Op 5 februari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de hoogte van leges voor een omgevingsvergunning. De belanghebbende had in 2015 materialen voor de bouw van een loods aangeschaft en in 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente Breda. De heffingsambtenaar bracht leges in rekening op basis van een bedrag aan bouwkosten van € 138.500, wat leidde tot een nota leges van € 10.185,50. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 9.206,30, gebaseerd op bouwkosten van € 104.000. De belanghebbende betwistte de hoogte van de leges en stelde dat hij de loods zelf voor € 9.000 kon bouwen.
De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de leges gebaseerd moest worden op de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het bouwen van de loods. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar terecht was uitgegaan van de offerte van een aannemersbedrijf, die een bedrag van € 104.865 exclusief btw vermeldde voor een loods van gelijke afmetingen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de offerte na onderhandeling op een lager bedrag zou zijn uitgekomen. Bovendien was er geen rechtstreeks verband tussen de hoogte van de leges en de omvang van de verleende dienst, wat betekende dat de heffingsambtenaar leges voor elk afzonderlijk bouwproject mocht heffen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.