ECLI:NL:RBZWB:2019:4855
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opheffing van scheiding van tafel en bed en de vereisten voor beëindiging
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de scheiding van tafel en bed tussen partijen, die op 15 september 2006 zijn gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerder op 16 februari 2017 een beschikking is gegeven waarin de scheiding van tafel en bed is uitgesproken. Het verzoek tot opheffing is ingediend op 5 september 2017, maar pas op 11 oktober 2019 ter griffie ingekomen. De rechtbank oordeelt dat voor de beëindiging van de scheiding van tafel en bed geen rechterlijke uitspraak vereist is, maar enkel een inschrijving in het huwelijksgoederenregister. De rechtbank wijst erop dat partijen in hun verzoek niet hebben gesteld dat er sprake is van verzoening, wat een vereiste is voor de inschrijving. Hierdoor kan het verzoek niet worden opgevat als een verklaring dat de scheiding van tafel en bed door verzoening is opgehouden te bestaan. De rechtbank concludeert dat het verzoek om opheffing van de scheiding van tafel en bed moet worden afgewezen, omdat de noodzakelijke voorwaarden niet zijn vervuld. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S. de Visser.