ECLI:NL:RBZWB:2019:4862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
BRE 19_2261
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake bestuurlijke boete Drank- en Horecawet

Op 25 oktober 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen de burgemeester van de gemeente Waalwijk als verweerder en een eiser, die beroep had ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van 29 maart 2019. Dit besluit betrof de oplegging van een bestuurlijke boete ingevolge de Drank- en Horecawet. Eiser heeft op 14 mei 2019 beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat dit beroep niet tijdig was ingediend. De griffier had eiser op 24 mei 2019 gewezen op de termijnoverschrijding en hem de gelegenheid geboden om deze toe te lichten. Eiser voerde aan dat het besluit naar het verkeerde postadres was verzonden, waardoor hij het pas later ontving. De rechtbank oordeelde echter dat het bestreden besluit op de juiste wijze was verzonden en dat de termijn voor het indienen van het beroep was verstreken. De rechtbank benadrukte dat termijnen van bezwaar en beroep van openbare orde zijn en dat er slechts in zeer bijzondere omstandigheden van kan worden afgeweken. Aangezien de rechtbank geen aanleiding zag om de niet-ontvankelijkheid achterwege te laten, verklaarde zij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak, met een termijn van zes weken voor het indienen van een verzetschrift.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2261 WET

uitspraak van 25 oktober 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam] ([land]), eiser,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 14 mei 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van 29 maart 2019 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de oplegging van een bestuurlijke boete ingevolge de Drank- en Horecawet.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De griffier heeft eiser bij brief van 24 mei 2019 erop gewezen dat het beroep niet binnen die termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft eiser aangevoerd dat het besluit is verzonden naar het postadres van zijn nachtwinkel ([postadres], [postcode, plaatsnaam]) en dat hij op het adres [postadres], [postcode, plaatsnaam] ook nog 5 appartementen verhuurt. Het besluit is tussen de post van de bewoners gekomen, waardoor deze pas veel later bij eiser terecht is gekomen.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 29 maart 2019. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 10 mei 2019.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 15 mei 2019 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door de eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-
ontvankelijk verklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten.
Daartoe overweegt de rechtbank dat niet ter discussie staat dat het bestreden besluit naar het juiste postadres is verzonden. Het is de verantwoordelijkheid van eiser zelf om ervoor te zorgen dat hij tijdig zijn post onder ogen krijgt, door bijvoorbeeld zijn woonadres als postadres door te geven. Dat eiser dit niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.