ECLI:NL:RBZWB:2019:4693

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
02/158998-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hoekstra
  • A. Kooijman
  • J. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal vergezeld van geweld tegen personen en diefstal door twee of meer verenigde personen met valse sleutels

Op 25 oktober 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal vergezeld van geweld tegen personen en diefstal door twee of meer verenigde personen. De feiten vonden plaats op 2 maart 2019 in Breda, waar de verdachte een schoudertas met inhoud heeft weggenomen van een slachtoffer, waarbij hij geweld heeft gebruikt door een mes tegen de borst van het slachtoffer te duwen en te dreigen met de woorden 'je tas of je leven'. Daarnaast heeft de verdachte, samen met een mededader, via contactloze pinbetalingen geldbedragen weggenomen met gestolen bankpassen. Tijdens de zitting op 11 oktober 2019 heeft de officier van justitie bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden en bankafschriften, en de verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en behandeling voor middelengebruik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/158998-19
vonnis van de meervoudige kamer van 25 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te ( [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman: P.A. Groenhuis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
feit 1
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te Breda, althans in Nederland, op of aan de openbare weg ( [straatnaam] ), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (schouder)tas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte onverhoeds aan de (schouder)tas van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of daarbij een mes tegen de borst van die [slachtoffer] heeft geduwd, althans die [slachtoffer] een mes heeft getoond/voorgehouden en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “je tas of je leven” en/of "geef mij je tas, geef mij je tas" en/of vervolgens die (schouder)tas over het hoofd van die [slachtoffer] heen heeft getrokken.
feit 2
hij op meerdere, althans een tijdstip(pen), op of omstreeks 2 maart 2019 Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening - via een contactloze pinbetaling - heeft/hebben weggenomen een geldbedrag(en) (totaal ongeveer 84,25 euro), in elk geval enig goed/geldbedrag, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader (telkens) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen /goed(eren)/geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten (een) gestolen (bank)pas(sen).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan. Zij baseert zich hierbij op de aangifte, de beelden van de beveiligingscamera’s nabij de plaats delict en de deels bekennende verklaring van verdachte dat hij de tas van aangeefster heeft weggenomen en een mes bij zich droeg. De officier van justitie meent dat er geen redenen zijn om de aangifte in twijfel te trekken en gaat er derhalve vanuit dat verdachte het mes tegen de borst van aangeefster heeft geduwd en dat hij daarbij de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit.
Feit 2 kan volgens de officier van justitie worden bewezen op basis van de aangifte,
de bankafschriften van aangeefster, de camerabeelden van tankstation De Haan en tankstation Doornbos in Breda en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd. Zij meent dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van beide ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 2 maart 2019 in Breda vanuit de supermarkt naar haar woning liep. Toen zij in de [straatnaam] liep, kwam een man naar haar toe die aan haar schoudertas trok. Deze man duwde een vleesmes tegen haar borst en zei hierbij tegen aangeefster "je tas of je leven." De man trok de schoudertas over het hoofd van aangeefster en rende vervolgens weg. In de schoudertas zaten diverse goederen die toebehoorden aan aangeefster. [1] Verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank bekend dat hij de tas van aangeefster heeft weggenomen en dat hij daarbij een mes aan aangeefster heeft getoond. [2]
De rechtbank merkt op dat verdachte heeft verklaard dat hij het mes bij zijn eigen borst heeft gehouden en dat hij tegen aangeefster heeft gezegd “geef me je tas”. Aangeefster geeft een andere lezing op deze punten. De rechtbank heeft geen redenen om aan de aangifte te twijfelen en gaat derhalve uit van de verklaring van aangeefster. De rechtbank heeft hierbij in ogenschouw genomen dat verdachte – zo heeft hij zelf verklaard – ten tijde van het plegen van het feit angstig was en dat hij verslaafd was aan heroïne. De rechtbank acht het in zo’n geval niet onwaarschijnlijk dat verdachte de details van het incident minder goed voor ogen heeft dan aangeefster.
Gelet op hetgeen hierboven is aangehaald en overwogen, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 oktober 2019; [3]
- de door [slachtoffer] gedane aangifte op 2 maart 2019; [4]
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende aanvulling aangifte van 3 maart 2019 [5]
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende pinbetalingen van 3 maart 2019. [6]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 2 maart 2019 te Breda, op de openbare weg ( [straatnaam] ), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een schoudertas met inhoud toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte aan de schoudertas van die [slachtoffer] heeft getrokken en daarbij een mes tegen de borst van die [slachtoffer] heeft geduwd en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “je tas of je leven” en vervolgens die schoudertas over het hoofd van die [slachtoffer] heen heeft getrokken.
feit 2
op tijdstippen op 2 maart 2019
teBreda tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening - via een contactloze pinbetaling - heeft weggenomen geldbedragen (totaal 84,25 euro) toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader telkens de weg te nemen geldbedrag
enonder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten gestolen bankpassen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De periode van voorarrest dient volgens de officier van justitie in mindering te worden gebracht op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Zij meent dat de officier van justitie bij haar strafeis onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft spijt betuigd en hij wil meewerken aan mediation en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daarnaast heeft hij een bijna blanco strafblad en wordt het recidive risico ingeschat als laag, aldus de verdediging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij hij het slachtoffer heeft bedreigd met een groot mes, dat hij tegen haar borst aan heeft geduwd en tegen haar heeft gezegd “je tas of je leven”. Kort na de straatroof heeft verdachte zich, samen met zijn toenmalige partner, meerdere keren schuldig gemaakt aan diefstal. Zij hebben twee tankstations bezocht en hebben daar met de bij de straatroof weggenomen bankpassen, meerdere keren bedragen opgenomen door middel van het verrichten van contactloze pinbetalingen. De rechtbank is van oordeel dat uit deze handelswijze blijkt dat verdachte en zijn mededader berekenend te werk zijn gegaan, met enkel als doel het kunnen voorzien in hun verslavingsbehoefte.
Het spreekt voor zich dat de straatroof voor het slachtoffer een traumatische ervaring moet zijn geweest. In het schadevergoedingsformulier van 22 juli 2019 van het slachtoffer is te lezen dat zij de eerste nachten na de straatroof niet heeft kunnen slapen en dat zij wekenlang niet naar buiten durfde. Ook in gezelschap van anderen ervoer het slachtoffer de eerste maanden gevoelens van angst en onzekerheid als zij buiten was. Nog altijd durft zij niet alleen te wandelen. Ze is door het voorval het geloof in de goedheid van de mens verloren.
Voorts is evident dat het slachtoffer ook hinder en ergernis heeft ondervonden van de door verdachte en zijn mededader gepleegde diefstal. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen, hetgeen de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
Bij de strafbepaling neemt de rechtbank de door haar gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt. Zij slaat voorts acht op de inhoud van het reclasseringsadvies van 25 september 2019. De reclassering schrijft dat verdachte een open houding lijkt te hebben voor hulpverlening en dat hij een hulpvraag heeft op het gebied van middelengebruik. De kans op recidive wordt door de reclassering als klein beschouwd nu verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn delictgedrag en gemotiveerd is om zijn gedrag te veranderen. In geval van een veroordeling adviseert de reclassering om verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie middelengebruik en ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener.
Dat verdachte verantwoording neemt voor zijn daden leidt de rechtbank af uit zijn proceshouding. Verdachte heeft van meet af aan openheid van zaken gegeven, is bereid mee te werken aan mediation en lijkt oprecht berouw te hebben. De rechtbank vindt dit positief, maar hecht er belang aan om op te merken dat een positieve proceshouding niets af doet aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Ditzelfde geldt voor het hebben van een beperkt strafblad. Bij een andere proceshouding en recidive had de rechtbank verdachte de feiten zwaarder aangerekend dan zij nu doet.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden noodzakelijk is. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 2 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden mogelijk.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.833,29 voor beide feiten, waarvan € 965,29 ter zake van materiële schade en € 868,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen. Een deel van de vordering, te weten een bedrag van € 369,29, zal hoofdelijk worden toegewezen nu de rechtbank van oordeel is dat medeverdachte [medeverdachte] (02/168606-19) tevens verantwoordelijk kan worden gehouden voor die schade.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag waarop de feiten werden gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zo snel mogelijk moet melden bij Antes op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam en dat verdachte zich moet blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* dat verdachte actief moet deelnemen aan de gedragsinterventie leefstijl 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik.
De reclassering bepaalt welke gedragsinterventie het wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich moet laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start ingaande de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.833,29, waarvan € 965,29 ter zake van materiële schade en € 868,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
2 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover een deel van genoemd totaalbedrag – te weten een bedrag van
€ 369,29 – door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 1.833,29 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 28 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover een deel van genoemd totaalbedrag – te weten een bedrag van
€ 369,29 – door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hoekstra, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 oktober 2019.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R019023 van politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 134.
2.De aantekeningen van de griffier van het onderzoek ter terechtzitting op 11 oktober 2019.
3.De aantekeningen van de griffier van het onderzoek ter terechtzitting op 11 oktober 2019.
4.Het proces-verbaal aangifte, p. 69-72.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p 73.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p 74-75.