ECLI:NL:RBZWB:2019:4367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
BRE 19_93
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 22 november 2018 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van een aanvraag voor een specifieke vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die in het verleden een vervoersvoorziening in de vorm van individueel vervoer met de regiotaxi had, heeft aangegeven dat zij vanwege haar beperkingen specifiek afhankelijk is van vervoer in een Volkswagen Caddy. Tijdens de zitting op 11 april 2019 is het onderzoek geschorst om partijen de kans te geven tot een oplossing te komen, maar dit heeft niet geleid tot een overeenstemming. De rechtbank heeft het onderzoek op 9 september 2019 gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de arts van Treve, die het advies heeft uitgebracht dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De arts heeft eiseres gezien en de relevante medische gegevens bestudeerd. De rechtbank concludeert dat er geen medische noodzaak is voor het specifieke type vervoer in een Caddy, aangezien het individuele rolstoeltaxivervoer voldoet aan de eisen die aan het vervoer worden gesteld. Eiseres heeft haar stelling dat alleen een Caddy geschikt is niet met concrete medische gegevens onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/93 WMO

uitspraak van 30 september 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 november 2018 (bestreden besluit) van het college over een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Het onderzoek tijdens de zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen samen, in samenspraak met de vervoerder, tot een oplossing voor het geschil te komen.
Partijen zijn er niet samen uitgekomen.
Geen van de partijen heeft de rechtbank laten weten dat zij mondeling op een nieuwe zitting wil worden gehoord.
De rechtbank heeft het onderzoek op 9 september 2019 gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres beschikt over een elektrische rolstoel.
Het college heeft aan eiseres in het verleden een vervoersvoorziening toegekend, vanaf 1996 in de vorm van individueel vervoer met de regiotaxi, specifiek in een Volkswagen Caddy (hierna: Caddy).
Vanaf circa 2012 betrof het individueel vervoer met de rolstoelregiotaxi, in verband met de elektrische rolstoel, met 1 sociale begeleider. Ook was aangegeven dat zolang de vervoerder over Caddys beschikte eiseres daarvan gebruik kon maken.
Eiseres heeft op 10 december 2017 een klacht ingediend bij de gemeente omdat er geregeld geen Caddy voorrijdt als zij met de regiotaxi wil reizen. Het college heeft de klacht opgevat als een melding om een specifieke vervoersvoorziening, namelijk rijden in een Caddy of in een eigen aangepaste auto.
Op verzoek van het college heeft Treve Advies (hierna: Treve) op 20 juni 2018 advies uitgebracht.
In een besluit van 13 augustus 2018 heeft het college de aanvraag van een maatwerkvoorziening voor een specifiek vervoersmiddel, rijden in een Caddy of een eigen aangepaste auto, afgewezen omdat de noodzaak daarvan niet medisch onderbouwd kan worden. Aan eiseres wordt de maatwerkvoorziening individueel taxivervoer (hierna: regiotaxi) met de rolstoel toegekend.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 augustus 2018.
In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat gelet op het advies van Treve eiseres met het toegekende individuele taxivervoer voldoende ondersteuning in haar zelfredzaamheid en participatie wordt geboden. Aan de toezegging uit 1996 over het vervoer in een Caddy kan eiseres geen in tijd onbeperkte rechten ontlenen. Met het individuele rolstoeltaxivervoer wordt voldaan aan de voorwaarde die de ergotherapeut stelt dat eiseres is aangewezen op aangepast schokvrij vervoer. De medewerker van de gemeente de heer [naam medewerker] heeft niet ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toegezegd dat aan eiseres een pgb en/of een aangepaste auto zou worden verstrekt. Er is geen reden om de hardheidsclausule toe te passen.
2.
Beroepsgronden
Eiseres voert in beroep aan dat zij lichamelijk en psychisch niet in staat is om met de gewone individuele regiotaxi te reizen. Zij is vanwege haar beperkingen specifiek aangewezen op vervoer per Caddy. Dit vervoer voorkomt dat eiseres tijdens een rit te veel last heeft van oneffenheden in de weg en zorgt dat zij kan anticiperen op wat komen gaat, zodat de last van een taxirit beperkt blijft. Eiseres twijfelt verder aan de onafhankelijkheid van Treve omdat Treve door de gemeente wordt betaald.
3.
Regelgeving
De regelgeving die van toepassing is, is opgenomen in een bijlage aan het slot van deze uitspraak.
4.
Beoordeling door het college
Aan het bestreden besluit ligt het advies van 20 juni 2018 van de arts van Treve ten grondslag.
De arts heeft op 20 juni 2018 gerapporteerd dat sprake is van psychiatrische problematiek gepaard gaande met uitvalverschijnselen en een persoonlijkheidsstoornis. Ook is sprake van diverse lichamelijke stoornissen. Eiseres is aangewezen op individueel rolstoelgeschikt vervoer. De huisarts en de fysiotherapeut verwachten een toename van de psychiatrische problematiek als eiseres niet in een Caddy of aangepaste auto wordt vervoerd. Dit leidt echter niet tot de vaststelling van een medische noodzaak voor de inzet van een Caddy als maatwerkvoorziening.
De chauffeur voor rolstoelgeschikt, individueel vervoer moet een op mensen met een beperking aangepaste rijstijl hebben, dat wil zeggen een rustige beheerste rijstijl. Als daaraan is voldaan, is er vanuit de aandoeningen geen verklaring aanwezig waarom het ene type taxi meer klachten zou geven dan het andere type. Het klachtenbeeld en de door huisarts en fysiotherapeut verwachte toename van de problematiek hangen meer samen met verwachtingen en persoonlijke voorkeuren van eiseres dan met de aandoeningen op zich. Daarom is er medisch gezien geen noodzaak voor een specifiek type rolstoelgeschikt vervoer. Het is medisch daarom niet te onderbouwen dat eiseres afhankelijk is van vervoer in een Caddy of een eigen aangepaste auto. Individueel rolstoelgeschikt vervoer voldoet.
5.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de arts van Treve voldoende zorgvuldig is geweest. De arts heeft eiseres gezien tijdens het spreekuur van 25 april 2018. Ook heeft zij de gegevens bestudeerd die eiseres heeft gegeven, namelijk een briefje met diagnoses, de brief van eiseres van 10 december 2017 aan de gemeente, een brief van de kwaliteitsmanager [naam kwaliteitsmanager] van 18 september 1996, een brief van de chirurg [naam chirurg] van 10 december 2010 en een brief van de fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] van 5 maart 2018. De arts beschikte ook over gegevens van de huisarts. Bovendien heeft intercollegiaal overleg plaats gevonden. De rechtbank is niet gebleken dat de arts medische feiten heeft gemist die van belang zijn voor het vaststellen van de beperkingen van eiseres bij het vervoer. De rechtbank ziet bovendien geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van Treve als adviesorgaan. Eiseres heeft haar twijfel daarover niet met concrete gegevens onderbouwd.
Uit het rapport van de arts van Treve blijkt dat deze op de hoogte was van de door eiseres gestelde lichamelijke en psychische klachten. De arts heeft inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom het bij een rustige beheerste rijstijl niet uitmaakt met welk type rolstoeltaxi eiseres vervoerd wordt. De rechtbank voegt daaraan toe dat de chauffeurs van de regiotaxi zijn opgeleid om mensen met beperkingen te vervoeren. Eiseres heeft haar stelling dat alleen een Caddy als individuele regiotaxi voor haar geschikt is niet met concrete medische gegevens onderbouwd. De rechtbank vindt die enkele stelling onvoldoende voor het oordeel dat de andere taxi’s ongeschikt zijn om eiseres te vervoeren. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de conclusies van de arts van Treve.
De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat er in 1996 kennelijk een medische noodzaak was voor vervoer in een Caddy niet betekent dat dit ook in 2018 zo was. Op een ander moment is immers een andere inschatting van de beperkingen van eiseres bij het vervoer mogelijk.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, geeft het rapport van de arts van Treve blijk van een zorgvuldig onderzoek en is het toereikend gemotiveerd. Bovendien heeft eiseres in beroep geen medische gegevens ingediend waardoor de rechtbank is gaan twijfelen aan de conclusies van de arts.
5.
Conclusie en proceskosten
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE

Artikel 2.3.2, eerste lid, eerste zin, van de Wmo 2015 bepaalt dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
In het vierde lid is bepaald dat het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, beslist voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
In het vijfde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
De gemeenteraad van de gemeente Tilburg heeft de te verstrekken voorzieningen nader geconcretiseerd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2018 (Verordening).
In artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2018 is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigenkracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In het vierde lid is bepaald dat als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, het college de goedkoopst compenserende voorziening verstrekt.
In artikel 4.4, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat het college, in aanvulling op artikel 4.1, eerst beoordeelt of de cliënt gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare algemene voorziening of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de cliënt kan leiden tot het te bereiken resultaat.