4.3Het oordeel van de rechtbank
02/168606-19
Feit 1 en feit 2
Op 2 maart 2019 omstreeks 19:45 uur is aangeefster [slachtoffer] op straat beroofd van haar schoudertas met inhoud.In de weggenomen tas zaten onder andere een bankpas van de ABN AMRO bank met het rekeningnummer [bank nr. 1] en een bankpas van de ING bank met het rekeningnummer [bank nr. 2] .
Diezelfde dag zijn, in het tijdsbestek van 19:45 uur tot 20:32 uur, op meerdere momenten betalingen gedaan en geldbedragen opgenomen met genoemde bankpassen middels contactloze pinbetalingen bij tankstation De Haan en tankstation Texaco Doornbos, beide gelegen in Breda. In totaal is voor een bedrag van € 84,25 gepind.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij de straatroof heeft gepleegd en dat hij vervolgens samen met verdachte, zijn toenmalige partner, bedragen heeft opgenomen met de weggenomen bankpassen. Hij heeft hierover verklaard dat hij die bewuste avond in zijn woning was samen met verdachte. Ze wilden heroïne gaan gebruiken, maar hadden geen geld. Het idee ontstond om een tas te gaan stelen. Verdachte dacht dat [medeverdachte] dit het beste zou kunnen doen, omdat een man sterker is. [medeverdachte] heeft toen een mes gepakt en is de straat op gegaan. Hij heeft een vrouw benaderd – waarvan later is gebleken dat dit aangeefster was – en haar het mes getoond, waarna hij haar schoudertas heeft weggenomen. [medeverdachte] is vervolgens naar zijn woning gegaan en daar heeft hij de tas laten zien aan verdachte. Er bleek geen contant geld in de tas te zitten, maar wel een bankpas van de ING bank en van de ABN AMRO bank. Verdachte kwam toen met het idee om geld op te nemen door middel van het doen van contactloze pinbetalingen. Ze zijn toen samen in de auto gestapt en naar twee verschillende benzinestations gereden, waar zij beurtelings met één van de bankpassen bedragen hebben opgenomen. Vóórdat zij gingen pinnen heeft [medeverdachte] aan verdachte verteld dat hij de tas had afgepakt van een jonge vrouw.
Na het pinnen hebben zij de tas en de bankpassen weggegooid. Een deel bij een van de benzinestations en een ander deel in een vuilnisbak naast de woning van [medeverdachte] ; hij en verdachte hebben alle spullen in een vuilniszak gestopt en deze in de vuilnisbak gedaan.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte] wel als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Niet alleen vinden zijn verklaringen steun in objectieve bewijsmiddelen – waarbij in het bijzonder wordt gewezen op de camerabeelden van de tankstations – maar ook belast hij in overwegende mate zichzelf. De rechtbank heeft dan ook geen redenen om de verklaringen van [medeverdachte] in twijfel te trekken en gaat er derhalve vanuit dat een en ander heeft plaatsgevonden zoals hij heeft verklaard.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte wist dat
[medeverdachte] voornemens was om een tas te stelen en ook dat hij dit voornemen heeft uitgevoerd. De rechtbank stelt verder vast dat [medeverdachte] de door hem weggenomen tas met inhoud heeft getoond aan verdachte, dat verdachte heeft gepind met één van de bankpassen die in die tas heeft gezeten en dat verdachte en [medeverdachte] samen de tas en de inhoud ervan hebben weggegooid. Hieruit volgt dat verdachte de tas met inhoud op enig moment voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat een en ander van misdrijf afkomstig was.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat
verdachte dit feit in vereniging met een ander heeft gepleegd, nu sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met- en een bijdrage van voldoende gewicht van [medeverdachte] . Hij en verdachte hebben samen de verworven buit bekeken, samen een vervolgplan bedacht en dit ook samen uitgevoerd. Daarmee heeft [medeverdachte] de heling door verdachte mogelijk gemaakt en, gelet op de omvang van zijn betrokkenheid, deze medegepleegd. Daaraan doet niet af dat in de strafzaak tegen [medeverdachte] is tenlastegelegd en bewezenverklaard dat hij de diefstal heeft gepleegd waarvan voornoemde buit afkomstig was. Dat heeft enkel tot gevolg dat [medeverdachte] niet voor heling gestraft zou kunnen worden. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van feit 1 zoals hierna onder 4.4 wordt weergeven.
Gelet op al hetgeen hierboven is aangehaald en overwogen, kan voorts met zekerheid worden vastgesteld dat tussen verdachte en [medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij het wederrechtelijk toe-eigenen van € 84,25 door middel van het doen van contactloze pinbetalingen. De rechtbank komt derhalve ook tot een bewezenverklaring van feit 2 zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
02/221265-19
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 oktober 2019;
- de namens Albert Heijn gedane aangifte op 13 september 2019.