Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/093532-19
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 2000 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg
1.Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 augustus 2019, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2.De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 15 april 2019 te Rilland, in de gemeente
Reimerswaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van enig goed, te weten (auto-)sleutel(s), in elk geval (een)
goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een auto (Ford Transit), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [Slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse
sleutel, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s) dreigend een pistool, in elk geval een
op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [Slachtoffer] heeft/hebben
gericht en/of daarbij dreigend geroepen/gezegd - zakelijk weergegeven
- dat hij zijn autosleutels en mobiel moest afgeven.
3.De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4.De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het tenlastegelegde feit. Hij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 15 april 2019 deed [Slachtoffer] aangifte. Hij verklaarde dat hij die avond met zijn auto, een Ford Transit, was gestopt bij de Kreekraksluizen. Dit is een homo-ontmoetingsplaats. Rond 20.00 uur zag hij vier jongens lopen. Hij zag dat die vier jongens naar een Beige Renault Captur toe liepen en is toen weggereden in de richting van de sluizen. Hij zag dat er een auto achter hem aan reed en dat dit die vier jongens waren die hij eerder al had gezien. Ze reden in de Renault Captur. De Renault kwam aan de linkerzijde van zijn auto te staan. Hij deed het raam van de bestuurderskant open en zag dat het raam van de passagierskant open ging bij de Renault Captur. De chauffeur zei tegen hem dat zijn vriend wel met hem mee wilde rijden. Die jongen stapte bij hem in de auto en ze zijn weer terug gereden. Aangever heeft de auto vervolgens neergezet aan de linkerzijde van de parkeerplaats. Hij en de jongen zijn toen samen verder het park ingelopen. Vervolgens kwamen de jongens naar hen toegelopen. De chauffeur, de grootste van de vier jongens, had een pistool in zijn hand. Hij hield het pistool in zijn rechterhand en wees hiermee met gestrekte arm naar de borst van aangever. Dit was op ongeveer 80 centimeter van hem af. De chauffeur zei dat aangever zijn
autosleutel en zijn mobiel moest afgeven. Aangever zei dat hij zijn mobiel niet bij zich had. Hij heeft uit zijn rechter broekzak zijn autosleutels gepakt en deze aan de chauffeur gegeven. De mobiele telefoon lag in zijn auto. Nadat die jongens weg waren, is aangever naar de parkeerplaats gegaan en toen zag hij dat zijn auto weg was.
Verdachte [Verdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij het bos inliepen met z’n vieren. Toen kwam er iemand achter hen aan. Zij besloten hem te volgen en te zeggen dat iemand van hun vieren met hem mee wilde gaan. Hij was toen nog niet van plan om hem te gaan overvallen. Een van hen is met de man meegegaan. Het idee om die bus af te pakken en er misschien wel geld mee te verdienen, was ontstaan toen zij achter die man aanreden naar de parkeerplaats toe. [Naam 1] zat toen al in de auto bij die man. [Naam 2] wilde er niks mee te maken hebben en is met de Captur weggereden. Verdachte [Verdachte] is samen met [Naam 3] achter de man en [Naam 1] aangelopen. Pas op het veldje zag de man hen weer. Op het veldje stonden hij, [Naam 1] en [Naam 3] bij de man. Verdachte [Verdachte] heeft toen het wapen dat hij kort daarvoor van [Naam 3] had gehad op de man gericht. Hij heeft aan die man gevraagd waar zijn autosleutels waren en waar zijn mobiele telefoon was. Door [Naam 3] werd gezegd dat die man moest blijven staan. Verdachte [Verdachte] heeft nog bij zijn zakken gevoeld om te kijken of hij zijn telefoon op zak had. Ze zijn weggerend en zijn met z’n drieën in de Ford Transit van de man gestapt. [Naam 1] is achterin de laadruimte gaan zitten. [Naam 3] heeft de auto bestuurd. [Naam 2] heeft hen later op de plek waar zij de auto hebben weggezet, opgepikt. De telefoon van die man lag in de bus. De telefoon is uit het raam gegooid, omdat ze bang waren voor het tracken van de telefoon. Het was de bedoeling iets buit te maken en dat het dan iets op zou brengen. Dat ze iets zouden vinden in die bus.
Verdachte [Naam 1] heeft bij de politie verklaard dat [Naam 3] , [Verdachte] en [Naam 2] hem dwongen om bij die man in de auto te gaan zitten. Hij is toen ingestapt en ze zijn terug naar de parkeerplaats gereden. Hij is met die man meegelopen het bos in. Toen hij omkeek, zag hij [Naam 3] en [Verdachte] aankomen. [Verdachte] trok een wapen en bedreigde de man. Hij moest zijn autosleutel afgeven. [Verdachte] richtte het wapen met zijn hand op de borst van de man en zei dat de man zijn sleutels moest afgeven. De man gaf zijn sleutels. [Verdachte] vroeg of de man nog een telefoon had of iets in zijn zakken had. De man zei dat deze in de auto lag. [Naam 3] zei dat de man daar nog vijf minuten moest wachten en toen rende [Verdachte] weg. [Naam 3] rende hierna ook weg. Ongeveer twintig seconden later is verdachte [Naam 1] ook weg gerend. [Verdachte] deed de achterdeur open van de Ford Transit. [Naam 3] reed. Verdachte [Naam 1] is in de bus gestapt. [Verdachte] is aan de passagierszijde ingestapt.
Verdachte [Naam 2] heeft bij de politie verklaard dat [Verdachte] en [Naam 3] met het idee kwamen om de spullen van de man mee te nemen. [Naam 1] zat toen al in de auto van die man. Verdachte [Naam 2] wilde er verder niets mee te maken hebben en is toen in de auto van [Verdachte] z’n moeder weg gereden. Vervolgens kreeg hij een telefoontje van [Naam 1] die zei dat ze naar de carpoolplaats bij Hoogerheide zouden rijden. Verdachte [Naam 2] is daar ook heen gereden, [Verdachte] en [Naam 1] zijn toen in de Renault Captur gestapt. In de loods die [Naam 3] huurt in Tholen heeft verdachte [Naam 2] samen met [Naam 3] de tassen uit die bus bekeken. De volgende dag is hij met [Verdachte] gaan kijken naar de spullen en hebben zij alle spullen weer terug in de twee tassen gestopt. [1]
Verdachte [Verdachte] heeft ter zitting verklaard dat dat het plan was ontstaan toen zij achter de man aanreden en [Naam 1] bij de man in de bus zat, hij het pistool van [Naam 3] had gekregen en wist dat [Naam 3] dit bij zich had. Het was van te voren eventjes besproken hoe ze het aan zouden pakken. Toen is besproken om het met dat pistool te doen. [2]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de vier verdachten gezamenlijk naar de homo-ontmoetingsplaats in Rilland zijn gegaan en zij daar in contact zijn gekomen met aangever. Verdachte [Naam 1] is vervolgens bij aangever in de auto gestapt, waarna de drie overige verdachten achter de auto van aangever aan zijn gereden. Vervolgens is in de auto met daarin verdachten [Verdachte] , [Naam 3] en [Naam 2] het plan gemaakt om aangever te beroven. Verdachte [Naam 2] heeft toen verdachten [Verdachte] en [Naam 3] afgezet, waarna hij is weggereden. Verdachten [Verdachte] en [Naam 3] zijn achter aangever en verdachte [Naam 1] aangelopen het bos in. Verdachte [Naam 3] heeft het wapen dat hij bij zich had aan verdachte [Verdachte] gegeven. Verdachte [Verdachte] heeft vervolgens het wapen op aangever gericht en gezegd dat hij zijn autosleutels en mobiel moest afgeven. Aangever heeft daarop zijn autosleutel afgegeven aan verdachte [Verdachte] , die de sleutel aan verdachte [Naam 3] heeft gegeven. Vervolgens zijn verdachten [Verdachte] , [Naam 3] en [Naam 1] weggereden in de auto van aangever, richting Hoogerheide. Verdachte [Naam 3] bestuurde de auto. Verdachte [Naam 2] is vervolgens naar de medeverdachten toegereden en daarna zijn zij naar de loods die verdachte [Naam 3] huurde gereden. Verdachte [Naam 2] heeft de tas en jas van aangever uit de auto gehaald en naar de loods meegenomen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de tenlastegelegde afpersing en diefstal door verdachten [Verdachte] en [Naam 3] . Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van beide verdachten aan de gezamenlijk uitgevoerde, vooraf bedachte, beroving van voldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat bij de betreffende bewezenverklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop. Het handelen van verdachte moet onder de gegeven omstandigheden worden gekwalificeerd als het medeplegen van afpersing van autosleutel(s), onder bedreiging met een vuurwapen, en als het medeplegen van diefstal van de betreffende auto, door middel van een valse sleutel. De rechtbank acht ten aanzien van de diefstal van de auto de tenlastegelegde geweldshandelingen niet bewezen en zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 april 2019 te Rilland, in de gemeente
Reimerswaal, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
(auto-)sleutel(s), toebehorende aan [Slachtoffer] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte dreigend een pistool op die [Slachtoffer] heeft gericht en daarbij dreigend geroepen - zakelijk weergegeven
- dat hij zijn autosleutels en mobiel moest afgeven.
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een auto (Ford Transit),
toebehorende aan [Slachtoffer] , waarbij hij, verdachte en
zijn mededader het weg te nemen goed onder
hun bereik hebben gebracht door middel van een valse
sleutel.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de reeds uitgezeten voorlopige hechtenis en het overige deel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van deze zaak en de door de officier van justitie gevorderde straf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een afpersing en diefstal. Hierbij werd het slachtoffer op een homo-ontmoetingsplaats door verdachte onder schot genomen met een vuurwapen, waarna hij zijn autosleutels heeft afgegeven. Vervolgens hebben verdachte en de medeverdachte met deze autosleutels ook de auto van het slachtoffer gestolen. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde afpersing en diefstal voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te willen komen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte slaat de rechtbank acht op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 augustus 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Uit het reclasseringsadvies van 17 mei 2019 komt naar voren dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor het delict en daar thans (in toenemende mate) de ernst van inziet. Er zijn problemen op het gebied van invulling van vrije tijd, sociale contacten en psychosociaal functioneren. Verdachte pleegde onderhavig delict met drie vrienden van hem, waarbij zij elkaar niet corrigeerden of kritisch waren op elkaars gedrag. Bovendien is het opmerkelijk dat verdachte het delict aanvankelijk als 'grap' zag en in het geheel niet lijkt te hebben nagedacht over de mogelijke consequenties daarvan, zowel voor zichzelf als voor zijn vrienden en met name voor het slachtoffer. Positief om te benoemen is dat verdachte werk heeft, scholing volgt en deel uitmaakt van een steunend gezin dat ook kritisch naar hem kan zijn en het delictgedrag ten zeerste afkeurt. Er is geen sprake van middelenproblematiek en er worden geen cognitieve beperkingen of psychiatrische problematiek in engere zin veronderstelt. Verdachte stelt zich meewerkend op en toont zich bereid tot gedragsverandering en het houden aan voorwaarden. Continuering van zijn schoolgang en werk zijn belangrijk. Middels inzicht gevende gesprekken kan in een reclasseringstoezicht worden gewerkt aan het vergroten van het zelfinzicht en het leren overzien van consequenties van gedrag en handelen. Tevens zijn omgang met vrienden en positionering in een vriendengroep een onderwerp waar verder op ingezet moet worden, alsook het verkrijgen en behouden van structuur in de vrije tijd. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Er worden geen cognitieve beperkingen bij verdachte veronderstelt. Hij kan impulsief handelen, maar dat leidde tot nog toe niet tot justitiecontacten. Verdachte wordt in staat geacht zijn gedrag en handelen over het algemeen te kunnen organiseren en zijn functioneren en probleemoplossend vermogen worden als leeftijdsadequaat gezien.
De LOVS-oriëntatiepunten indiceren bij een straatroof met licht geweld of bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Uit jurisprudentie volgt dat voor soortgelijke feiten als in de onderhavige zaak onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van nog langere duur worden opgelegd.
De rechtbank is echter, net als de officier van justitie, van oordeel dat het in deze zaak niet passend is dat verdachte nog een gevangenisstraf zou moeten uitzitten. De rechtbank houdt daarbij rekening met de houding van verdachte, die zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en spijt heeft betuigd. En daarnaast met de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn documentatie en het reclasseringsadvies.
Verdachte heeft zich echter wel schuldig gemaakt aan een kwalijk en ernstig feit op een afgelegen plaats, waar het slachtoffer ook kwetsbaar was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Zij zal verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek van het voorarrest. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet zij aanleiding een deel daarvan, te weten 254 dagen, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk. Ook wordt met deze voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8.De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 360 (driehonderdzestig) dagen, waarvan 254 (tweehonderdvierenvijftig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
een gevangenisstraf van 360 (driehonderdzestig) dagen, waarvan 254 (tweehonderdvierenvijftig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, regio Zuid, op het adres Peter Vineloolaan 4,
4611 AN Bergen op Zoom, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van Es, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2019.
Mr. E.J. Zuijdweg, mr. J.P.E. Mullers en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.