ECLI:NL:RBZWB:2019:4782

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
02/820294-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. van der Linden
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen van harddrugs en bezit van soft- en harddrugs

Op 1 november 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van vijf maanden harddrugs heeft gedeald en samen met zijn echtgenote soft- en harddrugs in hun woning voorhanden had. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte verschillende soorten verdovende middelen, waaronder cocaïne, amfetamine, heroïne, GHB, MDMA, LSD, hasjiesj en hennep, die in aanzienlijke hoeveelheden zijn aangetroffen in de woning van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het dealen van harddrugs en het voorhanden hebben van soft- en harddrugs. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte, de bevindingen van verbalisanten en rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut. De verdediging had zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het dealen in heroïne en LSD, wat door de verdachte werd ontkend. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het dealen van deze stoffen, maar dat het bezit van de andere drugs wel bewezen kon worden.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de schadelijke effecten van drugsgebruik en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank vond de door de officier van justitie gevorderde straf van twee jaar gevangenisstraf passend, mede gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank besloot dat de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820294-17
vonnis van de meervoudige kamer van 1 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. W. Bos, advocaat te Oud-Beijerland

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017
tot en met 31 mei 2017 te Roosendaal, althans in Nederland,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (gebruikers) -
hoeveelhe(i)d(en)
cocaïne en/of amfetamine en/of heroïne en/of MDMA en/of GHB
(4-hydroxybutaanzuur) en/of LSD (d-lysergzuurdiethylamide), in elk geval een
hoeveelheid van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne en/of amfetamine
en/of heroïne en/of MDMA en/of GHB (4-hydroxybutaanzuur) en/of LSD
(d-lysergzuurdiethylamide), zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of heroïne
en/of MDMA en/of GHB (4-hydroxybutaanzuur) en/of LSD (d-lysergzuurdiethylamide),
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond 3 Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2017 te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 190 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine,
en/of
- 1,8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, en/of
- 25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
en/of
- 17,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB
(4 -hydroxybutaanzuur) en/of
- 854 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
- 375 papertrips LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende LSD (d-lysergzuurdiethylamide) (lysergide/LSD),
zijnde cocaine en/of amfetamine en/of heroïne en/of MDMA en/of LSD
(lysergzuurdiethylamide),
(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 31 mei 2017 te Roosendaal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 1468 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of
- 3697 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens liet vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 3ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen hem is tenlastegelegd heeft begaan en baseert zich daarbij met name op de grotendeels bekennende verklaring van verdachte, op de bevindingen van verbalisanten en op een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van alle feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het dealen in heroïne en LSD onder feit 1 nu verdachte ontkend heeft daarin gehandeld te hebben. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is aangevoerd dat verdachte deze feiten alleen heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangezien verdachte, met uitzondering van het dealen in heroïne en LSD een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 oktober 2019 [1] ;
- de bevindingen met betrekking tot de doorzoeking van de woning van verdachte waarbij hoeveelheden van diverse soorten verdovende middelen en geld zijn aangetroffen [2] ;
- de bevindingen met betrekking tot opgenomen telefoongesprekken [3] [4] ;
- verklaringen van de getuigen [getuige 1] [5] en [getuige 2] [6] .
De rechtbank is, anders dat de officier van justitie, van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het dealen van heroïne en LSD. Verdachte heeft ontkend gedeald te hebben in deze drugs. Weliswaar is in de woning van verdachte heroïne en LSD aangetroffen, echter uit de verklaringen van de afnemers van verdachte kan niet afgeleid worden dat verdachte deze drugs heeft gedeald. Het enkele bezit van heroïne en LSD acht de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van wettig en overtuigend bewijs voor dealen van die stoffen. In zoverre zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3, met uitzondering van het medeplegen van deze feiten en het aanwezig hebben van de aangetroffen hoeveelheden heroïne en de in de tenlastelegging aangegeven hoeveelheid hasjiesj en hennep, eveneens een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 oktober 2019 [7] ;
- de bevindingen met betrekking tot de doorzoeking in de woning van verdachte waarbij de in de tenlastelegging opgesomde hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen [8] en het naar aanleiding daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat de doorzoeking op 31 mei 2017 heeft plaatsgevonden [9] ;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 11 augustus 2019 met betrekking tot onderzoek naar de aangetroffen cocaïne, amfetamine, heroïne, GHB, en MDMA en LSD [10] ;
- de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot onderzoek aan de aangetroffen hasjiesj [11] en hennep [12] .
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat ook het bezit van 25 gram heroïne wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden. Op de zolderverdieping van de woning is op een tafel (7.15) een wit busje met bruin poeder erin aangetroffen. De inhoud van dit busje had een gewicht van 25,1 gram [13] en door het NFI is vastgesteld dat de inhoud heroïne bevatte. [14]
Ten aanzien van de aangetroffen hoeveelheid hasjiesj en hennep overweegt de rechtbank nog dat uit de hiervoor vermelde processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot onderzoek aan de aangetroffen hasjiesj en hennep een totaalgewicht is vastgesteld van 1.468,5 gram, respectievelijk 3.697,8 gram.
Is sprake van medeplegen?
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de feiten 2 en 3 alleen heeft gepleegd en dat zijn echtgenote niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in hun woning. De medeverdachte, de echtgenote van verdachte, heeft bij de politie verklaard dat zij niet wist dat er drugs in de woning lagen. De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte niet aannemelijk.
Voorafgaande aan de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] in Roosendaal heeft de echtgenote van verdachte, de medeverdachte [naam] , tegenover de rechter-commissaris aangegeven dat er een groot geldbedrag in de woning lag maar dat zij niet precies wist hoeveel dit betrof maar dat dit vorig jaar ongeveer € 10.000,= bedroeg [15] . Aan haar werd gevraagd of er ruimtes in het huis waren waar ze nooit kwam of niet mocht komen. Hierop gaf zij aan dat ze overal mocht komen en ook overal kwam [16] . Verder werd haar gevraagd of er wapens, drugs of grote sommen geld in de woning lagen. Zij gaf hierop aan dat de verbalisanten overal mochten gaan zoeken, want er lagen geen drugs in de woning. Na de komst van de rechter-commissaris is de zoeking geopend. Toen er door een zoeker vanaf de zolder naar beneden werd geroepen dat het “bingo” was, riep medeverdachte [naam] opeens dat zij nooit op zolder of in de schuur kwam.
Tijdens de doorzoeking werden er hoeveelheden drugs aangetroffen in de trapkast in de gang, in de achter de woning gelegen schuur en op de zolder van de woning.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn vrouw in de woning aan de [adres 1] in Roosendaal heeft gewoond. [17] Medeverdachte [naam] heeft verklaard dat zij zich vooral bezig hield met het huishouden en de zorg voor de kinderen [18] . Op de zolder van de woning stond een droger die af en toe gebruikt werd.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat naast verdachte ook de medeverdachte gebruik maakte van de woning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen. De rechtbank gaat er van uit dat gebruikers van een woning in het algemeen wetenschap hebben van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit anders is. De bewijsmiddelen bieden daarentegen concrete aanknopingspunten dat ook de medeverdachte daar wel van op de hoogte was. De drugs werden onder meer aangetroffen in de schuur die bij de woning behoorde. In die schuur stond onder meer ook een damesfiets met een kinderzitje en speelgoed [19] . Op de zolderverdieping lagen de aangetroffen drugs in het zicht op en rondom een tafel.
De rechtbank is van oordeel dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van zowel verdachte als de medeverdachte hebben bevonden en dat ook de medeverdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017 te Roosendaal, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (gebruikers)-hoeveelheden cocaïne en amfetamine en MDMA en GHB (4-hydroxybutaanzuur), zijnde cocaïne en amfetamine
en MDMA en GHB (4-hydroxybutaanzuur), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2.
op 31 mei 2017 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 190 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 1,8 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 25 gram van een materiaal bevattende heroïne en
- 17,7 gram van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxybutaanzuur) en
- 854 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- 375 papertrips van een materiaal bevattende LSD (d-lysergzuurdiethylamide) (lysergide/LSD),
zijnde cocaïne en amfetamine en heroïne en MDMA en LSD (lysergzuurdiethylamide) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 31 mei 2017 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 1468 gram hasjiesj, en
- 3697 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte volledig de verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen en dat al het onder hem inbeslaggenomen geld is afgedragen aan justitie. Verder is aangevoerd dat een inhoudelijke behandeling van de zaak lang op zich heeft laten wachten. Verdachte heeft de zorg voor zijn gezin en zijn moeder. Verzocht is te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest, met een proeftijd van 1 jaar. Subsidiair is verzocht hem een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs gedurende een periode van 5 maanden. Daarnaast heeft verdachte een grote hoeveelheid soft- en harddrugs in zijn woning aanwezig gehad.
Door de handel in drugs is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat die stoffen sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Dat verdachte een aanzienlijke winst heeft behaald, blijkt wel uit de grote hoeveelheid geld die in de woning is aangetroffen.
Bijzonder kwalijk acht de rechtbank ook de aanwezigheid van de grote hoeveelheid drugs in de woning, een omgeving waar ook zijn kinderen verbleven.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die landelijk voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verder heeft de rechtbank bij de beoordeling van de hoogte van de op te leggen straf de justitiële documentatie van verdachte betrokken. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld vanwege een Opiumwetdelict.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de duur van de gevangenisstraf te matigen vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat die termijn is overschreden met ongeveer 5 maanden, echter de rechtbank laat het bij die enkele constatering.
De rechtbank ziet verder geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Van der Linden en mr. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB2R017033 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 554.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 69 en 75-80.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 189-191.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 246-247.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina’s 305-306.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina’s 361-363.
7.De verklaring van verdachte ter zitting van 18 oktober 2019.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 69 en 75-80.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 84.
10.Het deskundigenrapport van het NFI van 11 augustus 2019.
11.De processen-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina’s 383-384, 396-397 en 406-407.
12.De processen-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina’s 385-386, 388, 394 en 406-407.
13.Het proces-verbaal bemonstering harddrugs, pagina 408.
14.Het deskundigenrapport van het NFI van 11 augustus 2019.
15.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 69.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 296.
17.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 143.
18.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [naam] , pagina 167.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 74.