4.3Het oordeel van de rechtbank
Melding
Op 14 april 2018 omstreeks 14.45 uur is bij het Operationeel Centrum te Tilburg de melding binnengekomen dat een man zijn vrouw had vermoord op het adres [Straatnaam 1] te Ossendrecht.
Deze meldingis op schrift gesteld. Door de meldster is het volgende gezegd:
“Goedemiddag. Met [Naam 3] , meneer. We zijn een uitzendbureau en wij hebben een aantal werknemers bij ons in dienst.”
“...En een van onze werknemers heeft ons net gebeld, hij woont op [Straatnaam 1] in Ossendrecht, dat hij zijn vrouw heb vermoord...en hij zit te wachten op de politie. Hij heb zelf aangegeven dat hij het heb gedaan.”
“…Hij heb haar vermoord en hij heb zelf ons gebeld omdat hij geen taal spreekt...”
“....En of wij politie kunnen bellen.”
Als de meldster door de centralist van de meldkamer wordt gevraagd of het gaat om een buitenlandse meneer, zegt de meldster: “... Poolse meneer.”
Op de vraag of die meneer de vrouw heeft vermoord in zijn huis, wordt geantwoord: “In die huis, ja.”
Op de vraag wanneer de meneer dat heeft gedaan, wordt door de meldster geantwoord: “Hij heb nou net gebeld, dus ik denk dat het net gebeurd is.”
Op enig moment wordt de vraag gesteld hoe de meneer heet waarover de meldster spreekt. De meldster zegt daarop: “ [Verdachte] . [Verdachte] .”
Eerste bevindingen van verbalisanten ter plaatse
De verbalisanten [Naam 4] en [Naam 5] waren omstreeks 14.56 uur als eersten na de melding ter plaatse op de locatie [Straatnaam 1] te Ossendrecht. [Naam 4]zag onmiddellijk een man – dragende een blauw T-shirt – in de tuin lopen van het perceel [Straatnaam 1] , die later verdachte [Verdachte] bleek te zijn.
Hij zag geen andere personen. Toen verdachte door [Naam 4] in de Engelse taal werd aangesproken, draaide hij zich om en kwam hij in de richting van beide verbalisanten gelopen. Verdachte deed daarbij zijn polsen bij elkaar. Dit kwam op de verbalisanten over alsof hij begreep dat hij in de transportboeien moest. Verdachte werd vervolgens aangehouden. [Naam 4] bleef bij verdachte.
[Naam 5]begaf zich in de woning. Op de eerste verdieping in één van de slaapkamers zag hij een tweepersoons bed staan, waarop een dekbed lag. Er stak een hand onder het dekbed uit. Deze hand zat onder het bloed en had een vreemde kleur. Toen hij het dekbed wegsloeg, bleek er een vrouw onder te liggen. Haar bovenlichaam was bloot. Zij had alleen een zwart slipje aan. Een ochtendjas lag voor haar buik en de ceintuur daarvan lag over haar middel. Het gezicht van de vrouw en haar lippen waren volgens [Naam 5] erg gezwollen. Er kwam bloed uit haar neus en haar tong stak iets uit haar mond. Er werd behoorlijk letsel aan het gezicht waargenomen. [Naam 5] zag verder dat de vrouw geen ademhaling had en voelde geen hartslag. Haar arm was nog heel warm. Door [Naam 5] en zijn collega [Naam 6] , die inmiddels was gearriveerd, werd besloten om de vrouw te reanimeren. De reanimatie door [Naam 4] werd op enig moment overgenomen door verbalisant [Naam 7], die constateerde dat een zwartkleurige tiewrap om de nek van de vrouw zat. Deze zat zo strak, dat deze bijna niet zichtbaar was doordat de huidplooien over de tiewrap heen zaten. Met een multitool werd geprobeerd om de tiewrap door te snijden, maar dat lukte niet. Met een ander mes slaagde [Naam 5] er volgens verbalisant [Naam 6]uiteindelijk in de tiewrap los te maken. [Naam 6] zag dat de nek van de vrouw een flinke striem had op de plaats waar de tiewrap had gezeten. Omstreeks 15.14 uur hoorde hij buiten de sirenes van een ambulance.
De ambulanceverpleegkundige [Naam 8]kwam de slaapkamer binnen en zag dat politieagenten met behulp van een AED doende waren met reanimatie van de vrouw. Het ambulancepersoneel nam daarop de reanimatie over met een Life-pack-15 monitor en plakkers. Vanaf het begin had [Naam 8] het beeld van het slachtoffer dat zij overleden was, gezien het ontbreken van hartactiviteit en ademhaling. Na één tot twee minuten werd gestopt met het beademen van het slachtoffer. Gelet op de verstreken tijd tussen het tijdstip van de melding bij de politie en het tijdstip van het starten van de reanimatie, meer dan 15 minuten, was de kans op een succesvolle reanimatie nihil en kon de patiënt als overleden worden beschouwd, aldus [Naam 8] .
Sporenonderzoek
Uit het proces-verbaal sporenonderzoekis af te leiden dat de vrouw, die op zaterdag 14 april 2018 omstreeks 15:00 uur in de woning aan het [Straatnaam 1] te Ossendrecht werd aangetroffen, [Slachtoffer] betreft.
De verbalisanten [Naam 9] en [Naam 10] namen waar dat het gelaat van het slachtoffer bebloed was en op meerdere plaatsen blauw gekleurd en gezwollen was. In beide neusgaten waren gestolde bloedkorsten te zien. In de hals van het slachtoffer werd een diepe insnoering gezien. Op de linker bovenarm en de beide onderarmen zagen de verbalisanten bloedvegen. Ook op de vingers van beide handen zagen zij bloed. Op de rechterborst, de knokkels van de linker ringvinger en de linker pink en op de binnenzijde van het linker bovenbeen waren kleine huidbeschadigingen aanwezig.
Daarnaast zagen de verbalisanten op bed een roze badjas liggen, mouwen binnenstebuiten gekeerd met enkele bloedspatten en bloedvegen erop. Op de roze ceintuur (afkomstig van de badjas) was bloed aanwezig. Op vermoedelijk één van de lussen van de badjas was er kracht op de uiteinden van de vezels in deze lus uitgeoefend. Op deze lus was tevens bloed zichtbaar.
Over het onderzoek naar bloedsporen in de slaapkamer vermelden de verbalisanten [Naam 9] en [Naam 10] het navolgende.
Aan de rechterzijde van het bed was op het hoofdeinde een uitgebreid bloedbeeld zichtbaar, dat onder andere bestond uit saturatie bloedspoorpatronen, bloedspatten en gewijzigde bloedspoorpatronen. De saturatie bloedspoorpatronen bevonden zich op het hoeslaken van het matras en op beide zijden van het hoofdkussen dat op deze plaats op het bed lag. Op dit hoofdkussen en op de voorzijde van het teruggeslagen dekbed zagen de verbalisanten een bloedspoorpatroon bestaande uit kleine tot zeer kleine bloedspatten.
Op de radiator bij het hoofdeinde werden ter hoogte van de rechterzijde van het bed veegspoorpatronen van bloed en gewijzigde bloedspoorpatronen gezien. Tevens bevonden zich op de lambrisering boven deze radiator enkele bloedspatten.
Op de voorgevel, nagenoeg over de gehele lengte van het bed, zagen de verbalisanten een bloedbeeld voornamelijk bestaande uit bloedspatten. De meeste bloedspatten bevonden zich ter hoogte van het hoofdeinde.
Op het plafond bij de voorgevel ter hoogte van het voeteneinde van het bed was een
lineair bloedspoorpatroon zichtbaar bestaande uit enkele ellipsvormige bloedspatten, die waarschijnlijk als gevolg van het afwerpen van vloeibaar bloed van een bewegende bloedbron waren ontstaan.
Verspreid op de vloer bij het voeteneinde van het bed waren enkele kleine nagenoeg ronde bloedspatten zichtbaar.
Conclusies uit sporenonderzoek
De voormelde bevindingen en onderzoeksresultaten worden door de verbalisanten [Naam 9] en [Naam 10] als volgt geïnterpreteerd.
Het slachtoffer heeft de roze badjas gedragen en op enig moment werd een kracht op de badjas uitgeoefend waardoor deze werd uitgetrokken, waarbij de mouwen van de badjas binnenstebuiten werden gekeerd en er een lus van de badjas los werd getrokken.
Op grond van het vorenstaande wordt door de verbalisanten zeer waarschijnlijk geacht dat het slachtoffer op het moment van het uitoefenen van deze kracht een (nagenoeg) horizontale positie had.
Gezien het bloedsporenbeeld op de voorgevel naast het bed, met name bij het hoofdeinde, wordt door de verbalisanten gesteld dat er meerdere keren kracht is uitgeoefend op een bloedbron die zich op dat moment ter hoogte van het hoofdeinde van het bed bevond. Gezien het aantreffen van het sterk bebloede gelaat van het slachtoffer op het hoofdeinde van het bed wordt het door hen zeer waarschijnlijk geacht dat deze bloedbron het gelaat van het slachtoffer betrof.
Gelet op alle blauwverkleuringen en verdikkingen concluderen de verbalisanten dat er meerdere keren kracht op verschillende delen van het hoofd van het slachtoffer werd uitgeoefend.
De meerdere saturatie bloedspoorpatronen zijn passend bij meerdere posities van het slachtoffer op het rechterhoofdeinde van het bed.
Omdat een strak getrokken kabelbinder om de hals van het slachtoffer had gezeten, wordt door de verbalisanten niet uitgesloten dat deze werd strak getrokken op het moment dat het slachtoffer zich weinig of niet kon bewegen. Dit omdat deze kabelbinder op het oog in lengte kleiner was dan de omtrek van de hals van het slachtoffer.
Bij nader sporenonderzoek in de woningdoor de verbalisanten [Naam 11] en [Naam 12] werd in de slaapkamer tegen het televisiemeubel een doorzichtige plastic zak aangetroffen met daarin soortgelijke kabelbinders als de kabelbinder die rondom de nek/hals van het slachtoffer had gezeten.
Letselbeschrijving
Bij sectiewerd onder meer het volgende letsel vastgesteld.
Het uitwendig letsel aan de hals/nek:
Er was een aan de hals/nek een circulair en vrijwel in één vlak verlopend snoerspoor. Dat bestond uit twee evenwijdig aan elkaar verlopende rode streepvormige huidverkleuringen van bloeduitstortingen. Plaatselijk (met name rechts) aan de randen en om de randen van dit spoor bevonden zich oppervlakkige huidbeschadigingen met rechts op een oppervlakkige verscheuring in de huid met indroging van de randen. Bij het wonddateringsonderzoek op dit letsel bleek dit letsel bij leven te zijn ontstaan.
Het inwendig letsel aan de hals:
Er was sprake van bloeduitstortingen op de volgende plaatsen: rechts en links zijwaarts in de hals in lymfklieren beiderzijds, rechts zijwaarts in de diepe halsspier en ter plaatse van de mondbodemspieren links zowel als rechts, beiderzijds in de speekselklieren, op meerdere plaatsen in het schildkraakbeen en rondom het tongbeen. Verder was een breuk en omgevende bloeduitstorting aanwezig rondom de rechter bovenste hoorn van het strottenhoofd.
Uitwendig letsel aan het hoofd:
Er waren verspreid aan het hoofd (links meer dan rechts), inclusief beide oren, de neus, de lippen, de kaaklijnen en de kin huidverkleuringen van bloeduitstortingen met plaatselijk zwellingen en oppervlakkige huidbeschadigingen. Er was sprake van (met name links) verscheuringen aan de lippen, zwelling van de oogleden met bloeduitstortingen, bloed in de neusgaten en bloeduitstortingen in de tong.
Voorts werden bloeduitstortingen in de bindvliezen van alle oogleden en in het oogwit van beide oogbollen geconstateerd.
Er waren twee letsels aan het gelaat rechts met een typisch patroon. Het eerste letsel betrof een aan het voorhoofd rechts gelegen halvemaanvormige rood-paarse huidverkleuring met een diameter van circa 1,2 cm met daaromheen paarse huidverkleuring van bloeduitstorting. Het tweede letsel betrof een gebied van uitgebreide rood-paarse huidverkleuring van bloeduitstorting rechts in het gelaat/aan het hoofd met ter plekke van de rechterwang een tweetal bandvormige en evenwijdig aan elkaar verlopende huidverkleuringen van bloeduitstortingen.
Inwendig letsel aan het hoofd:
Aan de binnenzijde van de schedelhuid, met name beiderzijds maar ook plaatselijk midden voor- en achterwaarts (tot in de nekspieren hoog), en in de slaapspieren waren uitgebreide bloeduitstortingen ontstaan.
Er was een teken van vochtophoping in de hersenen. In de weke delen van de kin en de neus en de kaaklijnen waren bloeduitstortingen aanwezig.
Ook worden radiologisch breuken van aangezichtsbeenderen genoemd, zoals breuken in de linker kaakholte, de oogkasbodem links, de binnenste oogkaswand links en in de rechter kaakholte.
Uitwendig letsel aan de romp:
Zowel aan de rug als aan de borstkas waren huidverkleuringen van bloeduitstortingen geconstateerd.
Inwendig letsel aan de romp:
Meerdere ribben waren gebroken, zowel achter-, zij- als voorwaarts en op meerdere niveaus. Beide longen waren samengevallen en toonden kneuzingen. Er was sprake van een kneuzing in de rechter hartboezem en een verscheuring in de milt.
1. De hiervoor omschreven verwondingen aan de hals/nek zijn bij leven ontstaan ten gevolge van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld (verwurging), al of niet in combinatie met stomp botsend geweld (zoals door stoten, drukken, slaan kan zijn ontstaan).
Samendrukkend geweld op de hals (verwurgen) in het onderhavige geval is gezien het snoerspoor opgeleverd door 1 of meerdere strak omwikkelde object(en) om de hals, al of niet in combinatie met manuele strangulatie.
Dit geweld heeft als verwikkelingen zuurstofgebrek in de hersenen en/of 'nerve effects' namelijk sinus carotis reflex met als gevolg hartritmestoornissen. De bevindingen met betrekking tot de oogleden/oogwit en het gelaat of een deel daarvan kunnen goed worden gezien als begeleidende stuwingsverschijnselen van dit geweld op de hals.
2. De vorenomschreven letsels aan het hoofd waren bij leven ontstaan door hevig uitwendig mechanisch stomp botsend geweld (zoals door stoten, drukken, slaan met één of meerdere voorwerpen, stoten anderszins). Gezien de letsels met een typisch patroon is een deel van dit geweld mogelijk door slaan met één of meerdere voorwerpen of stoten tegen één of meerdere voorwerpen opgeleverd.
Gezien het aspect van het letsel aan het voorhoofd rechts is slaan met of stoten tegen een halvemaanvormige structuur (bijvoorbeeld een deel van een knokkel, een structuur met halvemaanvormige uiteinde/gedeelte) een mogelijkheid om dit letsel te veroorzaken.
De letsels aan het hoofd gingen weliswaar niet gepaard met schade aan structuren in de schedelholte, maar kunnen aanleiding hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen waardoor dit slachtoffer niet meer goed in staat kan zijn geweest zich te weren tegen (overig) geweld.
De letsels aan de mond/kin/neus kunnen ook door (samen)drukkend geweld op de neus en de mond (smoren) zijn toegebracht. Bij (samen)drukken van de neus en mond kan er belemmering van de luchtwegen en daarmee van de zuurstofvoorziening hebben plaatsgehad (verstikking).
3. Het letsel aan/in de romp was bij leven ontstaan door hevig uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de romp (zoals door stoten, drukken, slaan, stoten anderszins) of door (samen)drukkend geweld op de romp, of een combinatie daarvan.
Indien er sprake is geweest van samendrukken van de romp kan dat hebben geleid tot beperkte ademhalingsbewegingen en daarmee tot zuurstofgebrek. De samengevallen longen kunnen hebben geleid tot longfunctiestoornissen.
Er wordt opgemerkt dat reanimatiehandelingen een deel van de letsels aan de romp kunnen verklaren, doch niet alle.
DoodsoorzaakHet intreden van de dood wordt verklaard door het bovengenoemde samendrukkend geweld op de hals/nek, in de zin van zuurstofgebrek in de hersenen. Daarbij kan zuurstofgebrek als gevolg van de letsels aan de mond, kin en neus – waardoor obstructie van de luchtwegen kon zijn ontstaan – tevens een rol hebben gespeeld. Gelet op de letsels aan de romp kunnen ook longfunctiestoornissen, beperkte ademhalingsbewegingen en daarmee zuurstofgebrek een rol hebben gespeeld bij het intreden van de dood.
Uit het later uitgevoerde toxicologisch onderzoeken de begeleidende briefis af te leiden dat er geen andere inzichten ten aanzien van de doodsoorzaak zijn verkregen dan de oorzaak die in het sectierapport is vermeld. Zo zijn er geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van ethanol/alcohol, andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen in het lichaam van het slachtoffer en kan daaruit dan ook niet het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard.
De betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer
In de eerder genoemde melding door [Naam 3] komt de naam van verdachte naar voren. De informatie die [Naam 3] opgaf, had zij kennelijk doorgekregen van haar stiefvader [Naam 14] . Uit zijn verklaring,volgt dat hij op 14 april 2018 omstreeks 14.41 uur werd gebeld door verdachte. Verdachte had gezegd: “ [Naam 14] , je moet politie en ambulance bellen. Ik heb iets verschrikkelijks. Ik denk dat mijn vrouw dood is en ik heb dat gedaan.” “Ik denk dat ik mijn vrouw heb vermoord.” Omdat [Naam 14] op dat moment in Duitsland was, belde hij zijn vrouw met het verzoek de politie te bellen aangaande de gebeurtenis bij het [Straatnaam 1] . Hij zegt dat toen uiteindelijk zijn (stief)dochter [Naam 3] de politie had gebeld.
Uit de telefoongegevens van verdachteis op te maken dat hij om 14.36.28 uur heeft gebeld naar een contact aangeduid als [Naam 14] , om 14.37.52 uur een sms bericht naar hetzelfde contact heeft verzonden met de tekst (vertaald) “ [Naam 14] het is dringend bel je” en om 14.41.06 uur wederom heeft gebeld met hetzelfde contact. Daarbij wordt opgemerkt dat het telkens gaat om het telefoonnummer van [Naam 14]
Tevens is aangehaald uit de bevindingen van de politie dat verdachte kort na het incident op de plaats delict is aangetroffen en zich al direct wilde laten arresteren.
Op de dag van het incident, op 14 april 2018, omstreeks 17.35 uur was het blauwe T-shirt van verdachte inbeslaggenomen [Nummer].
Blijkens het NFI onderzoek naar biologische sporen en DNAwerden twee grote bloedsporen op het middelste gedeelte van voormeld T-shirt aangetroffen, welke beide bloedsporen een afgeleid DNA-hoofdprofiel bevatten van slachtoffer [Slachtoffer] . [Nummer] . Voor beide resultaten geldt dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het aangetroffen profiel kleiner wordt geacht dan één op één miljard.
Blijkens de rapportage letselbeschrijvingzijn bij verdachte verwondingen aangetroffen, zoals roodheid en zwelling op de rechter pink, ringvinger en handrug. De zwelling van de handrug past bij een kneuzing. Op de strekzijde van de linker wijsvinger, de knokkel van de linker wijsvinger en op de strekzijde van de linker middelvinger waren rode verkleuringen zichtbaar. Op de strekzijde van de linker wijsvinger waren twee scherpbegrensde huidbeschadigingen aanwezig. Op de strekzijde van de linker duim was een rode verkleuring te zien.
Ten aanzien van deze verwondingen aan de handen van verdachte wordt geconcludeerd dat deze kunnen passen bij opgetreden botsend of samendrukkend geweld. De wondjes aan de linker wijsvinger waren van recente datum.
[Naam 1]verblijvende op het adres [Straatnaam 1] te Ossendrecht, en huisgenoot van verdachte en het slachtoffer, heeft verklaard dat hij en verdachte op 14 april omstreeks 10.30 uur klaar waren met werken bij [Naam 16] en samen naar huis liepen. Verdachte zou daarna hebben gedoucht. Vervolgens was hij op de fiets naar de grensplaats Putte gegaan om brood te kopen. [Naam 1] denkt dat het tussen 13.00 uur en 14.00 uur moet zijn geweest toen verdachte weer terug was en [Naam 1] het gekochte brood had gegeven. Verdachte zou een damesfiets met fietstassen hebben. Daarna vertrok [Naam 1] op de fiets naar de [Naam 17] te Ossendrecht om boodschappen te doen. Toen hij weer thuis kwam, zag hij politievoertuigen en een ambulance staan. [Naam 1] verklaart dat alleen verdachte in de woning was op het moment dat hij boodschappen bij de [Naam 17] ging doen. Verdachte bevond zich in de keuken. Ook verklaart [Naam 1] , met het oog op andere aanwezigen in de woning, dat de deur op slot was toen hij en verdachte terugkwamen van het werk om 10.30 uur. De bewoners in die bewuste periode, zijnde verdachte, [Slachtoffer] , [Naam 2] en [Naam 1] , zouden naast de eigenaar van de woning de enige sleutelhouders zijn.
Op een camera van het bedrijfsterrein van [Naam 16] is volgens verbalisant [Naam 18]te zien dat op 14 april omstreeks 10.32.33 uur een man met een pet, herkend als verdachte, in gezelschap van drie andere mannen over het terrein naar een raam van de receptie/portiersloge loopt. De mannen verrichten allen handelingen passend bij het uitvoeren van tijdregistratie als in- of uitklokken. Op dezelfde plaats is om 10.32.59 uur ook getuige [Naam 1] te zien, die dergelijke handelingen verricht.
Op de beelden afkomstig van [Naam 19] gevestigd op het [Straatnaam 2] , werd door [Naam 18]waargenomen dat omstreeks 11.48.00 uur een persoon per fiets, voorzien van fietstassen, het erf van [Straatnaam 1] afrijdt.
In dit verband laat de telefoon van verdachte om 12.16.38 uur en 12.17.05 uur de volgende welkomstboodschap zien: “welkom in België’ (vertaald).
De theoretische reistijd tussen [Straatnaam 1] en de Poolse supermarkt ‘ [Naam 21] ’ ( [Straatnaam 3] te Putten-Kapellen, België) is blijkens Google Maps 18 tot 22 minuten per fiets.
Tevens heeft [Naam 18]de camerabeelden van [Naam 17] te Ossendrecht bekeken. Daarbij zag hij dat een persoon, die voldoet aan het signalement van getuige [Naam 1] , op 14 april 2018 omstreeks 14.12 uur per fiets aankomt bij de supermarkt en zijn fiets stalt nabij de ingang. Dezelfde persoon verlaat de supermarkt omstreeks 14.35 uur. Blijkens gegevens van Google Maps is de theoretische reistijd tussen de [Naam 17] [Straatnaam 4] en [Straatnaam 1] per fiets 6 minuten.
De andere huisgenoot, ‘ [Naam 2] ’, bijnaam van [Naam 2], heeft aangegeven dat hij op 14 april 2018 tussen 06.00 uur en 13.00 uur aan het werk was bij [Naam 22] te Ossendrecht. Toen hij terug thuis kwam, vertelde [Naam 1] dat [Slachtoffer] nog op het werk was en dat verdachte in Putte was om te winkelen.
[Naam 2] sprak vervolgens af met een vriend, [Naam 23] , dat hij thuis opgehaald zou worden om naar België te gaan. Omstreeks 14.00 uur zou hij zijn opgehaald door de vriend, rijdende in een witte Fiat met daarop ‘ [Naam 22] ’. Hij zegt daarbij dat hij zich kan vergissen in tijd. Verder merkt [Naam 2] op dat toen hij vertrok uit Ossendrecht alleen [Naam 1] in de woning aanwezig was.
[Naam 23]heeft bevestigd dat hij [Naam 2] met een wit bestelbusje van het merk Fiat van [Naam 22] in Ossendrecht had opgehaald en met hem naar Zandhoven in België reed.
Op camerabeelden van [Naam 16] is door verbalisant [Naam 18]gezien dat omstreeks 13.37.43 uur een witte bestelauto met het opschrift ‘ [Naam 22] ’ stopt in de [straatnaam] ter hoogte van de toegangspoort van het perceel [Straatnaam 1] . Omstreeks 13.44.10 uur is ter hoogte van de geparkeerde bestelauto beweging zichtbaar, vanaf het erf van [Straatnaam 1] voorlangs het voertuig. [Naam 18] geeft aan dat zich vermoedelijk een persoon verplaatst vanaf [Straatnaam 1] naar het voertuig en daarin plaatsneemt aan de passagierszijde. Omstreeks 13.45.04 uur rijdt de witte bestelauto weg.
[Naam 24], een collega van slachtoffer [Slachtoffer] , heeft verklaard dat zij op 14 april 2018 tot 14.00 uur samen met het slachtoffer heeft gewerkt. Deze getuige bracht vervolgens het slachtoffer naar huis met een zwarte Nissan Micra.
Op camerabeelden verkregen van het camerasysteem aanwezig op locatie [Straatnaam 2] werd door verbalisant [Naam 18]gezien dat op 14 april 2018 om 14.12.54 uur een donkerkleurig, klein model personenauto rijdt over het [Straatnaam 1] en stopt voor de woningnummer [Straatnaam 1] , waarna een persoon het voertuig verlaat en het perceel [Straatnaam 1] oploopt. Het voertuig vertoont sterke gelijkenis met een Nissan Micra.
Verdachte,heeft tegenover de politie verklaard dat zijn adres het [Straatnaam 1] te Ossendrecht is en dat dit een woning van zijn werkgever ‘ [Naam 14] ’ betreft. Hij zegt daar te wonen met [Slachtoffer] [Naam 1] en vier Roemenen. De Roemenen waren op 14 april 2018 niet aanwezig. Ene ‘ [Naam 2] ’ zou op de plaats van de Roemenen hebben geslapen. ‘ [Naam 2] ’ kwam uit België en werkte, net als verdachte, voor [Naam 16] . Verdachte maakte samen met [Slachtoffer] gebruik van een slaapkamer. [Slachtoffer] zou op 14 april om 07.00 uur moeten gaan werken. Hij zegt zelf op zaterdagen van 06.00 uur tot 10.30 uur bij [Naam 16] te werken. Het staat hem nog bij dat hij ging werken en daarna ging douchen. Hij was van plan om brood te gaan halen in Putte. Normaliter ging hij immers altijd op zaterdag op de fiets brood halen bij de Poolse winkel in Putte. Verdachte kan zich ook nog herinneren dat hij op de bewuste dag had gebeld met [Naam 14] Voorts heeft verdachteverklaard dat bij de televisie in de slaapkamer een plastic zak lag met kabelbinders/tiewraps.
Conclusies
De rechtbank stelt vast op grond van de aangehaalde bevindingen van verbalisanten, het sporenonderzoek en het sectierapport dat slachtoffer [Slachtoffer] op zeer gewelddadige wijze om het leven is gebracht in de slaapkamer van de woning aan het [Straatnaam 1] te Ossendrecht. Terwijl zij op bed lag, werd flink op haar ingeslagen – zowel op het hoofd als op de romp – en werd zij gewurgd middels een tiewrap. De rechtbank gaat er van uit dat, gelet op de beschreven letselinterpretatie en doodsoorzaak, de dood door zuurstofgebrek is ingetreden ten gevolge van één van deze verschillende geweldsvormen dan wel door een samenstel daarvan.
Blijkens de melding en de verklaring van getuige [Naam 24] in combinatie bezien met het tijdstip dat het slachtoffer is thuisgebracht met de Nissan Micra volgens de camerabeelden, stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer tussen 14.12 uur (het tijdstip dat zij thuis is afgezet) en 14.45 uur (het tijdstip van de melding bij de politie) is gedood. Indien verdachte als de dader wordt aangemerkt geldt als tweede tijdstip niet 14.45 uur, maar 14.36 uur, omdat hij volgens zijn telefoongegevens vanaf dat tijdstip heeft geprobeerd [Naam 14] te alarmeren.
Op grond van de getuigenverklaringen van [Naam 1] , [Naam 2] en [Naam 23] – die grotendeels worden ondersteund door de beschikbare camerabeelden – stelt de rechtbank vast dat verdachte de enige persoon is geweest die naast het slachtoffer in voornoemd tijdsbestek in de woning aan het [Straatnaam 1] aanwezig is geweest. Verdachte was zelf al teruggekomen van het boodschappen doen in Putte. [Naam 1] was naar de [Naam 17] gefietst. [Naam 2] was al opgehaald door [Naam 23] .
Gelet op de aanwezigheid van enkel verdachte (en het slachtoffer) in de woning ten tijde van het tenlastegelegde, zijn aanwezigheid bij de plaats delict kort na het incident, de omstandigheid dat hij zich direct bij aankomst van de politie in de boeien wilde laten slaan, zijn recente verwondingen aan zijn handen/vingers in samenhang bezien met het gebruikte geweld, de twee grote bloedsporen van het slachtoffer op het midden van zijn T-shirt, de verklaring van verdachte die aansluit op andere bewijsmiddelen en zijn uitingen tegenover getuige [Naam 14] (dat hij zijn vrouw heeft vermoord), lijdt het naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Ten aanzien van het
opzettelijkhandelen overweegt de rechtbank het volgende.
Naast het slaan op het gezicht en de romp van het slachtoffer heeft verdachte ook een tie-wrap om de hals van het slachtoffer getrokken. De verschillende geweldshandelingen zijn van zodanige aard, zodanig extreem, dat zij moeten zijn gericht geweest op de dood, te meer nu zij afzonderlijk dan wel in combinatie tot het intreden van de dood hebben geleid. Het kan daarom niet anders zijn dan dat verdachte het opzet op de dood van [Slachtoffer] heeft gehad.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [Slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Zij is evenwel van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft getrapt/geschopt. Het dossier bevat hiervoor geen aanwijzingen en dit ligt ook niet voor de hand, omdat het slachtoffer zich in horizontale toestand op het bed bevond, zoals ook de raadsvrouw heeft betoogd.