4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 12 juni 2018 vond er op de T-kruising van de Moerdijkseweg en de Withuisstraat te Terheijden en/of Wagenberg, gemeente Drimmelen, een ongeval plaats tussen een personenauto en een fietser. Verdachte was de bestuurder van de personenauto.
Getuige [Naam 1] heeft de aanrijding vanuit haar auto in haar achteruitkijkspiegel gezien en zag hoe de fietser, een wielrenner, door de auto van verdachte werd geraakt en ‘een grote vlucht door de lucht maakte en op de grond terecht kwam’.De wielrenner, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft door het ongeval onder meer een klaplong, een bekkenfractuur en een breuk aan zijn elleboog opgelopen.
Verdachte heeft over het ongeval verklaard dat hij die avond op de Moerdijkseweg in de richting van de Zevenbergschen Hoek reed. Bij de T-splitsing met de Withuisstraat voelde en hoorde hij plotseling een klap.Nadat hij uit de auto was gesprongen, zag hij dat er sprake was van een aanrijding met een fietser en zag hij het slachtoffer. Hierop is hij terug naar zijn auto gerend, heeft hij zijn mobiele telefoon uit de standaard gepakt en heeft hij 112 gebeld.
Naar aanleiding van het ongeval is forensisch onderzoek verricht. Daarbij werd het volgende vastgesteld. De Moerdijkseweg en de Withuisstraat zijn beide gelegen in een 60-kilometerzone die was aangeduid met bord A1 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Op dit kruispunt moeten bestuurders voorrang verlenen aan voor hen van rechts komend verkeer.
De fiets en de personenauto waren beschadigd. Aan de hand van deze beschadigingen is de fiets ingepast op de schade aan het voertuig. De deuk aan de linkerzijde van de motorkap van de personenauto komt overeen met de remhendel aan het stuur van de fiets. De deuk in de kentekenplaat past bij de trapper van de fiets. Hieruit blijkt dat de fietser voor de bestuurder van de personenauto van rechts kwam en dat de fietser zich ten tijde van de aanrijding midden voor de personenauto bevond.
Er zijn ook remsporen van de auto op de ongevalslocatie aangetroffen. Op basis van die sporen zijn er remproeven uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de personenauto heeft gereden met een minimale snelheid van 47 kilometer per uur en een maximale snelheid van 48 kilometer per uur.
Ook de telefoon van verdachte is onderzocht. Hieruit bleek dat op 12 juni 2018 om 20.19, 20.23, 20.27 en 20.28 uur met de telefoon van verdachte WhatsAppberichten zijn verzonden. Met diezelfde telefoon is om 20.28 uur 112 gebeld.Van de WhatsAppberichten zijn foto’s gemaakt.In zijn verhoor heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan het ongeval heeft geappt, terwijl de telefoon in de standaard stond.
Op 15 augustus 2018 is contact opgenomen met [slachtoffer] . Hij deelde mee dat hij drie-en-een-halve week na de aanrijding wakker werd op het IC in het ziekenhuis.Op 6 januari 2019 is nogmaals contact opgenomen met [slachtoffer] . Op dat moment had hij nog steeds last van zijn onderbeen, elleboog en schouder. Hierbij waren vooral de littekens pijnlijk. [slachtoffer] kon zijn elleboog niet buigen en strekken en was nog niet aan het werk in verband met zijn opgelopen letsel.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank is op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen van oordeel dat vast staat dat verdachte op 12 juni 2018 op de T-kruising Withuisstraat-Moerdijkseweg als bestuurder van een personenauto voorrang diende te verlenen aan [slachtoffer] die met zijn fiets van rechts kwam. Uit het feit dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden volgt dat verdachte geen voorrang heeft verleend. Door geen voorrang te verlenen heeft verdachte een verkeersovertreding begaan.
Voorts is uit de genoemde bewijsmiddelen gebleken dat verdachte op 12 juni 2018 om 20.28 uur een WhatsAppbericht heeft verzonden. Vervolgens heeft binnen diezelfde minuut het ongeval plaatsgevonden en heeft verdachte 112 gebeld.
Ter zitting is door de verdediging een alternatief scenario geschetst. Binnen dit scenario is het volgens de verdediging mogelijk dat verdachte het laatste WhatsAppbericht ruim voor de kruising heeft gestuurd en dat hij bij het naderen van de kruising zijn aandacht op de weg gericht had. Binnen het alternatieve scenario zou verdachte binnen 60 seconden een ruime afstand tot de kruising hebben afgelegd, het ongeval hebben veroorzaakt, de auto in zijn vrij hebben gezet, direct uit het voertuig zijn gestapt, naar het slachtoffer zijn gerend dat - zo blijkt uit de foto op pagina 21 van het procesdossier - op een behoorlijke afstand van de auto lag, terug naar de auto zijn gerend, de telefoon uit de houder hebben gehaald en 112 hebben gebeld.
De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte al deze handelingen heeft kunnen verrichten binnen 60 seconden na het laatste WhatsAppbericht. De theoretische berekening van de verdediging laat onvoldoende ruimte voor de praktische uitvoering van alle handelingen binnen een chaotische toestand die na een ongeval ontstaat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit alternatieve scenario ongeloofwaardig is.
Uit de tijdstippen bij de WhatsAppberichten en de inhoud van de berichten is gebleken dat verdachte in de minuten voorafgaand aan het ongeval verwikkeld was in een discussie met zijn ex. Het is aannemelijk dat deze discussie de gemoedstoestand van verdachte heeft beïnvloed. Verdachte heeft meerdere keren inhoudelijk gereageerd op inhoudelijke en soms uitvoerige ingekomen berichten, terwijl hij zijn auto bestuurde.
De rechtbank stelt vast dat hij hierbij om 20.27 uur en 20.28 uur 72 keer het telefoontoestel heeft moeten aanraken om de berichten te kunnen vormen en te kunnen verzenden. Hierbij valt het op dat de berichten in foutloos Nederlands zijn geschreven. Daaruit volgt dat verdachte de berichten met aandacht heeft opgesteld. De rechtbank stelt vast dat verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het ongeval al rijdende bezig was met het lezen en het versturen van WhatsAppberichten op zijn telefoon. Ieder weldenkend mens moet begrijpen dat appen tijdens het rijden de aandacht van het verkeer afleidt. Iedere seconde die men als bestuurder van een auto aan het verkeer naar een telefoon kijkt, is er geen zicht op de weg en wat er rondom de auto gebeurt.
Verdachte heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij van mening is dat de T-kruising waar het ongeval heeft plaatsgevonden hem bekend is en dat er sprake is van een onoverzichtelijke kruising. Desondanks is hij met minimaal 47 kilometer per uur per uur op de kruising afgereden. Deze snelheid is lager dan de toegestane maximumsnelheid, maar heeft wel invloed op de lengte van de remweg en de impact bij een aanrijding. Onder deze omstandigheden kan één moment van afleiding al ernstige gevolgen hebben. Verdachte moet hier als bestuurder van een personenauto van op de hoogte zijn geweest.
Het verweer van verdachte dat [slachtoffer] de bocht heeft afgesneden wordt niet ondersteund door de bevindingen als genoemd in het Forensisch Onderzoek Verkeersdelict. Het ongeval is dan ook aan de schuld van verdachte zelf te wijten.
[slachtoffer] heeft bij dit ongeval onder meer een klaplong, een bekkenfractuur en een breuk in zijn elleboog opgelopen. Gebleken is dat [slachtoffer] maanden na het ongeval nog altijd last heeft van het letsel en de littekens. Hij was in januari 2019 nog niet aan het werk. De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer] dan ook als zwaar lichamelijk letsel.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de opeenvolgende gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte is ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid die van hem als bestuurder van een personenauto mocht worden verwacht. De rechtbank is om bovengenoemde redenen van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.