4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 02/232538-18:
Feit 1:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 15 oktober 2019;
- de aangifte van [Slachtoffer 1] ;
- de klacht van [Slachtoffer 1] .
Feit 2:
Op 18 november deed [Slachtoffer 1] aangifte van onder meer bedreiging dan wel afdreiging door haar zoon (verdachte) en ontvoering. Die ochtend kreeg aangeefster een bericht dat ze hem op moest halen. Een kwartier later stond verdachte voor de deur. Hij schreeuwde: “Ik ben kwaad op jou en op jou.”. Verdachte wees daarbij op aangeefster en haar partner (zijnde [Slachtoffer 2] , hierna: [Slachtoffer 2] ). Verdachte zei dat hij geld moest hebben en dat het niet goed zou komen als hij dat niet kreeg. [Slachtoffer 1] liet verdachte zien dat ze nog maar 61 euro op haar bankrekening had. Verdachte zei dat hij dat geld moest hebben en dat, als hij dat geld niet zou krijgen, ze wat zouden beleven. Verdachte zei dat het met hen allebei niet goed af zou lopen. [Slachtoffer 1] heeft haar pinpas gepakt en is naar de auto van [Slachtoffer 2] gegaan en is achterin gaan zitten. [Slachtoffer 2] reed naar de [Naam 2] en verdachte en [Slachtoffer 2] zijn naar binnen gegaan. [Slachtoffer 2] heeft 60 euro gepind en aan verdachte gegeven.Vervolgens heeft [Slachtoffer 1] een klacht ingediend en heeft uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging van haar zoon over te gaan. Zij verklaarde dat zij door verdachte werd bedreigd en afgeperst en dat ze bang was dat hij haar zou vermoorden.
[Slachtoffer 1] is aanvullend gehoord en heeft verklaard dat verdachte boos aan de deur stond en dat hij zei: “Dat komt hier niet goed.”. [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verdachte heeft laten zien dat zij maar weinig geld op haar rekening had en dat verdachte vervolgens zei: “Reken er goed op, jullie zijn aan de beurt met zijn tweeën,” en: “Jullie gaan eraan. Als ik geen geld krijg, dan gebeuren er hoe dan ook rare dingen.”. [Slachtoffer 1] verklaarde dat ze bang was dat verdachte haar iets aan zou doen. Zij is daarom naar de auto van [Slachtoffer 2] gelopen en is samen met [Slachtoffer 2] en met verdachte naar de [Naam 2] gegaan om te pinnen. [Slachtoffer 2] heeft het geld gepind.[Slachtoffer 2] heeft ook aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat verdachte voor de deur stond en op de deur bonkte. Zijn partner, zijnde [Slachtoffer 1] , deed de deur open en verdachte schreeuwde: “Jij en jij, dit gaat niet goed komen. Jullie gaan er allebei aan.”. Direct daarna vroeg hij om geld. [Slachtoffer 1] liet verdachte het saldo van haar rekening zien waar nog maar 60 euro op stond. Verdachte zei toen: “Dan gaan we dat maar halen.”. Verdachte zei tegen [Slachtoffer 2] : “Je moet je kankermuil houden of je gaat eraan.”. Verdachte liep rond in de woonkamer en riep dat hij hen allebei kapot zou maken. Op enig moment riep verdachte tegen [Slachtoffer 2] : “Ik snij je kankerkeel kapot.”. [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 1] en verdachte zijn naar de [Naam 2] gereden om te pinnen. [Slachtoffer 2] heeft toen 60 euro gepind. Hij heeft verklaard dat hij na het pinnen met het pasje is weggelopen, de winkel uit is gegaan en naar de auto is gelopen.
[Slachtoffer 2] is aanvullend gehoord en heeft verklaard dat hij zeker niet vrijwillig gepind heeft, maar dat verdachte had gezegd dat het zeker niet goed zou komen met hem als hij dat geld niet zou pinnen.De politie heeft de camerabeelden uitgekeken. [Slachtoffer 2] komt om 10:58:40 uur de winkel binnen en loopt naar de geldautomaat. Verdachte komt om 10:58:50 uur de winkel binnen en loopt naar de geldautomaat. Om 10:58:50 uur komt [Verdachte] de winkel binnen en loopt naar de geldautomaat Om 10:59:31 uur loopt [Slachtoffer 2] weg bij de geldautomaat in de richting van de uitgang. Om 10:59:45 uur kijkt [Slachtoffer 2] om naar verdachte en verlaat vervolgens de winkel. Om 11:00:04 uur komt [Slachtoffer 2] de winkel weer ingelopen en loopt naar verdachte bij de geldautomaat. Om 11:00:11 uur verlaat [Slachtoffer 2] de winkel weer na even bij verdachte te hebben gestaan. Om 11:01:42 uur verlaat verdachte de geldautomaat en verlaat de winkel.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. [Slachtoffer 1] heeft samen met [Slachtoffer 2] een brief geschreven op 21 januari 2019, waarin zij stelt dat er van ontvoering en afpersing geen sprake was en dat zij uit woede over de vernielingen in haar huis één en ander heeft aangedikt. [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] hebben bij de rechter-commissaris genuanceerde verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen op 18 november 2019 waaruit volgt dat zij geld hebben afgegeven, maar dat dat niet onder dwang is gebeurd, aldus de verdediging.
Weging van de bewijsmiddelen:
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Daartoe is in deze zaak onder meer vereist dat er sprake is geweest van geweld en/of bedreiging met geweld waarmee iemand is gedwongen om enig goed af te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake geweest. De rechtbank constateert dat uit de beschrijving van de camerabeelden in het dossier volgt dat de verklaring van [Slachtoffer 2] bij de politie niet helemaal overeenkomt met hetgeen op de beelden is waargenomen. De dreiging waarover zowel [Slachtoffer 2] als [Slachtoffer 1] hebben verklaard, lijkt gelet op die beelden, waaruit volgt dat [Slachtoffer 2] alleen de geldautomaat verlaat en weer terugkomt, op dit punt enigszins aangedikt. Echter, zowel [Slachtoffer 1] als [Slachtoffer 2] hebben eensluidend verklaard dat verdachte bij de woning van [Slachtoffer 1] kwam, heel boos was en er een flinke woordenwisseling plaatsvond, waarbij verdachte geld eiste, schreeuwde en bedreigende woorden gebruikte. [Slachtoffer 2] heeft ook bij de rechter-commissaris verklaard dat de feiten zoals die zijn weergegeven ook zo zijn gebeurd en dat de bedreigende woorden, waarover hij in de aangifte heeft gesproken, wel zo ongeveer zullen zijn gezegd als hij dat destijds zo heeft verklaard. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] heeft bedreigd met de door hen in de aangiftes genoemde bewoordingen. Daarmee heeft verdachte [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] bewogen om het geld van [Slachtoffer 1] aan hem af te geven. Dat er geen sprake is geweest van dwang, zoals thans door [Slachtoffer 1] wordt gesteld en dat zij uit vrije wil is meegegaan, wordt dan ook niet gevolgd nu er zeker bedreigende woorden zijn geuit. De latere verklaringen van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] lijken dan vooral ingegeven door hun opvatting, zoals blijkt uit de verklaring van [Slachtoffer 2] , dat verdachte door het voorarrest reeds voldoende is gestraft, en niet zozeer doordat zij eerder opzettelijk onjuist zouden hebben verklaard. Aan die latere verklaring gaat de rechtbank dan ook voorbij. Gelet hierop is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de afpersing, zoals deze is tenlastegelegd.
Ten aanzien van parketnummer 02/176030-18:
Feit 1:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie,
- de aangifte van [Slachtoffer 1] ;
- de klacht van [Slachtoffer 1] .
Verdachte zal van het onderdeel in de tenlastelegging betreffende de vernieling / beschadiging van een deur worden vrijgesproken nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Feit 2:
[Slachtoffer 1] deed aangifte en verklaarde dat verdachte voor de poort stond op 4 september 2018, dat hij naar de voorzijde van de woning liep, daar het rolluik vernielde en haar, haar zoon en haar vriend met de dood bedreigde.[Slachtoffer 1] is aanvullend gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte, toen hij voor de deur stond, schreeuwde dat hij iedereen dood ging maken.
[Slachtoffer 2] is eveneens gehoord. Hij had gezien dat verdachte het rolluik van het raam naast de voordeur heeft vernield. Hij riep ook: “Jij gaat eraan en jij gaat ook dood.”.Hij heeft aanvullend verklaard dat deze woorden zowel tegen hem als tegen [Slachtoffer 1] gericht waren.
De rechtbank acht de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals deze is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte van [Slachtoffer 1] over de aan haar en [Slachtoffer 2] geuite bedreigingen, die ondersteuning vindt in de verklaring van [Slachtoffer 2] over soortgelijke bedreigingen.