ECLI:NL:RBZWB:2019:4855

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
C/02/364073 / FA RK 19-5171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van scheiding van tafel en bed en de vereisten voor beëindiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de scheiding van tafel en bed tussen partijen, die op 15 september 2006 zijn gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerder op 16 februari 2017 een beschikking is gegeven waarin de scheiding van tafel en bed is uitgesproken. Het verzoek tot opheffing is ingediend op 5 september 2017, maar pas op 11 oktober 2019 ter griffie ingekomen. De rechtbank oordeelt dat voor de beëindiging van de scheiding van tafel en bed geen rechterlijke uitspraak vereist is, maar enkel een inschrijving in het huwelijksgoederenregister. De rechtbank wijst erop dat partijen in hun verzoek niet hebben gesteld dat er sprake is van verzoening, wat een vereiste is voor de inschrijving. Hierdoor kan het verzoek niet worden opgevat als een verklaring dat de scheiding van tafel en bed door verzoening is opgehouden te bestaan. De rechtbank concludeert dat het verzoek om opheffing van de scheiding van tafel en bed moet worden afgewezen, omdat de noodzakelijke voorwaarden niet zijn vervuld. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S. de Visser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/364073 / FA RK 19-5171
beschikking d.d. 7 november 2019
in de zaak van
[verzoeker](hierna: de man),
en
[verzoekster] ,
blijkens de beschikking betreffende de scheiding van tafel en bed in de huwelijksakte genoemd: [verzoekster] (hierna: de vrouw),
beiden uitdrukkelijk domicilie kiezende ten kantore van hun advocaat,
verzoekers,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom.

1.1. Het procesverloop

De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het gemeenschappelijk verzoek tot opheffing scheiding van tafel en bed ex art. 1:176 BW, met bijlage, gedagtekend op 5 september 2017 en ter griffie van de rechtbank ingekomen op 11 oktober 2019.

2.2. De feiten

2.1.
Partijen zijn op 15 september 2006 te [plaats] gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van 16 februari 2017 van deze rechtbank - ingeschreven in het huwelijksgoederenregister op 5 april 2017 - is de scheiding van tafel en bed in het huwelijk van partijen uitgesproken.

3.Het verzoek en de beoordeling

3.1.
Verzocht wordt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen partijen de scheiding van tafel en bed op te heffen.
3.2.
Het verzoek is, gelet op de aanhef ervan, kennelijk gebaseerd op artikel 1:176 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dat artikel is bepaald dat een scheiding van tafel en bed eindigt (a) door verzoening van de echtgenoten, (b) op het tijdstip dat zij op hun eensluidend verzoek in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 1:116 BW, hebben doen inschrijven dat de scheiding heeft opgehouden te bestaan.
3.3.
Waar partijen de rechtbank verzoeken de scheiding van tafel en bed “op te heffen”, veronderstellen zij kennelijk dat voor de beëindiging van hun scheiding van tafel en bed een rechterlijke beslissing vereist is. Dat is echter niet zo; in zoverre moet het verzoek worden afgewezen. Voor de beëindiging van een scheiding van tafel en bed is enkel de inschrijving ervan in het huwelijksgoederenregister vereist. Uit artikel 1, lid 3 van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 volgt dat ter verkrijging van die inschrijving de echtgenoten (gezamenlijk) dienen te verklaren dat de scheiding van tafel en bed door verzoening heeft opgehouden te bestaan en dat de griffier van die verklaring een akte opmaakt, die de echtgenoten in persoon of bij gevolmachtigde ondertekenen.
3.4.
Voor zover partijen hebben bedoeld de rechtbank te verzoeken de griffier te gelasten de onder 3.4 bedoeld inschrijving te verrichten, kan het verzoek evenmin worden toegewezen. Voor die inschrijving is een dergelijke last niet nodig. Wel is voor die inschrijving onder meer nodig dat partijen gezamenlijk verklaren dat de scheiding van tafel en bed “door verzoening” is geëindigd. Aan (het bestaan van) die verzoening worden in voornoemd wetsartikel geen vormvereisten gesteld, maar dát sprake is van een verzoening zal wel moeten worden gesteld, of anderszins moeten blijken. In het verzoekschrift is evenwel omtrent een verzoening niets gesteld. Het verzoek kan dan ook niet worden gezien als een verklaring van partijen dat de scheiding van tafel en bed door verzoening heeft opgehouden te bestaan, en is aldus onvoldoende om als basis te gelden voor de door de griffier ter zake op te maken akte.
3.5.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. van Dijk, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019 in tegenwoordigheid van S. de Visser, griffier.
AV
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.