ECLI:NL:RBZWB:2019:4805

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
02/364260 HA RK 19-235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • M. de Roos
  • A. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure met betrekking tot de substantiëringsverplichting

Op 31 oktober 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van de besloten vennootschap [naam] B.V. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. [voorletters] Kerkhofs, die als kantonrechter optrad in de hoofdzaak. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van der Borst, voerde aan dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Dit zou zijn ontstaan doordat de rechter opmerkingen maakte over de dagvaarding die niet aan de substantiëringsverplichting voldeed, zonder dat de wederpartij dit had aangevoerd. Daarnaast zou de rechter de directeur van verzoekster, die niet juridisch onderlegd was, onder druk hebben gezet tijdens het verhoor.

De rechter heeft in zijn verweer aangegeven dat hij de dagvaarding niet voldeed aan de vereisten, maar dat hij partijen de gelegenheid had gegeven om hierop te reageren. Hij stelde dat zijn vragen tijdens de zitting bedoeld waren om meer duidelijkheid te verkrijgen en dat hij niet alleen de advocaat, maar ook de partijen zelf wilde bevragen. De gedaagden in de hoofdzaak steunden de rechter en stelden dat zijn vragen terecht waren.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter zich correct had gedragen en dat de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het wrakingsverzoek werd dan ook afgewezen, en de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/364260 HA RK 19-235
Beslissing van 31 oktober 2019 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
De besloten vennootschap [naam] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk,
verzoekster,
gemachtigde mr. A.J.M. van der Borst, advocaat te Etten-Leur.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak, van 3 oktober 2019, tijdens welke zitting het verzoek tot wraking is gedaan;
  • de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter, van 21 oktober 2019;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 25 oktober 2019, waarbij aanwezig waren: namens verzoekster, mr. A.J.M. van der Borst en namens de gedaagden in de hoofdzaak, mr. W.G. Reddingius.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Kerkhofs, optredend als kantonrechter (hierna: de rechter) in de zaak met zaaknummer 7635392 CV EXPL 19-1952 (hierna: de hoofdzaak) op de gronden die verzoekster heeft uiteengezet in haar wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaak heeft verzoekster AK Equine Swiss Spa B.V., BOFAALK Property B.V. en [naam] gedagvaard en gevorderd gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van € 19.904,50, met rente, en met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.

4.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • de rechter ter zitting heeft opgemerkt dat de dagvaarding niet aan de substantiëringsverplichting voldoet, zonder dat de wederpartij zich op dat standpunt had gesteld, en dat de kantonrechter suggereerde dat dit door verzoekster opzettelijk zou zijn gedaan om een voorsprong te hebben op de wederpartij op de comparitie;
  • de rechter net deed of hij de stukken niet kende om de directeur van verzoekster, een leek op juridisch gebied, ten aanzien van deels juridisch getinte standpunten, aan een kruisverhoor te onderwerpen.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat:
  • hij heeft kenbaar gemaakt dat hij vooralsnog vond dat de dagvaarding niet aan de substantiëringsverplichting voldoet, dat partijen daarop hebben mogen reageren en dat hij heeft gezegd dat hij daarover na zou denken;
  • hij ter zitting heeft duidelijk gemaakt dat hij met vragen ter comparitie meer duidelijkheid verkrijgt van partijen en dat hij bij voorkeur vragen stelt aan partijen zelf en niet aan hun advocaat.

6.Het standpunt van de gedaagden in de hoofdzaak

De gedaagden in de hoofdzaak hebben aangevoerd dat:
  • de rechter op juiste wijze heeft uiteengezet wat de substantiëringsverplichting inhoudt;
  • de rechter terecht kritische vragen heeft gesteld en dat dit een normale gang van zaken is.

7.De beoordeling

7.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
7.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoekster aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 7.2 worden afgeleid.
7.4.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 3 oktober 2019 blijkt dat de rechter een oordeel heeft gegeven over het al dan niet voldoen van de dagvaarding aan de substantiëringsverplichting, dat hij partijen in de gelegenheid heeft gesteld om daarop te reageren en dat hij heeft meegedeeld erover na te zullen denken.
De wrakingskamer overweegt dat de mededeling van de rechter erover na te zullen denken meebrengt, dat voor partijen duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een voorlopig oordeel. Het geven van een voorlopig oordeel leidt nog niet tot schijn van vooringenomenheid, hoewel het de rechter had gepast hierbij minder stellig te zijn.
De suggestieve opmerking dat sommige partijen bewust niet aan de substantiëringsverplichting voldoen om een voorsprong op de comparitie te hebben, brengt hierin geen verandering, hoewel deze opmerking beter achterwege had kunnen blijven.
7.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer hoort het door een rechter stellen van kritische vragen ter zitting, ook aan een leek, bij het werk van een rechter. Er was geen reden om aan te nemen dat dit eenzijdig gebeurde, omdat de rechter heeft opgemerkt dat hij aan beide partijen vragen wilde stellen, maar dat hij pleegt te beginnen met de eiser. De rechter heeft zich bij het stellen van vragen aan verzoekster weliswaar af en toe stevig opgesteld, maar dat is onvoldoende om de schijn van vooringenomenheid te wekken. Daar komt bij dat verzoekster zich van juridische bijstand van een advocaat had voorzien en dat die advocaat waar nodig de antwoorden van zijn cliënte heeft kunnen aanvullen en juridisch heeft kunnen duiden.
7.6.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van verzoekster vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
7.7.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

8.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer 7635392 CV EXPL 19-1952 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 31 oktober 2019, door mr. Peters, voorzitter, mr. De Roos en mr. Pellikaan, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.