4.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte reed op 21 november 2017 met zijn personenauto, merk Renault, over het Stadhuisplein in Tilburg in de richting van de Schouwburgring. Ter hoogte van de Stadhuisstraat en de plaats waar het Stadhuisplein overgaat in de Schouwburgring reed verdachte op de linkerbaan omdat hij alvast wilde voorsorteren om links af te slaan.
Op dat moment stak het slachtoffer [slachtoffer] met de fiets aan haar hand de rijbaan schuin over, gezien de rijrichting van de Renault van rechts naar links. De door verdachte bestuurde Renault schepte [slachtoffer] die hierbij meerdere schedelbreuken en ernstig hersenletsel opliep. In het ziekenhuis is zij op 5 december 2017 aan haar verwondingen overleden.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze weg goed kent en hier zeker een aantal keer per week rijdt. Op de bewuste dag reed hij naar eigen zeggen niet harder dan 50 kilometer per uur en reed hij met een constante snelheid. Volgens verdachte mag je daar ter plaatse met die snelheid rijden en houdt hij zich daar altijd netjes aan. De borden die aangaven dat er een snelheid gold van 30 kilometer per uur heeft verdachte niet gezien. Hij heeft de overstekende vrouw met de fiets in het geheel niet gezien en vermoedt dat zij in zijn dode hoek heeft gezeten. Zij zou ineens voor hem zijn opgedoken en hij zag haar pas enkele meters van tevoren. Volgens verdachte heeft het slachtoffer ook deels schuld aan de aanrijding aangezien zij zelf ook niet goed heeft gekeken voordat zij de weg overstak.
Naar aanleiding van het ongeval is op 21 november 2017 forensisch onderzoek verricht, waarbij het volgende is vastgesteld.
Het verkeersongeval vond plaats op het T-kruispunt gevormd door het Stadhuisplein, Schouwburgsingel en Stadhuisstraat gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Tilburg in de gemeente Tilburg.
Het Stadhuisplein/Schouwburgring bestond op de plaats van het ongeval uit één rijbaan (breedte ongeveer 6,2 meter) met twee rijstroken bestemd voor het verkeer in de richting van de Bredaseweg. Zowel de rechterzijde als de linkerzijde van de rijbaan werd begrensd door een verhoogde verharde berm met daarnaast een vrij liggend fietspad. Aan de rechterzijde sloten een aantal in- en uitritten aan. De Stadhuisstraat sloot eveneens als T-kruispunt rechts aan op de Schouwburgring.
Op het moment van het ongeval waren er afwijkende verkeersmaatregelen van kracht voor het weggedeelte direct voorafgaande aan de plaats aanrijding.
Op het Stadhuisplein net voorbij het kruispunt met de Bisschop Zwijsenstraat was bord A1 (30 kilometer per uur) en bord J16 (werk in uitvoering) conform de Bijlage I RVV 1990 geplaatst aan de rechterzijde op de verhoogde en verharde berm. Daarop volgend was zowel aan de linker- als rechterzijde op de verhoogde berm bord J37 met onderbord “in/uitrit bouwverkeer” conform de Bijlage I RVV 1990 geplaatst.
Met betrekking tot de aldaar op dat moment geldende maximumsnelheid overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft betoogd dat er op 21 november 2017, de dag van het ongeval, onmogelijk geldige verkeersmaatregelen van toepassing kunnen zijn geweest die ertoe hadden moeten leiden dat een andere maximumsnelheid gold dan de normaliter geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Onderbouwd met stukken afkomstig van de gemeente Tilburg zou immers moeten blijken dat het besluit over de tijdelijke verlaging van de maximumsnelheid is genomen op 23 november 2017, twee dagen na het ongeval. Naar de mening van de verdediging kan het dan niet zo zijn dat er op 21 november 2017 geldige verkeersmaatregelen van toepassing zijn geweest die ertoe hadden moeten leiden dat een lagere maximumsnelheid gold dan 50 kilometer per uur.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank het niet relevant voor de beoordeling van deze zaak op welk moment het besluit van de gemeente is genomen. Voor het publiek geldt dat men zich dient te houden aan de verkeersregels zoals voor hen waarneembaar zijn, in casu de verkeersborden betreffende de verlaagde maximumsnelheid en het waarschuwingsbord betreffende het bouwverkeer. Deze borden vragen om aanpassing van het rijgedrag.
Uit het in het dossier opgenomen fotomateriaal en het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, blijkt naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk dat de ter plaatse genomen foto’s vlak na het ongeval zijn genomen en dat de borden er dus hebben gestaan op het moment dat verdachte daar met zijn Renault reed. Het proces-verbaal vermeldt immers dat op 21 november 2017 assistentie is verleend bij de afwikkeling van het verkeersongeval. Verder zijn het afzetlint en de fiets van het slachtoffer op foto’s te zien. Ten slotte hebben verbalisanten gerelateerd dat er tussen het moment van de aanrijding en het moment van de aanvang van het sporenonderzoek geen wijzigingen in de situatie op de plaats van het ongeval zijn geweest.
Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er verkeersborden hebben gestaan en dat verdachte zich hier niet aan heeft gehouden.
Voorts is vastgesteld dat er sprake was van daglicht en dat de toestand van het wegdek nat/vochtig was. De Renault van verdachte verkeerde in een voldoende technische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak van of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. Remproeven hebben aangetoond dat het voertuig goed remde. Het zicht door de voorruit en de zijruiten was goed. Derhalve waren er geen bijzondere omstandigheden die (mede) hebben bijgedragen aan de oorzaak van het ongeval.
Om de snelheid van de Renault vast te kunnen stellen, heeft er een onderzoek naar de ter plaatse geregistreerde camerabeelden plaatsgevonden door het NFI.Het onderzoek naar de gemiddelde snelheid van de auto van verdachte zoals deze zichtbaar is op de camerabeelden heeft plaatsgevonden op basis van metingen aan de beelden zoals gedefinieerd in figuur 1, figuur 2 en figuur 3 van de rapportage. De beste schatting voor de gemiddelde snelheid van de auto bedraagt voor traject één 68,1 kilometer per uur en voor traject twee 56,4 kilometer per uur. Voor traject één is de gemiddelde snelheid bepaald over een afstand van ongeveer 18,1 meter en voor traject twee aansluitend over een afstand van ongeveer 15,9 meter. Voor traject één zijn de grenzen van het 95%-kansinterval [67,2; 69,0] en voor traject twee [55,1; 57,6].
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Binnen dit kader moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Op grond van de toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en de vastgestelde snelheid van verdachte, die (ruim) twee keer zo hoog heeft gelegen als wat op dat moment was toegestaan, concludeert de rechtbank dat verdachte voor het ongeval veel te hard heeft gereden. De uitkomst van de metingen zijn weliswaar door de verdediging betwist, maar hieraan heeft de verdediging geen gedegen onderbouwing ten grondslag gelegd. Bovendien ziet de rechtbank steunbewijs in de getuigenverklaringen van [getuige 1](“Ik denk dat de auto harder reed dan 50 kilometer per uur, maar hij reed niet extreem hard. Ik denk ongeveer 60 a 70 kilometer per uur. Ik denk dat, omdat hij wel harder reed dan wij reden en wij reden ongeveer 50 kilometer per uur”) en [getuige 2](“Ik denk dat de auto ongeveer 50 kilometer per uur gereden heeft. Ik denk dit omdat hij eigenlijk even hard reed als wat de auto’s hier normaal rijden”). Uit deze verklaringen blijkt dat verdachte harder heeft gereden dan de toegestane 30 kilometer per uur.
Daarnaast leidt de rechtbank uit het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse af dat verdachte voldoende zicht en tijd had om te reageren op de overstekende voetgangster met fiets. Verdachte heeft zelf nog de mogelijkheid geopperd dat zijn zicht wellicht ontnomen kan zijn door de stijl van de auto. Dat dit een reële mogelijkheid zou zijn, is door de verdediging niet nader onderbouwd noch voor het overige uit het dossier gebleken.
Het rijden met een hogere snelheid dan op dat moment ter plaatse was toegestaan en het op een overzichtelijke weg gedurende langere tijd niet voldoende zicht houden op de voor hem gelegen weg, hebben er toe geleid dat verdachte zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Als gevolg hiervan heeft de aanrijding met het slachtoffer plaatsgevonden en is zij ten gevolge hiervan aan haar verwondingen overleden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de opeenvolgende gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Voor het vaststellen van de mate van schuld houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte fors te hard heeft gereden en in het geheel geen acht heeft geslagen op de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen, en dit terwijl er juist extra voorzichtigheid en waakzaamheid geboden was nu dit alles zich heeft afgespeeld middenin het centrum van een drukke stad als Tilburg, alwaar met de aanwezigheid van overstekende voetgangers rekening moet worden gehouden. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in hoge mate onoplettend en onachtzaam gereden.