4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangezien verdachte, met uitzondering van het dealen in heroïne en LSD een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 oktober 2019;
- de bevindingen met betrekking tot de doorzoeking van de woning van verdachte waarbij hoeveelheden van diverse soorten verdovende middelen en geld zijn aangetroffen;
- de bevindingen met betrekking tot opgenomen telefoongesprekken;
- verklaringen van de getuigen [getuige 1]en [getuige 2].
De rechtbank is, anders dat de officier van justitie, van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het dealen van heroïne en LSD. Verdachte heeft ontkend gedeald te hebben in deze drugs. Weliswaar is in de woning van verdachte heroïne en LSD aangetroffen, echter uit de verklaringen van de afnemers van verdachte kan niet afgeleid worden dat verdachte deze drugs heeft gedeald. Het enkele bezit van heroïne en LSD acht de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van wettig en overtuigend bewijs voor dealen van die stoffen. In zoverre zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3, met uitzondering van het medeplegen van deze feiten en het aanwezig hebben van de aangetroffen hoeveelheden heroïne en de in de tenlastelegging aangegeven hoeveelheid hasjiesj en hennep, eveneens een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 oktober 2019;
- de bevindingen met betrekking tot de doorzoeking in de woning van verdachte waarbij de in de tenlastelegging opgesomde hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffenen het naar aanleiding daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat de doorzoeking op 31 mei 2017 heeft plaatsgevonden;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 11 augustus 2019 met betrekking tot onderzoek naar de aangetroffen cocaïne, amfetamine, heroïne, GHB, en MDMA en LSD;
- de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot onderzoek aan de aangetroffen hasjiesjen hennep.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat ook het bezit van 25 gram heroïne wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden. Op de zolderverdieping van de woning is op een tafel (7.15) een wit busje met bruin poeder erin aangetroffen. De inhoud van dit busje had een gewicht van 25,1 gramen door het NFI is vastgesteld dat de inhoud heroïne bevatte.
Ten aanzien van de aangetroffen hoeveelheid hasjiesj en hennep overweegt de rechtbank nog dat uit de hiervoor vermelde processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot onderzoek aan de aangetroffen hasjiesj en hennep een totaalgewicht is vastgesteld van 1.468,5 gram, respectievelijk 3.697,8 gram.
Is sprake van medeplegen?
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de feiten 2 en 3 alleen heeft gepleegd en dat zijn echtgenote niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in hun woning. De medeverdachte, de echtgenote van verdachte, heeft bij de politie verklaard dat zij niet wist dat er drugs in de woning lagen. De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte niet aannemelijk.
Voorafgaande aan de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] in Roosendaal heeft de echtgenote van verdachte, de medeverdachte [naam] , tegenover de rechter-commissaris aangegeven dat er een groot geldbedrag in de woning lag maar dat zij niet precies wist hoeveel dit betrof maar dat dit vorig jaar ongeveer € 10.000,= bedroeg. Aan haar werd gevraagd of er ruimtes in het huis waren waar ze nooit kwam of niet mocht komen. Hierop gaf zij aan dat ze overal mocht komen en ook overal kwam. Verder werd haar gevraagd of er wapens, drugs of grote sommen geld in de woning lagen. Zij gaf hierop aan dat de verbalisanten overal mochten gaan zoeken, want er lagen geen drugs in de woning. Na de komst van de rechter-commissaris is de zoeking geopend. Toen er door een zoeker vanaf de zolder naar beneden werd geroepen dat het “bingo” was, riep medeverdachte [naam] opeens dat zij nooit op zolder of in de schuur kwam.
Tijdens de doorzoeking werden er hoeveelheden drugs aangetroffen in de trapkast in de gang, in de achter de woning gelegen schuur en op de zolder van de woning.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn vrouw in de woning aan de [adres 1] in Roosendaal heeft gewoond.Medeverdachte [naam] heeft verklaard dat zij zich vooral bezig hield met het huishouden en de zorg voor de kinderen. Op de zolder van de woning stond een droger die af en toe gebruikt werd.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat naast verdachte ook de medeverdachte gebruik maakte van de woning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen. De rechtbank gaat er van uit dat gebruikers van een woning in het algemeen wetenschap hebben van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit anders is. De bewijsmiddelen bieden daarentegen concrete aanknopingspunten dat ook de medeverdachte daar wel van op de hoogte was. De drugs werden onder meer aangetroffen in de schuur die bij de woning behoorde. In die schuur stond onder meer ook een damesfiets met een kinderzitje en speelgoed. Op de zolderverdieping lagen de aangetroffen drugs in het zicht op en rondom een tafel.
De rechtbank is van oordeel dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van zowel verdachte als de medeverdachte hebben bevonden en dat ook de medeverdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen worden.