontving [getuige 1] een e-mail van de ouders waarin werd aangegeven dat getuige zich zorgen moest maken om haar eigen lichaam en niet over de lichamen van de kinderen. Op 13 juni 2018 had getuige [getuige 1] weer contact opgenomen met Veilig Thuis omdat die week weer een blauwe plek op het gezicht van [slachtoffer 1] was gezien. Op 17 juni 2018 hadden de ouders een e-mail gestuurd naar de mentor van school om de kinderen af te melden voor 19 juni 2018. Op 20 juni 2018 kreeg de school een e-mail van de ouders waarin stond dat zij vanaf 17 juni 2018 in [land] zaten voor werk, studie en een bezoek aan [plaats 1] en dat de kinderen gedurende een week afwezig zouden zijn.
Getuige [getuige 3], tijdelijk locatieleider van [school 2] , is gehoord. Zij heeft verklaard dat bij de intake de ouders het adres doorgaven waar ze woonden. Dat was in [woonplaats] . Voorts heeft zij verklaard dat de kinderen op 5 maart 2018 op school waren begonnen. Nadat er op 26 maart 2018 een gesprek met getuige [getuige 1] had plaatsgevonden, kwamen ook op deze school zorgsignalen met betrekking tot de kinderen. Zo zou [slachtoffer 2] eten bij andere kinderen uit de schooltas hebben weggenomen en werd er ook schoolfruit weggenomen, met name door [slachtoffer 4] . Op 5 april 2018 stuurde moeder een e-mail naar school met de mededeling dat de kinderen die dag niet naar school zouden komen omdat ze in “a bad physical condition” waren. De kinderen kwamen vaker afwisselend van elkaar niet naar school, met name als de school hun zorgen had geuit over de gezondheid van de kinderen. [slachtoffer 3] was de enige die bijna altijd op school was, de andere kinderen waren er vaak niet. Als een kind langere tijd niet op school was geweest, viel het getuige [getuige 3] op dat het veel magerder was geworden.
Deze signalen waren voor de school aanleiding ouders uit te nodigen voor een gesprek op 11 april 2018. Ouders reageerden hierop per mail dat de kinderen genoeg te eten kregen en verschenen vervolgens niet op school.
Op 14 april 2018 werd er door moeder een e-mail naar school verzonden. Daarin gaf ze aan dat de kinderen op school eten stalen, dat dit vooral door [slachtoffer 4] werd gedaan en de andere kinderen het daardoor ook leerden.
Moeder vroeg school de kinderen in de gaten te houden, met name [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Op 16 april 2018 stuurde moeder school een e-mail met de mededeling dat [slachtoffer 4] en ook [slachtoffer 5] boulimia hebben, dat beide kinderen genoeg te eten krijgen thuis en de vraag aan school om hen geen suiker, brood en dergelijke te geven. Eerder had school besloten de kinderen wat extra brood te geven.
Op 19 april 2018 vond er een gesprek plaats met ouders, de school en GGD. [slachtoffer 4] moest daarbij openlijk haar excuses aanbieden voor het stelen van voedsel. Getuige [getuige 3] had [slachtoffer 4] twee weken niet gezien en zag dat [slachtoffer 4] in die weken sterk vermagerd was. Getuige [getuige 3] en [getuige 2] zijn daarvan toen erg geschrokken. Tijdens dat gesprek werd de ouders duidelijk gemaakt dat school en de GGD zich zorgen maakten over de fysieke gesteldheid van de kinderen. Hierbij gaven de ouders aan open te staan voor hulp.
Op 9 mei 2018, na de meivakantie, zag getuige [getuige 3] [slachtoffer 5] weer voor het eerst en schrok daarbij enorm. Zij zag dat [slachtoffer 5] heel sterk vermagerd was, waarbij zijn gezicht helemaal ingevallen was en zijn sleutelbenen nog verder uitstaken dan zij al deden. Alle docenten was opgevallen dat de kinderen er na de vakantie erg slecht uitzagen. Daarbij waren de kinderen erg dun gekleed. Zij klaagden ook dat ze het koud hadden.
Per 14 mei 2018 moest [slachtoffer 4] naar school gaan fietsen van haar moeder. Gelet op de gezondheid van [slachtoffer 4] vond school dit zorgwekkend en heeft dit ook per mail aan ouders laten weten. Hierop gaf moeder aan dat ze alvast moest wennen voor de middelbare school. Nadat school via de emigratie-consultant had laten weten dat school dit niet wilde, gaf moeder aan dat [slachtoffer 4] zelf graag wilde fietsen. Hierna stuurde getuige [getuige 3] de ouders een e-mail met de vraag of er iets met [slachtoffer 5] was omdat hij na de vakantie zo sterk vermagerd naar school was gekomen. De school heeft hier geen reactie meer op gehad.
Op 6 juni 2018 mailde moeder naar school dat [slachtoffer 5] op school eten had gestolen en hiervoor zijn excuses moest aanbieden.
Vervolgens heeft de school besloten een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis en een afspraak met ouders in te plannen op 21 juni 2018 om dit aan hen mee te delen.
Op 17 juni 2018 hebben de ouders een e-mail gestuurd naar school om de kinderen af te melden voor 19 juni 2018.
Op 20 juni 2018 kreeg de school een e-mail van de ouders waarin stond dat zij vanaf 17 juni 2018 in [land] zaten voor werk, studie en een bezoek aan [plaats 1] en dat de kinderen gedurende een week afwezig zouden zijn.
Op 21 juni 2018 werd er aangifte gedaan door de vertrouwensarts bij Veilig Thuis [aangever] .Na de zorgmeldingen die door de scholen werden gedaan, zoals door getuigen [getuige 1] en [getuige 3] is verklaard, was Veilig Thuis aan de slag gegaan en is geprobeerd contact te leggen met de ouders. Waar ze in eerste instantie de status prio midden aan de zaak gaven, werd dit vervolgens aangepast naar prio hoog.
Op 31 mei 2018 heeft [naam] van Veilig Thuis een e-mail naar de ouders verzonden waarin werd aangegeven dat zij een afspraak wilde maken om de zorgen die Veilig Thuis over hun kinderen had met hen te bespreken. Op 6 juni 2018 vond een huisbezoek plaats, waarbij de ouders en het jongste kind [kind 2] aanwezig waren. Hierbij gaven de ouders aan de zorgen niet te herkennen. Ze zeiden dat de kinderen gezond waren en dat ze goed te eten kregen. Daarom gaven ze de kinderen ook geen suikers. De kinderen zouden zich hierdoor beter voelen. Ook hadden ze aangegeven dat [slachtoffer 1] om eten zou vragen, omdat hij wilde weten wat andere kinderen aten. Ze gaven aan met gezonde voeding bezig te zijn en te vinden dat je kinderen niet met eten vol moet proppen. Er moet altijd ruimte in de maag over zijn. Zolang een kind nog zelf uit bed kan stappen, heeft het geen honger, aldus de ouders. Naar school zouden de kinderen ook voldoende eten meekrijgen. Vader gaf daarbij aan dat er een verschil is tussen mager en ongezond zijn.
Een vervolgafspraak voor 18 juni 2018 werd gepland.
Op 17 juni 2018 stuurden ouders een e-mail om deze afspraak te verzetten.
Omdat in de tussentijd wederom zorgmeldingen vanuit beide scholen waren gekomen, besloot Veilig Thuis toch op 18 juni 2018 naar de woning te gaan. Daar troffen zij een leeg huis aan. Hierop is direct besloten de Raad voor de Kinderbescherming en de politie in te schakelen. Tevens werd er een voorlopige ondertoezichtstelling aangevraagd en ook direct afgegeven.
Op 20 juni 2018 kreeg verbalisant [verbalisant 1]samen met collega [verbalisant 2] melding te gaan naar het Total tankstation te [plaats 2] , omdat passanten een ernstig vermagerd jongetje met vieze kleding en een mogelijk blauw oog hadden aangetroffen die zich alleen ophield bij een rotonde. Aldaar troffen de verbalisanten [slachtoffer 1] aan. Zij zagen dat hij ernstig vervuilde kleding en tevens te kleine kleding droeg en dat de stukjes onderbenen die onder de broek uitkwamen, alsook de armen, het gelaat en de nek ernstig vermagerd waren, letterlijk vel over bot. Hij maakte een ernstig ondervoede indruk waarbij de nek- en rugwervels als bulten door de huid staken.
Het jongetje werd meegenomen naar het politiebureau. Het jongetje verklaarde in bijzijn van de tolk dat hij die ochtend met zijn ouders en zes broertjes en zusjes in een grijs busje onderweg was en bij de parkeerplaats bij Mac Donalds uit het busje was gestapt en was weggelopen.
De tolk gaf aan de “casus” te herkennen. Zij wist bijna zeker dat het ging om een gezinslid van een gezin in een zaak waarvoor zij had gewerkt als tolk voor Veilig Thuis. [slachtoffer 1] werd vervolgens overgebracht naar Veilig Thuis te [plaats 3] . Aangekomen in [plaats 3] veranderde de mimiek van [slachtoffer 1] . Hij begon sip te kijken, zijn gelaat werd witter en hij kon vragen minder accuraat beantwoorden. Door de aanwezige arts werd besloten dat zij de gezondheid en het welzijn van [slachtoffer 1] niet kon beoordelen, gelet op de ernst, en dat zij [slachtoffer 1] ging overdragen aan de kinderarts. [slachtoffer 1] begon steeds moeilijker en sipper te kijken. [slachtoffer 1] werd vervolgens op het onderzoeksbed gelegd. Door verbalisanten werd gezien dat hij in de foetushouding ging liggen en tranen uit zijn ogen kwamen. Vanwege de ernstige zorgen over zijn gezondheid, werd een ambulance opgeroepen om [slachtoffer 1] over te brengen naar het ziekenhuis.
De vertrouwensarts verklaart hierover dat zij zag dat [slachtoffer 1] uitgemergeld was. Ze zag een zeer ernstig ondervoed jongetje. Omdat hij in korte tijd erg ziek werd, werd besloten de ambulance op te roepen.
Het busje waarover [slachtoffer 1] had gesproken werd die dag gesignaleerd bij [plaats 4] . Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] gaven het voertuig een stopteken en troffen het volgende aan:
In het voertuig zaten een bestuurder, een man, en een bijrijder, een vrouw, met een baby op haar schoot. Op de banken in de bus zaten nog vijf andere kinderen. De kinderen waren bezweet en zeer mager en keken zeer angstig naar de verbalisanten, de bestuurder en elkaar. Verbalisanten zagen dat de kinderen erg dun waren, ze zagen er uit alsof ze erg ondervoed waren. Ze zagen dat ze vel over been waren en dat duidelijk de botten van hun ledematen te zien waren. Verbalisanten beschreven het als hartverscheurend.
De vertrouwensarts heeft samen met de kinderarts eerst [slachtoffer 1] en daarna de andere kinderen onderzocht.Het [naam 4] Ziekenhuis heeft de bevindingen ten aanzien van de kinderen gedocumenteerd.Deze bevindingen heeft Bilo in het medisch forensisch deskundigenonderzoek opgenomen.
Eerder, op 24 mei 2018, vond onderzoek bij de kinderen door het consultatiebureau plaats. Op het consultatiebureau zijn de kinderen toen gemeten en gewogen. Omdat de ouders niet snapten waarom de kinderen daarvoor uitgekleed dienden te worden, zijn zij met kleding aan gewogen. De resultaten hiervan zijn in de aangifte weergegevenen als volgt:
- [kind 1] van [leeftijd kind 1] jaar was 1.52 m en 41 kilo. Hij had een BMI van 17,6. Dit is normaal.
- [slachtoffer 1] van [leeftijd slachtoffer 1] jaar was 1.41 m en 26 kilo. Hij had een BMl van 12,9 en dit betekent ernstig ondergewicht.
- [slachtoffer 4] van [leeftijd slachtoffer 4] jaar was 1.39 m en 27 kilo. Zij had een BMl van 13,8 en dit is voor een meisje van haar leeftijd ondergewicht.
- [slachtoffer 5] van [leeftijd slachtoffer 5] jaar was 1.28 m en 20,5 kilo. Hij had een BMl van 12,5. Dit is ernstig onder gewicht. Qua lengte zat hij binnen de groeilijnen.
- [slachtoffer 3] van [leeftijd slachtoffer 3] jaar was 1.09 m en 14,1 kilo en een BMI van 11,7. Dit is ernstig ondergewicht. [slachtoffer 3] was qua lengte ook nog eens veel te klein voor haar leeftijd. Dit geeft aan dat ze chronisch zeer ernstig ondervoed is.
- [slachtoffer 2] van [leeftijd slachtoffer 2] jaar was 1.09 m en 14,1 kilo. Dit is ook ernstig ondergewicht. Zij was ook nog een heel stuk kleiner dan het gemiddelde, echter door haar leeftijd minder dan [slachtoffer 3] .
- [kind 2] van toen [leeftijd kind 2] maanden oud was 64 cm en 6 kilo en 400 gram. Zij zat onder de onderste groeilijn van de gemiddelde Nederlandse kinderen.
Medisch forensisch onderzoek
Door Bilo werd een medisch forensisch deskundigenonderzoekverricht naar alle zeven kinderen, met als doel het vaststellen van een mogelijke ondervoeding. Hiertoe heeft de deskundige de beschikbare medische gegevens en processen-verbaal in onderlinge samenhang beoordeeld en geïnterpreteerd.
Klinische situatie kinderen bij ziekenhuisopname
Alle kinderen zijn op 20 juni 2018 opgenomen in het [naam 4] Ziekenhuis te [plaats 3] en nagekeken door een kinderarts en een vertrouwensarts van Veilig Thuis.
[slachtoffer 2]
De kinderarts beschreef dat sprake was van een meisje met een zeer laag gewicht (meer dan twee standaard deviaties onder het gemiddelde), een zeer lage BMI (gewicht/lengte verhouding, drie standaarddeviaties onder het gemiddelde), zonder vet, met vermagerde armen, zeer afgeplatte billen, een opvallend droge huid en een te trage hartactie. Er was lanugobeharing zichtbaar op de armen, benen en buik. Er was sprake van bloedarmoede met een normale grootte van de rode bloedcellen, en een te laag vitamine B1 gehalte. Er werden geen aanwijzingen gevonden voor een ziekte die een verklaring zou kunnen vormen voor het ondergewicht.
Tijdens de ziekenhuisopname werd een refeeding-traject (een gecontroleerde vorm van voedsel toedienen) gestart, waarbij ook extra fosfaat en vitamine B1 werd toegediend. Tijdens de opname leidde dit refeeding-traject tot een inhaalgroei en een normalisering van de hartslagfrequentie en bloedarmoede.
[slachtoffer 3]
De kinderarts beschreef dat sprake was van een meisje met een zeer laag gewicht (meer dan drie standaarddeviaties onder het gemiddelde), een zeer lage BMI (drie standaarddeviaties onder het gemiddelde), een ingevallen buik, vermagerde billen, een ‘vieze’ en droge huid, en een te trage hartactie. Er was lanugobeharing zichtbaar op de armen, benen, buik en rug. Er was sprake van een lichte bloedarmoede en huidoedeem (vochtophoping onder de huid). Er werden geen aanwijzingen gevonden voor een ziekte die een verklaring zou kunnen vormen voor het ondergewicht.
Tijdens de ziekenhuisopname werd een refeeding-traject gestart, waarbij ook extra fosfaat en vitamine B1 werd toegediend. Tijdens de opname leidde dit refeeding-traject in eerste instantie tot een ontregeling van de elektrolyten, waardoor medisch ingegrepen moest worden door het verhogen van de hoeveelheid fosfaat. Uiteindelijk leidde het refeeding-traject tot een inhaalgroei en een normalisering van de hartslagfrequentie, het fosfaat en de bloedarmoede.
[slachtoffer 5]
De kinderarts beschreef dat sprake was van een onverzorgd uitziende jongen met een zeer laag gewicht (bijna drie standaarddeviaties onder het gemiddelde), een zeer lage BMI (veel meer dan drie standaarddeviaties onder het gemiddelde), een te lage lichaamstemperatuur, vermagerde billen, een erg droge huid, een slecht gebit met gaatjes en een te trage hartactie. Er was lanugobeharing zichtbaar op de wangen, armen, benen, en de buik. Verder was er oedeem zichtbaar bij de enkels en schenen. Er werden geen aanwijzingen gevonden voor een ziekte die een verklaring zou kunnen vormen voor het ondergewicht.
Tijdens de ziekenhuisopname werd een refeeding-traject gestart, waarbij ook extra fosfaat en vitamine B1 werd toegediend. Tijdens de opname leidde dit refeeding-traject tot een inhaalgroei en een normalisering van de hartslagfrequentie en lichaamstemperatuur.
[slachtoffer 4]
De kinderarts beschreef dat er sprake was van een meisje met een zeer laag gewicht (onder het derde percentiel), een zeer lage BMI (drie standaarddeviaties onder het gemiddelde), een ingevallen buik, ‘vieze’ en hele droge huid en een te trage hartactie. Er was lanugobeharing zichtbaar op de buik en de rug. Verder was er oedeem zichtbaar bij de enkels en schenen, met een afdruk van de sokken. Er werd een bloedarmoede en een laag vitamine B1 gehalte vastgesteld. Er werden geen aanwijzingen gevonden voor een ziekte die een verklaring zou kunnen vormen voor het ondergewicht.
Tijdens de ziekenhuisopname werd een refeeding-traject gestart, waarbij ook extra fosfaat en vitamine B1 werd toegediend. Tijdens de opname leidde dit refeeding-traject tot een inhaalgroei en een normalisering van de hartslagfrequentie.
[slachtoffer 1]
De kinderarts beschreef dat er sprake was van een jongen met een zeer laag gewicht (ver onder het derde percentiel), een zeer lage BMI (veel meer dan drie standaarddeviaties onder het gemiddelde), een zeer droge, schilferige huid en een te trage hartactie. Er was lanugobeharing zichtbaar in het gelaat en op de armen en benen. Het hoofdhaar was heel broos en er waren kale plekken zichtbaar. Er werd een te laag gehalte vitamine B1, een te hoog natriumgehalte en een veel te laag gehalte fosfaat vastgesteld. Er werden geen aanwijzingen gevonden voor een ziekte die een verklaring zou kunnen vormen voor het ondergewicht.
Tijdens de ziekenhuisopname werd een refeeding-traject gestart, waarbij ook extra fosfaat en vitamine B1 werd toegediend. De eerste dagen werd dit aangevuld met vochttoediening via een infuus. Tijdens de opname had [slachtoffer 1] geregeld een te lage lichaamstemperatuur. Het refeeding-traject leidde tot een inhaalgroei, een normalisering van de hartslagfrequentie en een stabilisering van de lichaamstemperatuur.
Interpretatie en beoordeling door de forensisch arts
Door de forensisch arts werd geconcludeerd dat sprake was van een ernstige ondervoeding bij [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] , en van een matige tot ernstige ondervoeding bij [slachtoffer 2] . Bij alle kinderen was sprake van ondergewicht en bijbehorende klinische verschijnselen als gevolg van een tekort aan zowel macro- als micronutriënten. Het gebrek aan aanwijzingen voor ziektes die de ondervoeding konden verklaren, wees er op dat deze ondervoeding een externe oorzaak had. Alle vijf de kinderen lieten een inhaalgroei zien vanaf het starten van adequate voeding in het ziekenhuis (het ‘refeeding-traject’). Door de combinatie van deze factoren kan worden geconcludeerd dat het lage gewicht van de kinderen het gevolg was van onvoldoende aanbod van adequate voeding in de periode voorafgaand aan de opname in het ziekenhuis. Door het ontbreken van groeigegevens voorafgaand aan 24 mei 2018, toen de kinderen bij het consultatiebureau werden gewogen, en de onbetrouwbaarheid van deze meting (de kinderen werden met kleding aan gewogen), kan geen uitspraak gedaan worden over hoe lang al sprake was van onvoldoende aanbod van adequate voeding. De aanwezigheid van lanugobeharing bij alle vijf kinderen, en van kale plekken en broos hoofdhaar bij [slachtoffer 1] , wijst echter op een reeds langer bestaande ondervoeding (mogelijk meer dan één maand).
Het was onduidelijk of de kinderen blijvende gevolgen zouden ondervinden van de geconstateerde ondervoeding, omdat de kinderen voor deze vaststelling gedurende langere tijd in een medisch kader gecontroleerd hadden moeten worden. Ook was onduidelijk of de kinderen zich in een levensbedreigende situatie bevonden, al kon er wel geconcludeerd worden dat bij continuering van de situatie een levensbedreigende situatie zou kunnen zijn ontstaan, waarbij geen termijn kon worden bepaald. Voor [slachtoffer 1] werd de kans op overlijden bij uitblijven van ingrijpen op korte termijn (mogelijk slechts enkele dagen tot weken) ingeschat als hoog.
Deskundigenverhoor forensisch arts ter terechtzitting
Op 29 augustus 2019 werd Bilo ter terechtzitting over zijn rapport ondervraagd. Hij heeft verklaard dat hij ter voorbereiding van het deskundigenverhoor het rapport en alle onderliggende stukken meerdere malen heeft herlezen, en dat hij een wijziging wilde aanbrengen in de conclusie ten aanzien van [slachtoffer 1] . De deskundige gaf aan dat hij deze conclusie in het rapport te voorzichtig had geformuleerd en dat hij deze graag scherper wilde stellen. De aangescherpte conclusie luidde dat bij aanvang van de ziekenhuisopname bij [slachtoffer 1] reeds sprake was van een levensbedreigende situatie. De symptomen die [slachtoffer 1] destijds liet zien (de forse klinische verschijnselen zoals door de kinderarts beschreven), passen bij een kind dat afglijdt richting een coma.
De deskundige verklaarde desgevraagd ook dat de kans 100% was dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] eveneens in een levensbedreigende situatie terecht waren gekomen bij continuering van het aanbod van voeding zoals voorafgaand aan de ziekenhuisopname. Een termijn kon hier niet bij gegeven worden.
De deskundige verklaarde dat op basis van de verslagen van de kinderarts bij alle vijf de kinderen sprake was van een medische noodsituatie bij aanvang van de ziekenhuisopname op 20 juni 2018.
De deskundige Bilo heeft ter zitting voorts verklaard dat hij in het rapport gebruik maakte van standaard ‘groeicurves’, waarop gegevens van kinderen zoals lengte, gewicht en BMI kunnen worden vergeleken met gemiddelden. In het rapport worden groeicurves gebruikt van de
World Health Organisation(WHO)
,de
Centre for Disease Control and Prevention(CDC) en de
Nederlandse Organisatie voor Toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek(TNO). De deskundige werd bevraagd over de toepasbaarheid van deze curves op Japanse kinderen. Hij heeft hieromtrent verklaard dat de waardes van Japanse groeicurves heel goed overeenkomen met de in het rapport gebruikte groeicurves, de WHO-standaardcurves. Er hoefde geen rekening gehouden te worden met het feit dat de kinderen Japans zijn bij het vergelijken van hun gegevens (m.b.t. hun gewicht) met deze groeicurves.
Bilo heeft benadrukt dat het er bij het beoordelen van de individuele gegevens van de kinderen om gaat dat de kinderen op “een” curve zitten of niet, in combinatie met de klinische verschijnselen.
Bilo heeft verder ter zitting verklaard dat het na een ondervoeding zaak is op een gecontroleerde wijze weer voeding aan te bieden. Als de voeding ongecontroleerd wordt aangeboden bestaat de kans op een verstoring van de elektrolyt-balans, wat ernstige complicaties en zelfs de dood tot gevolg kan hebben. Tijdens het refeeding-traject in het ziekenhuis liet [slachtoffer 3] tekenen zien van een dergelijke verstoring van de elektrolyt-balans. Door adequaat medisch ingrijpen is [slachtoffer 3] toen volledig hersteld. Als een dergelijke verstoring zich in een ongecontroleerde omgeving zou voordoen, is de kans groot dat dit ernstige gevolgen heeft.
Verklaringen kinderen
[slachtoffer 1], [slachtoffer 4]en [kind 1]werden middels studioverhoor gehoord.
[slachtoffer 1] verklaarde dat hij pas in het vliegtuig op weg naar Nederland hoorde dat ze naar Nederland toe gingen. Vanaf het moment dat hij in Nederland naar school ging, ging hij naar de [school 1] toe in [plaats school] . Hij moest daar naartoe op de fiets, ongeveer 40 minuten fietsen. [slachtoffer 1] stond om 6.30 uur op en moest elke ochtend de wastafel en het toilet boven schoonmaken. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] moesten de was ophangen of opvouwen en [kind 1] moest de bovenverdieping stofzuigen en [slachtoffer 5] beneden. [slachtoffer 4] moest met een doekje de tafels en planken afvegen. De kinderen kregen nooit ontbijt. [kind 1] en hij vonden dit verschrikkelijk. Uit angst dat zijn ouders boos werden, zei hij er niks van. Naar school kreeg hij twee sandwiches met kaas of ham mee. Het gebeurde vaak, bijna elke dag, dat hij nog honger had. Na school aten ze meestal om 18.00 het avondeten, bestaande uit een half kommetje zilvervliesrijst met één kop misosoep of sandwiches (1 of 2 boterhammen). Soms zat er gebakken groenten bij de rijst en soms zat er tofu in de soep. Ze kregen geen fruit. Als ze niet goed schoon hadden gemaakt moesten ze een maaltijd overslaan. [slachtoffer 1] had het twee of drie keer meegemaakt dat hij twee dagen geen eten had gekregen.
Ook [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij twee maaltijden per dag kregen, te weten lunch en avondeten. Als ze straf kreeg, gebeurde het weleens dat ze een maaltijd moest overslaan. Het langste dat ze geen eten had gekregen, was vijf dagen. Ze had die straf van vader gekregen. Haar moeder wist er wel van af. Dit was twee keer voorgekomen en op die dagen ging zij niet naar school. Ook [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kregen als straf geen eten.
Op enig moment moest ze met de fiets naar school, dat was ongeveer 50 minuten fietsen. Tevens verklaarde [slachtoffer 4] over de huishoudelijke taken die de kinderen binnen het gezin hadden en die zij elke ochtend moesten uitvoeren.
Ook [kind 1] heeft verklaard dat hij pas vlak voor het vertrek op de luchthaven in Japan te horen kreeg dat ze naar het buitenland zouden gaan. Vanaf begin maart 2018 moest hij samen met [slachtoffer 1] naar de [school 1] te [plaats school] fietsen. Dat was ongeveer 40 minuten fietsen. Ook hij kreeg net als de andere kinderen geen ontbijt. Hij kreeg twee boterhammen met kaas en soms spinazie mee naar school en dat was voor hem niet voldoende. Zijn ouders hadden hem verteld dat twee maaltijden per dag gezond was. Als avondeten kreeg hij net als de andere kinderen een paar lepels rijst, een kom soep en een paar boterhammen. Dit was niet genoeg. Zijn boers en zussen kregen ook weinig eten en soms nog minder. Hij praatte er niet met zijn ouders over, want dan wist hij dat hij een maaltijd over moest slaan. Dat overslaan van maaltijden gebeurde ook bij zijn broers en zussen. Er was nooit fruit. Soms waren er aardappelen. Vader en moeder deden samen de boodschappen.
Alle kinderen moesten om 6.30 uur opstaan om de huishoudelijke opdrachten uit te voeren voordat ze naar school gingen. Zijn moeder sliep dan nog vaak en zijn vader sliep ook of hield toezicht op het schoonmaken. Als het schoonmaken niet goed was gedaan, werd er door zijn vader straf uitgedeeld in de vorm van niet eten of hij sloeg. De straf begon met één maaltijd overslaan en later werden dat drie dagen geen maaltijd.
Vader
Vader heeft verklaard dat de kinderen vanaf het moment dat ze in Nederland kwamen twee keer per dag te eten kregen. In Japan werd wel ontbeten, maar in Nederland zijn ze ermee begonnen dat over te slaan. Naar school kregen de kinderen rijst of brood mee. Vader en moeder hadden veel gesprekken over voeding en hadden samen besloten dat de kinderen geen suikers mochten eten. Vader verklaart dat ze samen bepaalden wat er werd gegeten. Het klopt dat de kinderen bij wijze van straf maaltijden moesten overslaan. Dit geldt voor alle kinderen. De kinderen hadden zelf bedacht dat ze als straf drie dagen geen eten zouden krijgen. Hij moest die straf dan ook wel uitvoeren.
Hij heeft nooit beseft dat de kinderen te weinig eten kregen. De kinderen zeiden nooit dat ze honger hadden, maar vader had hen geleerd dat het soms beter was om een hongergevoel te hebben. School had wel gemeld dat de kinderen magerder werden.
Moeder
Moeder heeft bij de politie verklaard dat de kinderen niet ondervoed waren. Ze kregen allemaal voldoende te eten. Vader en moeder overlegden alles samen, waarbij vader uiteindelijk de beslissing nam. Vader en moeder deden samen de boodschappen. Ze gaven de kinderen voldoende en ook gevarieerd eten. De kinderen waren ook allemaal in prima gezondheid. [slachtoffer 1] voelde zich fijn en goed. Ze hadden inderdaad wel een bericht van school gekregen dat de kinderen wat dunner waren geworden, maar moeder had dit niet opgemerkt. Zij bereidde de maaltijden. De kinderen kregen iedere avond Miso-soep en daarnaast vlees, groenten, aardappelen, broccoli en uien. Meerdere malen heeft moeder in het verhoor aangegeven verbaasd te zijn over de toestand van de kinderen bij aantreffen. Signalen van school heeft zij nooit gekregen. Vader had een studie gedaan waaruit naar voren kwam dat het niet goed zou zijn je helemaal vol te eten. Bij 60-80% was het beter om te stoppen.
De kinderen kregen als straf een maaltijd overslaan. Deze straf kregen ze als ze eten hadden gestolen. In hun gezichten zag ze wel dat ze magerder werden, maar ze had niet de ruimte in haar hoofd om er goed naar te kunnen kijken en daaraan aandacht aan te geven want ze was heel erg moe.
Gebruik rapportage deskundige Bilo
De verdediging heeft op twee punten verweer gevoerd met betrekking tot het medisch forensisch onderzoek.
Gewijzigde conclusie [slachtoffer 1]
De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat de ‘gewijzigde’ conclusie van Bilo, omtrent het al dan niet reeds bestaan van een levensbedreigende situatie bij de ziekenhuisopname van [slachtoffer 1] , niet gebruikt mag worden voor het bewijs. Het zou niet begrijpelijk zijn dat de deskundige op basis van dezelfde gegevens tot een ingrijpend andere conclusie komt, aldus de verdediging. Uitsluitend de originele conclusie in het rapport, waarbij nog geen sprake was van het oordeel dat een levensbedreigende situatie bestond, kan in het oordeel van de rechtbank worden betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt. De deskundige heeft ter terechtzitting spontaan aangegeven, ten aanzien van de conclusie inzake de toestand van [slachtoffer 1] , tot een nieuw inzicht te zijn gekomen. De rechtbank stelt ten eerste vast dat deze ‘wijziging’ slechts een aanscherping van de originele conclusie betreft, geen ingrijpende verandering, zoals de verdediging betoogt. De deskundige heeft deze aanscherping ook gemotiveerd en in het bijzonder gewezen op de klinische beschrijving, door de kinderarts, van de toestand van de kinderen bij aanvang van de opname in het ziekenhuis. Na het herhaaldelijk lezen van het rapport en de onderliggende stukken kwam hij recent tot de conclusie dat hij aanvankelijk te voorzichtig was geweest in zijn formulering in het rapport. De rechtbank stelt vast dat de deskundige tot dit inzicht is gekomen op basis van een nog zorgvuldiger beoordeling van alle onderliggende gegevens, ondanks dat deze gegevens zelf in de tussentijd niet veranderd zijn. De rechtbank acht het van belang dat deskundigen dergelijk voortschrijdend inzicht kenbaar kunnen maken ter terechtzitting. Bovendien heeft de verdediging de kans gehad om te reageren op de aanscherping en de deskundige hierover te bevragen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om deze aanscherping van de conclusie niet te gebruiken voor het bewijs.
Groeicurves
De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat de in het rapport gebruikte groeicurves niet van toepassing zijn op Japanse kinderen. De gemiddelde BMI in Japan verschilt significant van die van de referentiepopulatie die gebruikt is om de groeicurves op te stellen. Ook moet er rekening worden gehouden met het gegeven dat afwijkingen van de groeicurve kunnen worden veroorzaakt door biologische, etnische of genetische factoren. De conclusies van de forensisch arts die zijn getrokken op basis van de groeicurves zouden dan ook niet voor het bewijs gebruikt mogen worden.
De rechtbank overweegt als volgt. De deskundige is uitgebreid gehoord over de toepasbaarheid van de gebruikte groeicurves op Japanse kinderen. Hij geeft aan dat de gebruikte groeicurves in hoge mate overeenkomen met de Japanse groeicurves – welke hij niet heeft kunnen gebruiken omdat deze veel minder gedetailleerd waren dan de WHO-curves nu zij slechts nauwkeurig op jaren waren - en dat deze toepasbaar zijn op Japanse kinderen.
De WHO-standaardcurves zijn gebaseerd op gegevens van kinderen uit een wereldwijde selectie van landen. De standaardcurves zijn dan ook geschikt voor vergelijkingen met kinderen van over de hele wereld, inclusief Azië. De deskundige heeft toegelicht dat de gemiddelde BMI weliswaar kan variëren tussen landen, maar dat de normen voor een gezond dan wel ongezond BMI over de hele wereld gelijk zijn. De BMI van enkele van de betrokken kinderen in deze zaak zat onder het eerste percentiel, hetgeen inhoudt dat meer dan 99% van de kinderen van dezelfde leeftijd een hoger BMI dan zij hebben.
De rechtbank voelt zich hierin gesterkt door het document
“WHO Child Growth Standards-Methods and development-Executive summary”dat door de verdediging ter terechtzitting werd ingebracht. In dit document wordt in de laatste alinea geconcludeerd dat de WHO-groeistandaarden (en dus de groeicurves) gebruikt kunnen worden bij kinderen over de hele wereld, ongeacht etniciteit, socio-economische status of type voeding.
Bovendien worden er niet slechts op basis van de groeicurves conclusies getrokken, maar worden deze gecombineerd met de klinische bevindingen.
De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de uitgebreide expertise van de deskundige op dit gebied en volgt zijn redenering.
De rechtbank gaat aldus bij de bewijsoverweging uit van de juistheid van de conclusies zoals deskundige Bilo in zijn rapport en toegelicht en aangescherpt ter zitting heeft aangegeven.
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 het volgende vast.
Uit de verklaringen van zowel de kinderen als vader en moeder, is gebleken dat de kinderen twee maaltijden per dag kregen, ze geen suikers kregen en ook een beperkte hoeveelheid voedsel. Tevens werden er straffen opgelegd, inhoudende het onthouden van maaltijden, soms zelfs voor vijf hele dagen achter elkaar.
Begin maart 2018 gingen de kinderen naar school en slechts enkele weken later ontstonden al de eerste zorgsignalen bij de scholen, omdat de kinderen voedsel stalen en er steeds magerder uit gingen zien. Zowel vanuit de [school 1] als [school 2] werden er tegenover de ouders meerdere keren de nodige zorgen geuit omtrent de gezondheidssituatie van de kinderen en dan met name de geconstateerde behoefte aan eten en vermagering van de kinderen. Deze zorgmeldingen vormden voor de ouders echter geen aanleiding de hoeveelheid voedsel, noch het soort voedsel dat de kinderen kregen, aan te passen. Integendeel, het stelen van voedsel werd door ouders zelfs bestraft met het onthouden van voedsel. Het contact met Veilig Thuis heeft bij de ouders evenmin geleid tot gedragsverandering.
Ook het uiterlijk van de kinderen heeft ouders er niet toe doen besluiten de kinderen meer en adequate voeding te geven. Zowel school, de kinderen op school, Veilig Thuis en ook verbalisanten zien dat de kinderen veel te mager zijn. Daarbij is door de kinderarts geconstateerd dat bij de kinderen sprake van lanugobeharing. Ouders hebben verklaard dit niet te hebben opgemerkt, mede omdat zij de kinderen nooit naakt zagen.
De rechtbank acht deze verklaring echter volstrekt onaannemelijk, nu de ouders immers al die weken als gezin samen in een woning hebben geleefd. Het is welhaast niet voor te stellen dat zij niet hebben gezien wat zoveel anderen onmiddellijk hebben waargenomen.
Op 20 juni 2018 werden de kinderen uiteindelijk aangetroffen. Vijf van de zeven kinderen bleken in een dusdanig ernstig medische situatie te verkeren dat zij in het ziekenhuis voor een langere periode moesten worden opgenomen. Er was sprake van zodanige ernstige ondervoeding dat een “refeeding-traject” moest worden opgestart. Bij [slachtoffer 1] was er, zoals door deskundige Bilo omschreven, sprake van een acute levensbedreigende situatie.
Niet ingrijpen en daarmee continuering van de situatie zou de dood van [slachtoffer 1] hebben betekend, mogelijk slechts na enkele dagen tot weken. Bij de andere kinderen was ook sprake van een medische noodsituatie.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van ouders gekwalificeerd moet worden. Primair is een poging tot doodslag ten laste gelegd.
Een poging (tot doodslag) is strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Het begrip ‘voornemen’ wordt opgevat als (voorwaardelijk) opzet; een begin van uitvoering is aanwezig wanneer de gedraging naar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op voltooiing van het delict.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat moeder ‘vol opzet’ heeft gehad op de dood van de kinderen. Wel acht zij het voorwaardelijk opzet op de dood van alle kinderen bewezen. Tevens is zij van oordeel dat de gedragingen van moeder in dit concrete geval een begin van uitvoering van ‘doodslag’ zijn. Zij overweegt daartoe als volgt.
Het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor omschreven handelingen, indien zij zouden zijn doorgezet, de dood tot gevolg zouden kunnen hebben. Het betreft om te beginnen een feit van algemene bekendheid dat het gedurende langere periode structureel te weinig (gevarieerd) eten aan kinderen geven leidt tot ondervoeding met alle mogelijke gevolgen van dien, zelfs de dood. De kans op de dood was in deze specifieke zaak ook
aanmerkelijkte noemen, waarbij de rechtbank allereerst de conclusie van Bilo ten aanzien van de toestand van [slachtoffer 1] herhaalt: “Bij [slachtoffer 1] was bij aanvang van de ziekenhuisopname sprake van een levensbedreigende situatie”. Voorts zijn ook bij de overige vier kinderen zeer forse klinische verschijnselen geconstateerd, waaronder de aanwezigheid van lanugo-beharing, oedemen en een trage hartactie. Met betrekking tot deze klinische verschijnselen is door Bilo geconcludeerd dat ook deze kinderen in een levensbedreigende situatie zouden zijn gekomen bij continuering van het voedingspatroon zoals dat was voorafgaand aan de ziekenhuisopname. De ouders hebben alle kinderen, in min of meer dezelfde mate, voldoende (adequate) voeding onthouden. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat de slechte medische situatie al in zo’n ver gevorderd stadium was, dat van een aanmerkelijke kans op de dood kan worden gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat moeder, door te handelen zoals zij heeft gedaan, deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Moeder moet, net als iedereen, hebben geweten dat een dergelijk aanbod van voedsel tot ernstige gevolgen kan leiden, hetgeen in haar situatie nog meer klemt nu is vastgesteld dat meerdere mensen haar erop hebben aangesproken. Doordat de kans op een dodelijk gevolg aanmerkelijk was, had moeder de morele plicht om af te zien van haar gedragingen. Dit heeft zij niet gedaan, waarmee de rechtbank van oordeel is dat zij deze aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen.
Ten aanzien van de vraag of reeds sprake was van een ‘begin van uitvoering’ is de rechtbank van oordeel, op grond van onder meer de medische toestand van de kinderen en de verschillende verklaringen die zijn afgelegd over de handelwijze van moeder, dat deze specifieke gedragingen van de ouders, die zo’n drie maanden hebben geduurd, al in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van de doodslag om van een ‘begin van uitvoering’ te kunnen spreken. Ondanks de diverse zorgmeldingen vanuit verschillende kanten en de voor eenieder waarneembare uiterlijke kenmerken van een tekort aan voedsel bij de betreffende kinderen, hebben de ouders op geen enkel moment iets gedaan om deze situatie te veranderen. Structureel hebben zij de kinderen onvoldoende en onvoldoende gevarieerd voedsel gegeven met een medische noodsituatie voor alle kinderen tot gevolg.
Op het moment dat Veilig Thuis een (nieuwe) afspraak wilde maken, is moeder met haar kinderen vertrokken uit [woonplaats] . De bevindingen zoals opgetekend in het dossier geven de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de situatie zou zijn gewijzigd als [slachtoffer 1] niet was gevlucht.
Hierbij merkt de rechtbank nog op dat ook indien de ouders op enig tijdstip hadden doen besluiten voldoende en adequate voeding aan de kinderen te geven, dit ernstige risico’s met zich mee had gebracht. Deskundige Bilo heeft aangegeven dat in het geval voeding ongecontroleerd wordt aangeboden, er kans op een verstoring van de elektrolyt-balans is, wat ernstige complicaties en zelfs de dood tot gevolg kan hebben.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat moeder zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
De rechtbank acht tevens bewezen dat de ouders tezamen en in vereniging hebben gehandeld. Zowel vader als moeder hebben telkens naar elkaar gewezen als initiatiefnemer. Ze verklaren beiden zo te hebben gehandeld omdat zij daartoe van de ander opdracht kregen en daartegen onvoldoende weerstand konden bieden. Beide verklaringen vinden echter geen steun in het dossier. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de ouders het eens waren over de wijze van voeden. Zij spraken hier regelmatig over en daarbij deden ze ook altijd samen de boodschappen en waren zij beiden aanwezig bij de maaltijden, die door moeder werden bereid. Ook kan worden vastgesteld dat ten aanzien van het onthouden van voeding als straf, beide ouders een gelijkwaardige rol hebben gespeeld. De wijze van straffen werd onderling besproken en bovendien is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk geworden dat de ene ouder het hiermee in het geheel niet eens was dan wel structureel probeerde te verhinderen wat de andere ouder deed.
Er is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze gebleken dat er sprake was van een bepaald overwicht van de één tegen opzichte van de ander.
De rechtbank acht zowel vader als moeder verantwoordelijk voor het onvoldoende (adequaat) voeden van de kinderen en is van oordeel dat sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen sprake was.
met betrekking tot feit 2:
[kind 1]heeft verklaard dat moeder een keer heel boos was geworden en [slachtoffer 2] had geschopt of geslagen. [slachtoffer 2] was toen ergens tegenaan gevallen waardoor ze een hoofdwond had.
[slachtoffer 1]verklaarde dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op school koekjes hadden gepakt en dat moeder [slachtoffer 2] toen heel hard had geschopt waardoor [slachtoffer 2] was gevallen. Er kwam toen bloed uit het hoofd van [slachtoffer 2] .
Vaderheeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij had gezien dat [slachtoffer 2] door zijn vrouw werd getrapt waardoor [slachtoffer 2] met haar hoofd tegen een stoel viel en daardoor een wond aan haar oor had.
De rechtbank acht op grond van wettig en overtuigend bewezen dat moeder haar dochter [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te schoppen. Weliswaar spreekt [kind 1] ook over een mishandeling van [slachtoffer 3] , maar dit blijkt verder niet uit andere bewijsmiddelen zodat de rechtbank verdachte van dat onderdeel vrij zal spreken.
met betrekking tot feit 3:
Vaderheeft ook als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat de eerste straf die zijn vrouw en hij hebben uitgedeeld was om een kind in de schuur buiten op te sluiten. Hij wilde het kind er wel uithalen, maar moeder zei dat hij streng moest blijven en dat het kind er niet uit mocht.
De politiezei hem dat zijn vrouw verklaarde dat hij [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] dagelijks opsloot op hun kamer en dat ze er uit mochten voor toilet of bad. Dat hij ze opsloot vanaf thuiskomst na school tot de volgende morgen. Verdachte verklaarde daarop dat dit klopte.
Moederheeft verklaard dat zowel [slachtoffer 4] als [slachtoffer 5] door haar man werden opgesloten in een slaapkamer, waarna haar man de deur aan de buitenkant met een touw op slot hield. Dit was gebeurd nadat was uitgekomen dat beide kinderen eten hadden gestolen. Iedere dag als ze van school kwamen werden ze opgesloten tot de volgende ochtend en ze mochten alleen uit de kamer als ze naar het toilet of in bad moesten.
[slachtoffer 4]verklaarde dat toen zij voor straf vijf dagen geen eten kreeg, zij op haar kamer was als de andere kinderen wel eten kregen. De deur werd dan door haar vader op slot gedaan en zij werd er door vader of moeder uit gehaald.
[slachtoffer 1]verklaarde dat [slachtoffer 4] een keer een dag opgesloten was in de schuur en verder was ze opgesloten op haar kamer, dat er geen slot op de deur zat maar dat de deur aan de buitenkant met een touw werd dicht gemaakt.
[naam nicht]heeft verklaard dat zij van eind februari tot eind mei 2018 als toerist bij haar oom en tante in [woonplaats] heeft verbleven. De kinderen gingen naar school, maar [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] mochten vaak niet naar school omdat ze op school eten gestolen hadden. Zij heeft een paar keer meegemaakt dat de kinderen in de kamer werden opgesloten. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] waren één keer een week aaneengesloten opgesloten. Ze mochten er alleen uit om naar het toilet of de badkamer te gaan en om schoon te maken. De slaapkamerdeur werd afgesloten met een touw en zij zag dat zowel vader als moeder die afgesloten kamer soms in en uit ging.
Op grond hiervan acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank constateert dat er twee manieren van opsluiting waren. Vanaf februari 2018 mochten de kinderen soms gedurende vijf dagen hun kamer niet verlaten behalve om naar toilet of badkamer te gaan. Zij gingen die dagen dan ook niet naar school, hetgeen door de basisschool is bevestigd.
Daarnaast werden zij de laatste circa zeven weken voor de aanhouding iedere dag opgesloten.
Van een wederrechtelijke vrijheidsberoving is eerst sprake als het gaat om een vrijheidsbelemmering van enige duur. Een dag opsluiten, hoewel daar het nodige van gevonden kan worden, valt daarmee niet per definitie onder dit begrip. In dit geval echter werd van beide kinderen gedurende vijf dagen aaneen en op een later moment zelfs zeven weken lang de vrijheid ontnomen, waarbij de deur met een touw werd afgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft het nauwelijks toelichting dat een dergelijke opsluiting in het geheel niet als pedagogisch kan worden beschouwd. Een dergelijke langdurige mate van opsluiting mist volstrekt zijn opvoedkundig of pedagogisch doel. Dit geldt temeer nu de kinderen in de periode van vijf dagen niet naar school mochten, hetgeen juist niet pedagogisch verantwoord is.
Nu zowel de vader, die de deur met een touw afsloot, als de moeder, die de kinderen naar eigen zeggen tijdens de wekenlange opsluiting hun eten bracht, bij dat voortdurende opsluiten een rol speelde, nu [slachtoffer 4] verklaarde dat zij door vader of moeder werd “vrij” gelaten en nu de nicht van vader, [naam nicht] , verklaarde dat zowel vader als moeder de afgesloten kamer binnengingen, is de rechtbank van oordeel dat bij dit feit sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken.