4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 20 juli 2014 omstreeks 11:55 uur ontvingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om te gaan naar het zwembad aan de [straatnaam] in Waalwijk, omdat daar een vechtpartij zou hebben plaatsgevonden. Omstreeks 12:20 uur kwamen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse en zagen zij dat er een man werd behandeld door ambulancepersoneel. Zij zagen dat het hoofd van de man was verbonden met verband en dat zijn gezicht en T-shirt bebloed waren. [verbalisant 1] vroeg aan de man of hij wist wie hem dat letsel had toegebracht. Zij hoorde de man daarop antwoorden “ja, dat was [medeverdachte] ”. Toen [verbalisant 1] aan de man vroeg of hij de dader had herkend aan zijn uiterlijk hoorde [verbalisant 1] de man daarop antwoorden “ik herkende zijn stem, ik hoorde dat hij zei [slachtoffer] je gaat eraan”. Nadat [verbalisant 1] de man nogmaals vroeg of hij de dader ook had gezien werd de man volgens [verbalisant 1] alleen maar emotioneler. De man is vervolgens overgebracht naar het Jeroen Bosch ziekenhuis. De man bleek [slachtoffer] te zijn.
Op 20 juli 2014 omstreeks 19:15 uur heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling, gepleegd op 20 juli 2014 te 11:54 uur in Waalwijk. Hij heeft onder meer verklaard dat hij 1,5 jaar geleden een relatie heeft gekregen met verdachte. Vóór hun relatie heeft verdachte driekwart jaar een relatie gehad met [medeverdachte] , maar nadat [medeverdachte] haar in het voorjaar van 2013 met haar kinderen op straat had gezet, heeft [slachtoffer] haar met de kinderen direct in huis genomen en is hun relatie begonnen.
[slachtoffer] heeft voorts verklaard dat verdachte op 20 juli 2014 omstreeks 11:00 uur tegen hem zei dat ze met de kinderen naar de paardjes ging kijken bij het [naam 7] in Waalwijk. Ongeveer vijf minuten later belde verdachte [slachtoffer] op. Zij vertelde dat de ketting van haar fiets eraf was en dat ze bij het [naam 1] stond. Verdachte vroeg aan [slachtoffer] om snel te komen. Hierop is [slachtoffer] direct met zijn snorfiets naar het [naam 7] gereden, gelegen bij het [naam 1] . Vanaf de Vijverlaan is hij een smal pad ingereden langs het Hoefsven, maar hij kon verdachte en de kinderen niet vinden. Ondertussen probeerde [slachtoffer] haar op haar mobiele telefoon te bereiken, maar dat lukte niet. Toen [slachtoffer] halverwege het pad reed hoorde hij “ [slachtoffer] ” en gelijk daarna voelde hij een heel harde klap op zijn achterhoofd. De klap was zo hard dat [slachtoffer] gelijk naast zijn snorfiets lag. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij onmiddellijk en zonder twijfel wist dat [medeverdachte] degene was die de woorden sprak, omdat hij diens stem herkende. Toen [slachtoffer] op de grond lag tilde hij zijn linkerarm op en zag onder zijn linkerarm door het gezicht van [medeverdachte] . [slachtoffer] zag ook dat [medeverdachte] een houten poot, vermoedelijk een tafelpoot, in zijn handen had met daaraan een grote bout van ongeveer tien centimeter lang. Meteen nadat [slachtoffer] [medeverdachte] aankeek voelde hij een tweede klap op zijn achterhoofd. Ook die tweede klap ging met veel kracht gepaard. [slachtoffer] voelde dat [medeverdachte] hem met de bout van de tafelpoot aan één stuk door zonder pauze op zijn achterhoofd sloeg en hoorde dat [medeverdachte] daarbij zei “ [slachtoffer] jij gaat dood”. Volgens [slachtoffer] had hij ook echt het gevoel dat hij dood zou gaan. Op enig moment is [slachtoffer] toch op kunnen staan en zag hij dat [medeverdachte] weer het [medeverdachte] inliep. [slachtoffer] is naar de man en vrouw toe gelopen die hij eerder op het pad was gepasseerd. Met hen is [slachtoffer] naar het [naam 1] gegaan, alwaar de ambulance is ingeschakeld. [slachtoffer] is daarna naar het Jeroen Bosch ziekenhuis overgebracht. Volgens [slachtoffer] zijn er in het ziekenhuis 38 hechtingen in zijn hoofd gezet.
Feitelijke handelingen
Dat [slachtoffer] op 20 juli 2014 meerdere malen met kracht op het hoofd is geslagen met een hard voorwerp vindt steun in de medische verklaring. Uit de medische verklaring blijkt dat [slachtoffer] op 20 juli 2014 is overgebracht naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Aldaar heeft de dienstdoende chirurg bij [slachtoffer] meerdere laceraties (de rechtbank begrijpt: weefselverscheuringen) geconstateerd op de hoofdhuid tot in subcutis (de rechtbank begrijpt: tot in de laag die net onder de huid is gelegen). De hoofdwonden zijn gehecht.
Ook vindt de verklaring van [slachtoffer] dat hij met kracht op zijn hoofd is geslagen steun in de getuigenverklaring van [naam 2] . [naam 2] heeft verklaard dat zij omstreeks 12:00 uur met haar man, [naam 3] , aan het wandelen was in het bosgebied [naam 7] in Waalwijk. Op enig moment zag en hoorde [naam 2] een scooter aan komen rijden. Zij zag dat de man met de scooter op het pad bleef staan en een telefoon aan zijn oor hield. [naam 2] hoorde ineens een harde kreet en zag dat de man met de scooter op de grond lag. Zij zag dat een persoon over de man die op de grond lag heen gebogen stond en richting hem tenminste twee slaande bewegingen maakte. De verklaring van [slachtoffer] dat hij met een tafelpoot op zijn hoofd werd geslagen vindt ook steun in de verklaring van [naam 2] , omdat zij heeft verklaard dat zij zag dat de man die sloeg iets in zijn handen had dat leek op een stuk hout.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ten aanzien van de feitelijke handelingen ook ondersteund door de getuigenverklaring van [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij omstreeks 11:45 uur met zijn vrouw, [naam 2] , vanaf het [naam 7] bij de roeivijver richting het zwembad liep. Op het pad zag hij een man op een scooter met een telefoon in zijn handen, zonder dat de man een gesprek aan het voeren was. [naam 3] hoorde ineens een kreet en zag dat de man met de scooter op de grond lag in een gebogen houding met zijn handen boven zijn hoofd. Hij zag dat een andere man meerdere malen slaande bewegingen maakte richting de man op de grond. [naam 3] en [naam 2] hebben de man vervolgens meegenomen naar het zwembad.
De verklaring van [slachtoffer] , dat hij met een tafelpoot op zijn hoofd is geslagen vindt ook steun in de getuigenverklaring van [naam 4] . [naam 4] heeft verklaard dat hij rond 10:45 uur is gaan hardlopen. Toen hij vanuit het [naam 7] over het pad richting het [naam 1] liep zag hij een man lopen met een flink voorwerp in zijn handen van circa 30 à 40 centimeter lang en 10 centimeter dik. [naam 4] dacht zelf aan een tafelpoot. Aan het einde van het pad zag hij een man op een scooter met een bebloed hoofd bij een echtpaar staan. De man en het echtpaar liepen naar het zwembad. [naam 4] zag op zijn horloge dat het 11:45 uur was en besefte dat hij de vermoedelijke dader net daarvoor had gezien.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden rondom het terrein van het [naam 1] bekeken. Op de beelden gesitueerd aan de voorzijde van het zwembad zag zij dat [slachtoffer] rond 11:46 uur kwam aanrijden op zijn scooter en dat hij aan de achterzijde bebloed was vanaf zijn hoofd tot onder aan zijn T-shirt. Naast hem zag [verbalisant 3] een man en een vrouw lopen.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 20 april 2014 in Waalwijk kort vóór 11:46 uur meermalen met kracht met een hard voorwerp, te weten een tafelpoot, op zijn achterhoofd is geslagen, (onder meer) terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
Dader feitelijke handelingen medeverdachte [medeverdachte]
Beoordeeld moet worden of het dossier ook voldoende steunbewijs biedt voor de verklaring van [slachtoffer] dat [medeverdachte] degene was die de geweldhandelingen jegens hem heeft gepleegd.
De verdediging heeft gesteld dat [medeverdachte] dat niet kan hebben gedaan omdat uit de camerabeelden van de coffeeshop, de verklaring van getuige [naam 8] en de eigen verklaring van [medeverdachte] blijkt dat [medeverdachte] op het moment van de aanval op [slachtoffer] bij coffeeshop [naam 9] in Waalwijk was en ook andere kleding droeg dan door aangever en getuigen was opgegeven als signalement van de dader. Bovendien levert het gebruik van zendmasten ter bepaling van de locatie volgens de verdediging geen overtuigend bewijs op.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Verbalisant [verbalisant 4] heeft tezamen met [naam 10] , bedrijfsleidster van coffeeshop [naam 9] , de camerabeelden van 20 juli 2014 bekeken. De systeemtijd op de beelden bleek niet overeen te komen met de werkelijke tijd: toen de werkelijke tijd 10:32 uur was gaf de registratie op de beelden 09:15 uur aan. Uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte] tezamen met [naam 8] omstreeks het werkelijke tijdstip van 12:18 uur arriveerde bij [naam 9] . Omstreeks het werkelijke tijdstip van 12:58 uur hebben zij [naam 9] verlaten.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal over de camerabeelden nu verifieerbaar is dat de door de verbalisanten geconstateerde tijden van aankomst en vertrek van [medeverdachte] en [naam 8] kloppen.
Getuige [naam 8] heeft immers zelf verklaard dat hij rond 12:00 uur naar [naam 9] is gegaan samen met [medeverdachte] .Voorts zagen verbalisanten [vefbalisant]en [verbalisant 5]omstreeks 10:45-10:50 uur de voor hen ambtshalve bekende [medeverdachte] als bestuurder op een scooter met achterop die scooter een voor hen onbekende man rijden in de richting van de plaats waar [slachtoffer] korte tijd later werd aangevallen.
Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben via twee verschillende routes en met twee verschillende vervoermiddelen (per auto met een snelheid van circa 30/40 kilometer per uur en per fiets) onderzocht in welk tijdsbestek men vanaf de plaats van het delict bij coffeeshop [naam 9] kan komen. Uit de resultaten van dat onderzoek kan worden afgeleid dat het tijdsbestek varieert van 6 tot 10 minuten.
Onderzoek naar de historische gegevens van de telefoon van [medeverdachte] heeft uitgewezen dat zijn telefoon op 20 juli 2014 om 11:21:49 uur een zendmast aanstraalde in de omgeving van het [naam 1] . Tussen 11:23:52 uur en 11:29:24 uur straalde de telefoon van [medeverdachte] een zendmast aan in het gebied waarbinnen de plaats van het delict zich bevond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het aanstralen van de telefoon op die zendmast niet als bewijsmiddel te gebruiken. Verbalisant [verbalisant 8] heeft hierover uitvoerig en gemotiveerd gerapporteerd op basis van door de telefoonprovider aangeleverde gegevens.
Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht over het (toegenomen) bereik van elektromagnetische straling van een zendmast doet niet af aan het uitgangspunt dat een mobiele telefoon doorgaans aanstraalt bij de dichtstbijzijnde zendmast. Uit het dossier blijken geen omstandigheden die aannemelijk maken dat de telefoon van [medeverdachte] in de buurt van de plaats delict aanstraalde terwijl hij daar niet in de buurt was. Ook de verdediging heeft dergelijke omstandigheden niet aangedragen.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het door [slachtoffer] gegeven signalement van [medeverdachte] ten tijde van het incident voor een groot deel overeenkomt met het door getuigen [naam 2] en [naam 4] gegeven signalement van de dader. Ook staat vast dat twee verbalisanten afzonderlijk van elkaar [medeverdachte] op 20 juli 2014 tussen 10:45 uur en 10:50 uur hebben gezien op de route naar de plaats waar het incident zich heeft afgespeeld en dat de telefoon van [medeverdachte] zich tussen 11:21:49 uur en 11:29:24 uur bevond nabij de plaats van het incident. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van die gegevens. Het incident heeft zich immers kort vóór 11:46 uur afgespeeld en [medeverdachte] is pas om 12:18 uur bij coffeeshop [naam 9] gearriveerd, terwijl het slechts 6 tot 10 minuten duurt om van de plaats delict bij de coffeeshop te komen. In dat tijdsbestek kan [medeverdachte] ook bepaalde kledingstukken hebben uitgetrokken, waarmee valt te verklaren dat hij bij [naam 9] andere kleding droeg. Het verweer ten aanzien van de afwijkende systeemtijden van de camerabeelden behoeft derhalve geen nadere bespreking.
De verklaring van [medeverdachte] dat hij, afgezien van zijn bezoek aan coffeeshop [naam 9] , de hele dag thuis is geweest, acht de rechtbank ongeloofwaardig nu deze verklaring geen steun vindt in de overige stukken uit het dossier. Naast bovengenoemde waarnemingen van verschillende verbalisanten, heeft ook de buurman van [medeverdachte] , getuige [naam 5] , gezien dat [medeverdachte] en [naam 8] op die bewuste dag vanaf 08:30 uur vaak van huis zijn weggereden met de scooter en ook weer terugkeerden.
Tot slot kan uit het dossier worden afgeleid dat [medeverdachte] ook een motief had voor zijn daad. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in december 2013 een huis heeft gekocht. Door zijn inkomen heeft hij zich goed kunnen verzekeren, waardoor verdachte schuldenvrij in het huis zou achterblijven als [slachtoffer] zou komen te overlijden.Daarnaast heeft getuige [naam 6] , werkzaam bij coffeeshop [naam 9] , verklaard dat zij [medeverdachte] een aantal maanden voor het incident heeft horen zeggen dat hij en verdachte veel geld zouden hebben en samen een goed leven zouden kunnen opbouwen als hij [slachtoffer] iets zou aandoen.Uit de telefoon van [medeverdachte] is gebleken dat hij en verdachte over de periode van 31 december 2013 tot en met 9 juli 2014 zo goed als dagelijks contact hadden en uit de inhoud van de sms-berichten kan voorts worden afgeleid dat hun liefdesrelatie nog bestendig was.Ook heeft [medeverdachte] op 19 juli 2014 tegen getuige [naam 11] gezegd dat hij en verdachte weer samen waren.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] degene is geweest die [slachtoffer] meermalen met kracht met een tafelpoot op zijn hoofd heeft geslagen, (onder meer) terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
Betrokkenheid van verdachte
Verdachte heeft in de ochtend van 20 juli 2014 omstreeks 11:00 uur tegen [slachtoffer] gezegd dat ze met de kinderen een stuk wilde gaan fietsen en naar de paardjes zou gaan kijken bij het [naam 7] in Waalwijk. Vijf minuten nadat zij thuis vertrokken was, belde zij [slachtoffer] op en vertelde dat de ketting van haar fiets af was en dat ze bij het [naam 1] stond. Verdachte vroeg aan [slachtoffer] om snel te komen om haar te helpen. Verdachte heeft verklaard dat er direct nadat ze had opgehangen met [slachtoffer] , iemand voorbij kwam die de problemen met haar fiets op eenvoudige wijze wist te verhelpen. Hierop is verdachte meteen terug naar huis gefietst zonder [slachtoffer] telefonisch op de hoogte te brengen van het feit dat het euvel al verholpen was.
Onderzoek naar de historische telecommunicatiegegevens van het mobiele telefoonnummer van verdachte heeft uitgewezen dat de telefoon van verdachte tijdens het telefoongesprek met [slachtoffer] Vodafone-mast 21440 in Waalwijk aanstraalde. Deze mast is gelegen op een heel andere locatie in Waalwijk dan waar verdachte zei dat ze zich bevond op dat moment.De overwegingen van de rechtbank in dit vonnis over het gebruik van zendmastgegevens onder het kopje ‘Dader feitelijke handelingen medeverdachte [medeverdachte] ’ gelden ook als uitgangspunt voor de telefoon van verdachte en er zijn geen omstandigheden die de conclusie in haar geval anders maken.
[slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij meermalen heeft getracht telefonisch contact te krijgen met verdachte toen hij op de locatie bij het [naam 1] was en hij verdachte niet kon vinden. Dat blijkt ook uit de historische verkeersgegevens van verdachte van 20 juli 2014. Daarin is te zien dat in de periode tussen 11:34:06 uur en 11:47:47 uur negen keer wordt ingebeld door het telefoonnummer van [slachtoffer] zonder dat er een gesprek heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft hierover verklaard dat zij haar telefoon niet heeft gehoord omdat zij aan het fietsen was en de telefoon in haar fietsmandje zat. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig gelet op het feit dat uit de telefoongegevens tevens is gebleken dat verdachte om 11:50 uur werd gebeld door [medeverdachte] , waarbij er wel direct telefonisch contact is ontstaan tussen beide telefoons.
Ook bleek uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte dat er, in de ochtend voorafgaand aan de aanval op [slachtoffer] , meermalen contact is geweest tussen de telefoon van verdachte en de telefoon van [medeverdachte] , waarbij er om 11:23:52 uur contact (gedurende 38 seconden) heeft plaatsgevonden. Dit gesprek tussen [medeverdachte] en verdachte vond plaats direct voordat verdachte [slachtoffer] belde (om 11:25:02 uur) met het verzoek of hij naar de locatie bij het [naam 1] wilde komen (een gesprek van 95 seconden). Uit de historische verkeersgegevens blijkt ook dat verdachte, vrijwel direct nadat ze heeft opgehangen met [slachtoffer] wederom telefonisch contact heeft met [medeverdachte] (om 11:29:24 uur, een gesprek van 101 seconden).
Verder is gebleken dat er kort na de aanval op [slachtoffer] nog contacten plaatsvonden tussen de mobiele telefoon van verdachte en die van [medeverdachte] , maar dat er na 20 juli 2014 14:24 uur geen enkel contact meer plaatsvond binnen de opgevraagde periode, tot en met 23 juli 2014.Gezien het feit dat er daarvoor dagelijks meermaals contact was tussen deze mobiele telefoons, acht de rechtbank dit een opmerkelijke omstandigheid.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de bevindingen van de politie blijkt dat er in de mobiele telefoon van verdachte in de 'geschiedenis' van de oproepen en in de 'geschiedenis' van de sms-berichten niets terug te vinden was van het onderlinge contact tussen verdachte en [medeverdachte] , terwijl de historische verkeersgegevens aantonen dat er veelvuldig contact is geweest tussen beide telefoons in de bevraagde periode. Tevens bleek dat het telefoonnummer van [medeverdachte] niet vindbaar was in de contactenlijst van het toestel van verdachte.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] op 20 juli 2014 onder valse voorwendselen bewust naar de locatie bij het [naam 7] heeft gelokt. Voor zover al geloof zou moeten worden gehecht aan de verklaring van verdachte dat haar fiets een mankement vertoonde en dat dit mankement direct na haar telefoontje naar [slachtoffer] eenvoudig door een onbekende werd verholpen – een verklaring waaraan de rechtbank sterk twijfelt maar die hier niet hoeft te worden weerlegd of bevestigd –, blijft overeind dat verdachte [slachtoffer] daarna niet nogmaals heeft opgebeld, terwijl zij wist dat hij naar de door verdachte opgegeven locatie bij het [naam 1] zou komen in de veronderstelling dat zij zijn hulp nodig had. Aldaar heeft [medeverdachte] vervolgens – nadat hij door verdachte op de hoogte was gebracht van de aanstaande komst van [slachtoffer] naar die locatie – [slachtoffer] opgewacht en aangevallen met een tafelpoot.
Dat er sprake was van valse voorwendselen blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheden dat verdachte niet aanwezig was op de plek waar ze zei dat ze was toen ze [slachtoffer] vroeg haar te komen helpen met haar fiets, dat verdachte vervolgens niet meer telefonisch bereikbaar was voor [slachtoffer] , terwijl ze wel direct haar telefoon opnam toen [medeverdachte] haar belde en uit het gegeven dat verdachte ongeveer één minuut vóór de aanval op [slachtoffer] en één minuut na de aanval telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte] .
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat [medeverdachte] [slachtoffer] toevallig tegenkwam en hem in een opwelling heeft aangevallen, is daarentegen op geen enkele manier aannemelijk geworden. Voorts acht de rechtbank de stelling dat verdachte niet op de hoogte was van het plan van [medeverdachte] om [slachtoffer] iets aan te doen, niet geloofwaardig. Uit de getuigenverklaring van [naam 6] blijkt immers dat [medeverdachte] op de hoogte was van de financiële situatie van [slachtoffer] en van de omstandigheid dat verdachte schuldenvrij in het huis achter zou kunnen blijven als [slachtoffer] zou komen te overlijden. Nu [slachtoffer] een hekel had aan [medeverdachte] , gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte] deze informatie van verdachte heeft vernomen. Bovendien was het telefoontje van verdachte naar [slachtoffer] nodig om hem naar de bewuste locatie te lokken. Als verdachte niet naar [slachtoffer] gebeld zou hebben, zou hij daar immers nooit zijn geweest op het moment dat [medeverdachte] daar was, bewapend met een tafelpoot.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachte aantoonbaar onjuist en wisselend heeft verklaard over cruciale punten in deze zaak. Zo verklaarde zij onder andere dat ze “nog wel eens” telefonisch contact had met [medeverdachte] , terwijl uit de telefoongegevens is gebleken dat er zeer frequent contact was tussen verdachte en [medeverdachte] en dat de inhoud daarvan ook veel verder ging dan gesprekken over de kinderen of om [medeverdachte] “te pleasen” of gerust te stellen na een zelfmoorddreiging. Bovendien heeft verdachte verklaard nooit iets gewist te hebben uit haar telefoon, terwijl de oproepen- en berichtengeschiedenis met [medeverdachte] alsook het telefoonnummer van [medeverdachte] uit haar mobiele telefoon zijn verwijderd.
Opzet op de dood
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht dat deze gericht waren op de dood van [slachtoffer] .
Uit de constructie van het plan waarin verdachte [slachtoffer] naar een bepaalde locatie heeft gelokt, waar vervolgens [medeverdachte] [slachtoffer] meermalen met kracht met een tafelpoot op het achterhoofd heeft geslagen (deels terwijl [slachtoffer] op de grond lag) en daarbij de woorden heeft geuit “ [slachtoffer] je gaat dood”, blijkt een mate van doordachtheid en samenwerking waardoor de rechtbank geen ruimte ziet om voor mogelijk te houden dat de opzet op een ander, lichter, delict dan de dood van [slachtoffer] was gericht. De rechtbank neemt hierbij tevens de hierna te bespreken omstandigheden van voor en na het incident in aanmerking.
In tegenstelling tot de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk belang had bij het overlijden van [slachtoffer] . Voor verdachte gold immers hetzelfde, zo niet een zwaarwegender, motief als voor [medeverdachte] . Zij zou namelijk – als testamentair begunstigde van [slachtoffer]– schuldenvrij in het huis van [slachtoffer] achterblijven als [slachtoffer] zou komen te overlijden.[medeverdachte] heeft bovendien tegen getuige [naam 6] gezegd dat hij en verdachte veel geld zouden hebben als hij [slachtoffer] iets zou aandoen.
Verder is uit de telefoongegevens van verdachte en [medeverdachte] gebleken dat zij in ieder geval in de periode van 31 december 2013 tot 9 juli 2014 vrijwel dagelijks contact met elkaar onderhielden, waarbij de inhoud van de vele WhatsApp-berichten erop duiden dat er sprake was van een liefdesrelatie tussen [medeverdachte] en verdachte. Ook blijkt uit deze berichten dat verdachte al langere tijd van [slachtoffer] af wilde.
Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte al enkele uren na de aanval op [slachtoffer] , terwijl hij zwaar gehavend uit het ziekenhuis thuiskwam, druk op zoek was naar andere woonruimte.Verdachte heeft [slachtoffer] enkele dagen later, op 23 juli 2014, ook daadwerkelijk verlaten.
Tot slot is de omstandigheid dat het handelen van [medeverdachte] geen fatale gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer] geenszins aan [medeverdachte] te danken, maar aan het (afwerend) handelen van [slachtoffer] en de aanwezigheid van de toevallige voorbijgangers [naam 2] en [naam 3] .
Voorbedachte rade en medeplegen
De voornoemde handelingen van zowel [medeverdachte] als verdachte dragen naar hun uiterlijke verschijningsvorm het karakter van samenwerking, van een gezamenlijk plan en optreden. Verdachte en [medeverdachte] hebben immers samen moeite gedaan om aangever op listige wijze te lokken naar de betreffende locatie om hem daar vervolgens aan te vallen. De omstandigheid dat er sprake was van een plan is reeds een indicatie dat er sprake was van voorbedachte rade en niet van handelen in een gemoedsopwelling. Verdachte en [medeverdachte] hebben er vervolgens ook bewust voor gekozen om het plan daadwerkelijk uit te gaan voeren.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verdachte en [medeverdachte] tijd en gelegenheid hebben gehad om zich te bezinnen en zich te beraden op het genomen besluit om [slachtoffer] potentieel dodelijk letsel toe te brengen. Niet alleen was er voorafgaand aan het telefoontje van verdachte naar [slachtoffer] voldoende gelegenheid om af te zien van het plan om [slachtoffer] naar een bepaalde locatie te lokken. Ook in het tijdsbestek tussen genoemd telefoontje en de daadwerkelijke aanval op [slachtoffer] door [medeverdachte] was ruimschoots voldoende tijd gelegen voor verdachte of [medeverdachte] om zich te beraden en terug te komen op het plan. Noch verdachte noch [medeverdachte] heeft enige actie ondernomen om de ander te beletten om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [medeverdachte] en verdachte ieder feitelijke uitvoeringshandelingen verricht en een voldoende substantiële bijdrage aan het delict geleverd. Weliswaar heeft verdachte geen fysieke bijdrage aan het letsel geleverd, maar haar rol als partner van [slachtoffer] was cruciaal nu juist zij hem naar een bepaalde plek kon lokken. Zij hebben dan ook zodanig intensief samengewerkt dat zij ieder afzonderlijk als medepleger van het feit kunnen worden beschouwd.
De omstandigheid dat de contacten tussen [medeverdachte] en verdachte niet meer waren terug te vinden in de telefoontoestellen van verdachte of van [medeverdachte] nadat het incident had plaatsgevonden, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden als het medeplegen van een poging om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.