ECLI:NL:RBZWB:2019:4980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
02-821259-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële uitbuiting, oplichting en benadeling van de gezondheid door mantelzorgers. Strafmaat. Generale preventie.

Op 14 november 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte wordt beschuldigd van financiële uitbuiting, oplichting en het benadelen van de gezondheid van een kwetsbare oudere, [Slachtoffer]. De zaak is behandeld op zittingen in mei, augustus en oktober 2019, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gedurende een periode van meer dan twee jaar, van 1 januari 2014 tot 2 november 2015, op verschillende manieren geldbedragen van [Slachtoffer] hebben weggenomen, door gebruik te maken van valse sleutels, zoals bankpassen en codes. Daarnaast hebben zij de handtekening van [Slachtoffer] vervalst op bankoverschrijvingsformulieren en andere documenten, met als doel om zich financieel te bevoordelen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de gezondheid van [Slachtoffer] is benadeeld door het gebrek aan adequate zorg en ondersteuning door de verdachten, die als mantelzorgers optraden. De rechtbank heeft de verdachten schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder diefstal, valsheid in geschrift en het opzettelijk benadelen van de gezondheid van [Slachtoffer]. De strafmaat is vastgesteld op een gevangenisstraf van twaalf maanden, met een voorwaardelijk deel, en de rechtbank heeft de noodzaak van generale preventie benadrukt, gezien de kwetsbaarheid van ouderen en het vertrouwen dat zij in mantelzorgers stellen. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de verantwoordelijkheden die mantelzorgers hebben en de gevolgen van financieel misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/821259-15
vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedag] 1975 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. V.C. Serrarens, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 17 mei 2018, 20 augustus 2019 en
3 oktober 2019, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 oktober 2019.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt kortgezegd verweten dat hij:
1: samen met medeverdachte [medeverdachte] geld van [Slachtoffer] heeft gestolen, en als dat niet bewezen kan worden dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] geld en goederen van [Slachtoffer] heeft verduisterd;
2: samen met medeverdachte [medeverdachte] de handtekening van [Slachtoffer] heeft vervalst op bankoverschrijvingsformulieren (Optisch Leesbare Overschrijfformulieren, oftewel OLO’s), op een schenkingsovereenkomst en op een aanvraag voor het mantelzorgcompliment;
3: samen met medeverdachte [medeverdachte] de [Naam 1] en de [Naam 2] hebben opgelicht doordat zij valse handtekeningen hebben gezet op bankoverschrijvingsformulieren en op een aanvraag voor het mantelzorgcompliment;
4: samen met medeverdachte [medeverdachte] zo’n slechte mantelzorg heeft geleverd dat dat de gezondheid van [Slachtoffer] heeft benadeeld.
Dit is ten laste gelegd op de volgende manier:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 november 2015
te Middelburg, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen,
(bestaande uit geldopnames, digitale bankoverschrijvingen, elektronische
betalingen en/of pinbetalingen)
in totaal ongeveer 232.606 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of
ten dele toebehorende aan [Slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geld/goed(eren)
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten een of meer bankpas(sen) met bijbehorende pincode(s) van die [Slachtoffer]
en/of wachtwoord(en) en/of code(s) ten behoeve van elektronische betalingen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 november 2015
te Middelburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen, in
totaal ongeveer 232.606 euro, in elk geval een hoeveelheid geld en/of
voorwerpen (klokken, oude ansichtkaarten beeldje, persoonlijke documenten)
geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk(e) geldbedrag(en) en/of voorwerpen verdachte en/of zijn mededader(s)
anders dan door misdrijf, te weten als beheerder(s)/mantelzorger(s) en/of door
het - met toestemming van [Slachtoffer] - gebruiken van de bankpas(sen) van
[Slachtoffer] , onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2014 tot en met 5 augustus
2014 te Middelburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een
schenkingsovereenkomst en/of een aanvraag mantelzorgcompliment en/of (een)
bankoverschrijvingskaart(en) (zogenaamde OLO's) ten name van [Slachtoffer] (in
totaal 26 stuks, althans een aantal), - (elk) zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk die
schenkingsovereenkomst en/of die aanvraag mantelzorgcompliment en/of die OLO's
ingevuld en ondertekend met een handtekening die moest doorgaan voor de
handtekening van [Slachtoffer] , zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat
geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 27
februari 2014 tot en met 10 april 2014 te Middelburg, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [Naam 1]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal ten bedrage van
2.585,33 euro, in elk geval een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid (telkens) een overschrijvingsformulier (OLO) ten name
van [Slachtoffer] (in totaal 26 stuks, althans een aantal), valselijk opgemaakt
of vervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk die
OLO's ingevuld strekkende tot girale overboeking van een geldbedrag en/of die
OLO's ondertekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening
van [Slachtoffer] , en/of vervolgens die valselijk opgemaakte OLO's (telkens)
bij/naar de [Naam 1] afgegeven/verzonden,
waardoor de [Naam 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
en/of
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 7 juli
2014 tot en met 10 november 2014 te Middelburg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [Naam 2] heeft
bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal ten bedrage van 200
euro, in elk geval een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, hebbende
verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd
met de waarheid een aanvraagformulier mantelzorgcompliment ten name van [Slachtoffer]
, valselijk opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk die aanvraag
ingevuld, strekkende tot girale overboeking van een geldbedrag en/of die
aanvraag ondertekend met een handtekening die moest doorgaan voor de
handtekening van [Slachtoffer] , en/of vervolgens die valselijk opgemaakte aanvraag
bij/naar de [Naam 2] afgegeven/verzonden,
waardoor de [Naam 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013
tot en met 21 september 2015 te Middelburg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk de gezondheid van [Slachtoffer] , heeft benadeeld, door met dat opzet
- onvoldoende inspanningen te tonen om de kwaliteit van leven van die
[Slachtoffer] te verbeteren, immers toen die [Slachtoffer] niet meer het huis uit kon
heeft verdachte onvoldoende levensmiddelen gebracht en/of bedorven
levensmiddelen niet verwijderd;
- onvoldoende overleg te voeren met de professionele hulpverlening, door het
zorgplan niet dan wel onvoldoende bij te houden en/of zich onbereikbaar te
houden voor die [Slachtoffer] en die hulpverleners en/of de adviezen van die
hulpverlening ten aanzien van de verzorging niet dan wel onvoldoende op te
volgen;
- onvoldoende inspanningen te tonen om ontstane onhygiënische en/of onveilige
situaties voor die [Slachtoffer] te beëindigen dan wel te verbeteren, immers heeft
verdachte en/of zijn mededader(s) nagelaten om defecte apparaten zoals
gasfornuis en/of gaskachel en/of koelkast en/of bed en/of wc en/of rookmelder
te vervangen;
Aldus handelende heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) - als
mantelzorger(s) - aan voornoemde [Slachtoffer] de (professionele) verzorging
ontzegd en/of voornoemde [Slachtoffer] onvoldoende en/of niet constante en/of niet
adequate verzorging geboden, waardoor [Slachtoffer] de benodigde (reguliere)
mantelzorg is onthouden, mede ten gevolge waarvan een verergering van het
ziektebeeld van [Slachtoffer] en/of een aanzienlijke afname van de genezingskans
en/of levensverwachting en/of een (ernstige) toename van de reeds bestaande
klachten in samenhang met de aandoeningen van die [Slachtoffer] is opgetreden, die
het gevolg waren van het uitblijven van deugdelijke zorg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Uit de financiële gegevens van [Slachtoffer] komt naar voren dat hij vanaf 2010 tot en met 2012 op jaarbasis
€ 5.000,- tot € 7.000,- kon sparen van zijn AOW-uitkering en pensioen. Hij nam per jaar ongeveer € 5.500,- op bij de bank. Vanaf medio 2013 veranderde dat. Er werd in dat jaar ruim € 43.000,- opgenomen. Hij deed toen nog zelf boodschappen. In 2013 werden bij de [Naam 1] uit naam van [Slachtoffer] - veelal via internet – aanvragen gedaan voor internetbankieren, pasjes, creditcards en een persoonlijke lening. Die aanvragen kunnen niet door [Slachtoffer] zelf zijn gedaan.
Als verdachten boodschappen voor hem deden dan pinden ze in de winkel. Over 2014 betreft dat een bedrag van € 4.500,-. Naast het pinnen van de boodschappen zou [Slachtoffer] verdachten gevraagd hebben om per week € 1.000,- te pinnen bij de bank. Het contante geld zou hij in huis bewaren, maar bij de doorzoeking van zijn woning is geen geld aangetroffen. Opvallend is dat er regelmatig andere bedragen dan die € 1.000,- werden gepind en dat via internetbankieren overschrijvingen plaatsvonden van de spaarrekening van [Slachtoffer] naar zijn bankrekening. Handelingen die [Slachtoffer] zelf niet verricht kan hebben en waartoe verdachten niet gemachtigd waren.
Op gegevensdragers in de woning van verdachten zijn gegevens aangetroffen van de bankrekening van [Slachtoffer] bij de [Naam 1] , terwijl verdachten voor die bankrekening niet gemachtigd waren.
Opvallend is verder dat het opzeggen van de bankrekening van [Slachtoffer] bij de [Naam 1] niet plaatsvond in Middelburg, waar zij allen in die periode woonden, maar in Vlissingen. Het opzeggen vond plaats eind april 2014 en gebeurde nadat de [Naam 1] kritische vragen had gesteld naar aanleiding van het opnamegedrag. Na de opzegging werden begin mei bankrekeningen voor [Slachtoffer] geopend bij de [Naam 3] in Middelburg. [medeverdachte] was gemachtigd om van die bankrekening pinopnames te doen. Er was geen machtiging voor internetbankieren, terwijl daar wel gebruik van werd gemaakt.
Voorts is opvallend dat verdachte, na door de wijkagent te zijn gewaarschuwd om de machtiging voor de [Naam 3] -bankrekening van [Slachtoffer] in te laten trekken, diezelfde dag een [Naam 4] -internetbankrekening heeft geopend. Toestemming daarvoor heeft [Slachtoffer] niet kunnen geven omdat hij op dat moment in het ziekenhuis lag.
Door zo te handelen hebben verdachten de regie over het banksaldo van [Slachtoffer] verkregen.
Daarnaast is verdachte vanaf 2014 de belastingaangifte voor [Slachtoffer] gaan verzorgen. De belastingaangiftes werden daarvoor altijd verzorgd door een belastingadviseur.
De financiële gegevens van verdachten – onder meer van de [Naam 5] – over met name de periode 2013 en 2014 laten bijzonderheden zien: de hypotheekschuld werd afgelost en de spaartegoeden namen toe, en ook werd er onroerend goed aangekocht, terwijl de inkomsten van verdachten over die jaren erg laag waren. Met ingang van 2013 nemen de uitgaven voor voeding en kleding van verdachten sterk af, en in 2015 zijn ze gedaald tot nihil. Deze financiële gegevens leiden tot de conclusie dat verdachten vanaf 2013 kennelijk over veel contant geld beschikten.
Het bovenstaande levert voldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachten zichzelf gelden van [Slachtoffer] hebben toegeëigend met een valse sleutel.
Ten aanzien van feit 2
Ook dit feit kan wettig en overtuigend bewezen worden. De handtekening van [Slachtoffer] is door verdachten, of in ieder geval medeverdachte [medeverdachte] , vervalst op de overschrijfformulieren van de [Naam 1] en op de schenkingsovereenkomst en de eerste aanvraag voor het mantelzorgcompliment. Omdat verdachte er van wist en ook heeft geprofiteerd van het geld dat daarmee tot hun beschikking kwam, kan worden bewezen dat verdachten dit feit in een nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd.
Ten aanzien van feit 3
Door het plaatsen van een handtekening die moest doorgaan voor die van [Slachtoffer] hebben verdachten zich voorgedaan als aanvrager – degene die de mantelzorg ontvangt – van het mantelzorgcompliment en als rechthebbende op de bankrekening van [Slachtoffer] . Daardoor werden de [Naam 2] en de [Naam 1] bewogen tot het overmaken van het geld dat ten goede kwam aan verdachten.
Ten aanzien van feit 4
Verdachten hebben zich ten opzichte van anderen geprofileerd als mantelzorgers van [Slachtoffer] . Een mantelzorger is zelf verantwoordelijk voor de zorgverlening en de eventuele schadelijke gevolgen die daaruit voortvloeien. Verdachten waren niet exclusief verantwoordelijk voor de gezondheid van [Slachtoffer] . Er waren ook professionele hulpverleners bij hem betrokken. Maar omdat verdachten mantelzorgers waren kon er op bijvoorbeeld de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) of andere voorliggende voorzieningen een minder groot beroep worden gedaan.
[Slachtoffer] was niet meer in staat om nog iets te doen aan de staat waarin hij verkeerde. De laatste jaren was hij geheel afhankelijk geworden van verdachten voor zijn eten en voor praktische zaken. De professionele hulpverleners hebben verklaard dat er op enig moment geen boodschappen meer werden gedaan en dat [Slachtoffer] verzwakte en afviel. Ook de persoonlijke verzorging liet volgens hen te wensen over. En hoewel [Slachtoffer] volgens verdachten zei dat hij geen nieuwe koelkast en gasfornuis wilde, heeft hij aan de professionele zorgverleners laten weten dat hij dat wel wilde. Het zorgplan werd niet meer bijgehouden vanaf mei 2014. De achteruitgang op zowel lichamelijk als geestelijk gebied was volgens hen het duidelijkst waarneembaar vanaf begin 2014.
Uit de medische verklaring van de [Naam 12] , opgemaakt naar aanleiding van onderzoek direct nadat [Slachtoffer] uit zijn woning is gehaald, blijkt dat bij [Slachtoffer] sprake was van vervuiling, verwaarlozing, vermagering, ondervoeding en Alzheimer.
De officier van justitie is het niet eens met de conclusies van deskundige Nicolasen die in haar rapport van 19 oktober 2018 concludeert dat het handelen van verdachten niet heeft geleid tot een verergering van het ziektebeeld, een afname van de genezingskans en levensverwachting of een toename van de bestaande klachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het lichaam te lijden heeft onder ondervoeding, zeker bij ouderen.
Hoewel dementie niet is te genezen, is een verlichting van de klachten wel mogelijk. In deze zin moet dan iedere verbetering als genezingskans worden opgevat en die is door het handelen van verdachten benadeeld.
Hetzelfde geldt voor de levensverwachting. Op zo’n hoge leeftijd als die van [Slachtoffer] is iedere afname van de levensverwachting al snel aanzienlijk te noemen. Als verdachten hadden gezorgd voor adequate verzorging, voeding, een hygiënische omgeving en voldoende persoonlijke aandacht dan zou [Slachtoffer] mogelijk nog hebben geleefd. Zijn bestaande aandoeningen waren immers niet levensbedreigend.
Door zo te handelen hebben verdachten de gezondheid van [Slachtoffer] benadeeld, zodat het onder 4 ten laste gelegde feit ook wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging is van mening dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachten geld zouden hebben gestolen, omdat zij rechtmatig over de bankpassen, pincodes en wachtwoorden beschikten. Er is daarom geen sprake van wegnemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Van het primair ten laste gelegde wordt daarom vrijspraak gevraagd.
Ook voor de subsidiair ten laste gelegde verduistering wordt vrijspraak bepleit. Allereerst wordt erop gewezen dat verdachten geen geldproblemen hadden. Daarnaast is het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 232.606,- een fictief berekend bedrag. Voor de berekening ervan is gewerkt met schattingen, aannames en fictieve saldi.
[Slachtoffer] was volledig op de hoogte van de geldbedragen die verdachten voor hem pinden, van zijn schenking van € 100.000,- aan verdachten en van het feit dat verdachte [medeverdachte] van zijn geld spullen voor zichzelf mocht kopen. Dat blijkt uit zijn verklaringen tegenover de politie.
Van belang daarbij is dat verdachten – net als de notaris – niet hebben getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van [Slachtoffer] . Het deskundigenrapport van Nicolasen op dit punt kan geen bewijs van het tegendeel vormen. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit rapport kon door het overlijden van [Slachtoffer] overigens niet worden afgerond. Dat maakt dat de conclusies met de nodige terughoudendheid beoordeeld moeten worden. Er wordt slechts een meest waarschijnlijk beloop geschetst van dementie in zijn algemeenheid. Dat zegt dus niets over het individuele geval van [Slachtoffer] .
Omdat [Slachtoffer] problemen kreeg met de [Naam 1] door de contante opnames hebben verdachten [Slachtoffer] geholpen met het overstappen naar de [Naam 3] Op verzoek van [Slachtoffer] kregen zij een machtiging. Ook toen bleef hij vragen om € 1.000,- per week. Het geld is niet aangetroffen in de woning van [Slachtoffer] . Er is een mogelijkheid dat anderen die bij [Slachtoffer] langs kwamen contant geld van [Slachtoffer] hebben meegenomen. Het contante geld waar verdachten zelf betalingen mee deden was afkomstig uit onder meer de verhuur van hun twee vakantiehuizen.
Het idee van de belastingvrije schenking van € 100.000,- was van [Slachtoffer] zelf. Verder hebben ze weleens cadeautjes gekregen van [Slachtoffer] . Verdachten vinden dat ze met de bedragen binnen de perken van het redelijke zijn gebleven. [Slachtoffer] mocht cadeaus geven, hij stond niet onder bewind.
De spullen die in de tenlastelegging zijn genoemd hebben zij gekregen van [Slachtoffer] . Die hebben zij dus ook rechtmatig verkregen.
Ten aanzien van feit 2
Op de schenkingsovereenkomst en op de aanvraag van het mantelzorgcompliment heeft [Slachtoffer] zelf zijn handtekening gezet, zodat vrijspraak ten aanzien van deze stukken dient te volgen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de 26 overschrijvingsformulieren.
Ten aanzien van feit 3
Over de verdenking van oplichting van de [Naam 2] is aangevoerd dat het mantelzorgcompliment met medeweten van [Slachtoffer] is aangevraagd. Van oplichting van de [Naam 2] door verdachten is dan ook geen sprake.
Ook de [Naam 1] is niet opgelicht want [Slachtoffer] wist dat verdachten met de overschrijfformulieren dingen kochten op Marktplaats voor zichzelf en de kinderen, maar ook voor [Slachtoffer] zelf.
De verdediging heeft daarom vrijspraak van dit feit bepleit.
Ten aanzien van feit 4
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het begrip ‘mantelzorger’ geen wettelijke term is. Verdachten waren de mantelzorgers van [Slachtoffer] , terwijl zij geen familie van hem waren. Verdachten hadden geen juridische verplichting om meer te doen dan zij al onverplicht hebben gedaan. De verdediging heeft erop gewezen dat de professionele zorgverleners die bij [Slachtoffer] waren betrokken geen actie hebben ondernomen, terwijl dat veel eerder op hun weg lag dan op die van verdachten.
[Slachtoffer] was een eigengereide en eigenwijze man die zijn leven leefde zoals hij dat wilde. Hij weigerde niet alleen hulp van verdachten op het gebied van schoonmaak, maar ook van anderen. Het kan niet zo zijn dat het weigeren van hulp van verdachten door [Slachtoffer] zwaarder weegt dan zijn weigering van hulp van [Naam 6] . Hij was wilsbekwaam en had het recht om zo te leven. Hij leefde al zo voordat verdachten in zijn leven kwamen.
De verdediging heeft gewezen op de criteria die in de zaak [Naam 7] in dat kader zijn gesteld. Vastgesteld moet eerst worden wat de zorgplicht van de zorgverlener inhoudt. Verdachten hadden geen zorgplicht. Een eventueel nalaten in die zorgplicht moet worden afgewogen tegen het zelfbeschikkingsrecht van de hulpbehoevende. Verder is vereist dat het in aanzienlijke mate waarschijnlijk is dat de hulpbehoevende zich door de hulpgever zou hebben laten overtuigen om zaken anders te doen en hulp te aanvaarden. Deze criteria staan een veroordeling in de weg. Verdachten hebben de gezondheid van [Slachtoffer] niet opzettelijk benadeeld zoals ook blijkt uit het laatste rapport van deskundige Nicolasen, zodat vrijspraak moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Overwegingen over de wilsbekwaamheid van [Slachtoffer]
Voordat de rechtbank over de tenlastegelegde feiten een oordeel geeft, zal de rechtbank een standpunt innemen over de wilsbekwaamheid van [Slachtoffer] . De beantwoording van de vraag of [Slachtoffer] wilsbekwaam was op momenten dat hij stukken ondertekende waarmee rechtshandelingen in werking werden gesteld die tot gevolg hadden dat verdachten daar financieel voordeel van hadden, of dat verdachten toegang kregen tot zijn financiën, is van belang bij de beoordeling van de tenlastegelegde feiten. Als geoordeeld zou worden dat [Slachtoffer] in (een deel van) de tenlastegelegde periode niet wilsbekwaam was, dan is dat een omstandigheid waarmee in de beoordeling van het opzet en de wederrechtelijkheid rekening gehouden moet worden.
Neuropsychologisch onderzoek door [Naam 8]
Nadat [Slachtoffer] op 22 september 2015 onder slechte omstandigheden in zijn woning werd aangetroffen door wijkagenten en de situatie in de woning was onderzocht door medewerkers van [Naam 8] , werd besloten dat [Slachtoffer] zou worden opgenomen. Hij werd diezelfde dag overgebracht naar zorginstelling [Naam 8] . Direct nadat hij daar was opgenomen werd hij onderzocht door een specialist ouderengeneeskunde. Zijn bevindingen zijn opgenomen in een rapportage opgemaakt door een [Naam 12] -arts. Het
neuropsychologisch onderzoek toonde een dementieel proces (Alzheimer) aan. [1]
Verslagen naar aanleiding van neuropsychologisch onderzoek door deskundige Nicolasen
-
Verslag van 4 mei 2016
In opdracht van de rechter-commissaris is door deskundige Nicolasen, GZ-psycholoog met een bijzondere expertise op het gebied van dementie (hierna: deskundige), een verslag opgemaakt van een neuropsychologisch onderzoek verricht bij [Slachtoffer] op 15 maart 2016. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat op dat moment sprake was van dementie, meest waarschijnlijk van het Alzheimer-type. In 2010 is door een klinisch geriater vastgesteld dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van cognitieve stoornissen. In oktober 2015 is door middel van onderzoek door [Naam 8] vastgesteld dat sprake was van een matige dementie. De onderzoeksgegevens uit maart 2016 zijn passend bij een matige dementie. Dit zijn de enige bekende objectieve meetmomenten. Gelet op het geleidelijk progressief verloop van Alzheimer dementie kan het tijdspad tussen de meetmomenten er als volgt hebben uitgezien:
- tot 2010 geen cognitieve problemen;
- 2010-2011: milde cognitieve stoornissen; lichte vergeetachtigheid, geringe verslechtering van probleemoplossend vermogen;
- 2012-2013: lichte dementie; geheugenproblemen komen meer op de voorgrond, met name het onthouden van recente informatie is aangedaan. Verdere afname van probleemoplossend vermogen; niet meer volledig in staat tot zelfstandige activiteiten buitenshuis. Afname van inzicht en oordeels- en kritiekvermogen;
- 2014-2016: matige dementie; ernstige geheugenproblemen, nieuwe informatie wordt vrijwel niet meer onthouden. Meestal gedesoriënteerd in tijd, vaak gedesoriënteerd in plaats. Alleen zeer eenvoudige taken kunnen zelfstandig worden uitgevoerd. Ernstige tekorten in oordeels- en kritiekvermogen.
Dit is een globale schets van het proces zoals [Slachtoffer] dit naar alle waarschijnlijkheid doorgemaakt heeft, aldus de deskundige. De gegevens uit het proces-verbaal, te weten getuigenverklaringen, ondersteunen deze tijdlijn.
Volgens de deskundige was het verschil in functioneren van [Slachtoffer] tussen 2010 en medio 2014 dusdanig groot dat personen die hem in deze periode meerdere malen gesproken hebben, dit opgemerkt moeten hebben. Dit blijkt ook uit verklaringen van buren, wijkverpleegkundigen en de belastingadviseur. [2]
-
Aanvullend verslag van 30 juli 2017
Naar aanleiding van het verslag van 4 mei 2016 en getuigenverhoren die bij de rechter-commissaris hadden plaatsgevonden heeft de verdediging aanvullende vragen geformuleerd, die zijn voorgelegd aan de deskundige. Op vragen over hoe zeker de diagnose Alzheimer en het beschreven beloop is, wordt door de deskundige geantwoord dat zonder beeldvormend onderzoek de aard van de dementie niet te geven is. Dat beeldvormend onderzoek ontbreekt, maar de deskundige ziet geen feiten die in strijd zijn met het oordeel van de specialist ouderengeneeskundige van [Naam 8] dat de dementie meest waarschijnlijk van het Alzheimer type is. Het beloop zoals dat in het verslag beschreven staat is het meest waarschijnlijke beloop. Er zijn altijd individuele verschillen in het precieze beloop. Verder lopen fases in elkaar over en zijn niet strikt van elkaar te scheiden. Een trapsgewijs beloop kan niet worden uitgesloten.
Ook als rekening gehouden wordt met individuele verschillen in het beloop van het dementeringsproces is de verwachting dat in een tijdsbestek van vier jaar, zoals hier van 2010 en 2014, er een duidelijke achteruitgang in cognitie zichtbaar is. Door mensen in de omgeving van [Slachtoffer] , waaronder wijkverpleegkundigen, is een achteruitgang opgemerkt die in overeenstemming is met wat op grond van het algemeen beloop verwacht zou worden. Een wijkverpleegkundige is geschoold met betrekking tot dementie en draagt zorg voor veel ouderen, zowel met als zonder dementie. Zij mogen verondersteld worden in staat te zijn om een verminderd cognitief functioneren te signaleren.
[Naam 10] is zeer stellig in haar vaststelling dat [Slachtoffer] in 2014 niet dement was. Uit haar verklaring wordt niet duidelijk hoe het gesprek met [Slachtoffer] verlopen is. Het feit dat [Slachtoffer] stellig was in zijn wens betekent niet dat zijn oordeels- en kritiekvermogen intact was. Het feit dat de notaris geen toestandsbeeld heeft gezien op basis waarvan zij [Slachtoffer] op dat moment dement zou noemen, betekent niet dat er geen proces van dementering gaande was.
Het tweede bezoek van de deskundige aan [Slachtoffer] kon vanwege zijn overlijden niet doorgaan, waardoor het onderzoek niet was afgerond. De verdediging heeft de vraag gesteld of het feit dat het onderzoek niet was afgerond gevolgen heeft voor de inhoud van de conclusies van de deskundige in het eerdere verslag, dan wel voor de betrouwbaarheid daarvan. Als zij [Slachtoffer] een tweede keer had kunnen bezoeken zouden de eerdere bevindingen opnieuw gevalideerd zijn, aldus de deskundige. Er zijn volgens haar dan ook geen grote gevolgen te verwachten voor de inhoud van de conclusies. [3]
Conclusie
De rechtbank neemt de conclusie uit het onderzoek door de neuropsycholoog van [Naam 8] en uit de verslagen van de deskundige over dat bij [Slachtoffer] in oktober 2015 en maart 2016 sprake was van (matige) dementie. Voor wat betreft het door de deskundige beschreven mogelijke beloop van het dementieproces bij [Slachtoffer] ziet de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen die erop duiden dat van dit beloop moet worden afgeweken. Het beschreven beloop is in lijn met de verklaringen van getuigen die langdurig en regelmatig contact hadden met [Slachtoffer] , te weten de professionele zorgverleners en buurvrouwen alsmede de bevindingen van de [Naam 1] . In de omstandigheid dat het onderzoek van de deskundige niet geheel afgerond kon worden ziet de rechtbank daarom geen belemmering om haar verslagen bij de beoordeling van de zaak te gebruiken.
Op grond van het beschreven beloop is de rechtbank van oordeel dat [Slachtoffer] tot 1 januari 2014 nog als wilsbekwaam mocht worden beschouwd, in die zin dat tot die datum uitgegaan mag worden van door hem gegeven toestemming voor opname van geld tot een bedrag van € 1.000,-.
Vanaf 1 januari 2014 was [Slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank niet meer wilsbekwaam, omdat zijn oordeels- en kritiekvermogen toen zodanig door de dementie was aangetast dat hij niet meer in staat mocht worden geacht om adequaat zijn wil te kunnen bepalen. Voor derden die langdurig en regelmatig contact met hem hadden moet dit kenbaar zijn geweest, dus ook voor verdachten die al sinds 2010 [4] mantelzorg verleenden aan [Slachtoffer] . Het verweer van de verdediging dat er geen aanwijzingen waren voor dementie en dat [Slachtoffer] bij zijn volle verstand was gedurende de gehele periode dat verdachten als mantelzorgers bij hem betrokken waren verwerpt de rechtbank dan ook. Zij acht dat niet geloofwaardig, gelet op het vastgestelde dementieel proces in oktober 2015, waarbij de dementie al tot de classificatie ‘matig’ was gevorderd, en omdat – behalve dan kennelijk verdachten – alle andere personen die langdurig en regelmatig met [Slachtoffer] contact hadden dit proces wèl hebben opgemerkt. De visie van [Naam 10] over de handelingsbekwaamheid van [Slachtoffer] weegt de rechtbank niet mee, nu zij [Slachtoffer] slechts één keer heeft gesproken en zij niet geacht kan worden zich hierover een valide oordeel te kunnen vormen.
4.3.2
Ten aanzien van feit 1
- Periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013
De tenlastegelegde periode betreft 1 januari 2013 tot en met 2 november 2015. Alle financiële rechtshandelingen door [Slachtoffer] die betrekking hadden op verdachten in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (waaronder ook het verlenen van toestemming om geld op te nemen tot een bedrag van € 1.000,-) zijn rechtsgeldig omdat [Slachtoffer] toen nog (voldoende) handelingsbekwaam was. Daar waar in die periode door verdachten buiten de door [Slachtoffer] verleende toestemming aangaande zijn financiën door hun eigen toedoen geld van [Slachtoffer] naar verdachten is gestroomd, kan worden gezegd dat dit geld dan wederrechtelijk in hun bezit is gekomen. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende dat verdachten wekelijks geld voor [Slachtoffer] pinden toen hij nog bij de [Naam 1] was. Zij deden dat wel na de overstap naar de [Naam 3] , omdat zij toen waren gemachtigd om de betaalrekening van [Slachtoffer] te gebruiken, maar dat was na 1 januari 2014.
Daarmee bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat verdachten in de periode van
1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening geld hebben weggenomen van [Slachtoffer] .
- Periode 1 januari 2014 tot en met 2 november 2015
Het oordeel dat [Slachtoffer] vanaf 1 januari 2014 vanwege de dementie niet meer wilsbekwaam moet worden geacht leidt tot de conclusie dat alle financiële rechtshandelingen waarvoor hij vanaf die datum zijn handtekening heeft gezet en – in verband met deze strafzaak – waarvan het gevolg was dat verdachten daar financieel van profiteerden of waardoor zij toegang kregen tot de financiële middelen van [Slachtoffer] , niet rechtsgeldig zijn. Dat betreft in ieder geval:
- de opening van de bankrekeningen bij de [Naam 3] , inclusief de ondertekening van het machtigingsformulier daarbij, op 30 april 2014,
- het opzeggen van de bankrekeningen bij de [Naam 1] 2 mei 2014,
- de ondertekening van het testament op 4 juni 2014,
- de ondertekening van het levenstestament op 4 juni 2014,
- de ondertekening van de schenkingsovereenkomst van € 100.000,- op 10 juni 2014, en
- de ondertekening van de aanvraag voor het mantelzorgcompliment op 1 augustus 2014.
Ook de beweerdelijke toestemming die [Slachtoffer] verleende om wekelijks € 1.000,- van zijn [Naam 3] bankrekening op te nemen (vanaf begin mei 2014) [5] of om aankopen voor zichzelf te doen met zijn bankoverschrijfformulieren (periode maart –april 2014, zie ook feit 2) valt daaronder, omdat verdachten er niet meer vanuit mochten gaan dat die toestemming rechtsgeldig was.
Door wel op die niet-rechtsgeldige toestemming te handelen en door [Slachtoffer] te begeleiden bij het aangaan van de genoemde rechtshandelingen hebben verdachten een situatie gecreëerd waarbij zij als heer en meester over de bankrekeningen, en daarmee over al het geld van [Slachtoffer] konden beschikken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachten zich het geld van [Slachtoffer] dat door middel van die handelingen in hun bezit is gekomen, wederrechtelijk hebben toegeëigend.
Dat zij ook het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hadden, komt naar het oordeel van de rechtbank tot uiting in de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachten. Vanaf 1 januari 2014 zijn verdachten zich namelijk in toenemende mate actief gaan bemoeien met de financiën van [Slachtoffer] . Op die manier is met opzet bewerkstelligd dat het zicht door anderen op de financiën van [Slachtoffer] zodanig werd beperkt dat gesproken kan worden van het financieel isoleren van [Slachtoffer] .
Belastingaangifte
Zo is vanaf 2014 verdachte de belastingaangifte voor [Slachtoffer] gaan doen, terwijl die de tien jaar daarvoor altijd werd gedaan door een belastingadviseur. [6] + [7] Zicht op de gehele financiële situatie van [Slachtoffer] door een ter zake deskundige en objectieve derde was er vanaf dat moment niet meer.
Overstap van [Naam 1] naar [Naam 3]
Verder maakte de [Naam 1] zich al in 2013 zorgen over de contante opnames door [Slachtoffer] en in 2014 ook over de afschrijvingen door middel van overschrijfformulieren van zijn bankrekening. Zorgen over de wilsbekwaamheid zijn door de bank kenbaar gemaakt bij diverse hulpinstanties, waaronder [Naam 6] , [Naam 11] en de [Naam 12] . Op 22 april 2014 vond bij [Slachtoffer] thuis een gesprek plaats tussen hem en drie medewerkers van de bank. Tijdens het gesprek kwam [Slachtoffer] zeer verward over. Bij dat gesprek is het boekje met overschrijfformulieren mee terug naar de bank genomen en vernietigd. Ook is er een blokkade op het gebruik van overschrijfformulieren gezet. Naar aanleiding van het gesprek is door de [Naam 1] contact opgenomen met de [Naam 12] en de wijkagent. [8] Acht dagen na dit gesprek is verdachte [medeverdachte] met [Slachtoffer] naar de [Naam 3] gegaan om daar een bankrekening te openen, waarbij aan verdachte [medeverdachte] een machtiging is verstrekt voor de bankrekening van [Slachtoffer] . [9] [Slachtoffer] zelf gaf te kennen dat hij weg wilde bij de [Naam 1] , en blijkens de verklaring van getuige [Naam 14] van de [Naam 3] werd hij daarin volledig gesteund door [medeverdachte] . [10] Door de overstap naar de [Naam 3] werd het zicht op de financiën aan de kritische blik van de [Naam 1] onttrokken en hadden verdachten met de bankpas voor de gemachtigde toegang tot de [Naam 3] betaalrekening en spaarrekening van [Slachtoffer] .
Daarbij komt dat bij de opening van de [Naam 3] betaalrekening van [Slachtoffer] gegevens aan [Slachtoffer] werden verstrekt om te kunnen internetbankieren. [11] [Slachtoffer] zelf beschikte niet over een computer, zodat internetbankieren door hem niet mogelijk was. Verdachten hebben die gegevens gebruikt om te internetbankieren met de [Naam 3] -bankrekeningen van [Slachtoffer] . [12] In de toelichting op het formulier ‘Machtiging Betaalrekening [Naam 3] ’ staat dat een gemachtigde mag internetbankieren van de betaalrekening als daarvoor een formulier ‘Machtiging Mijn [Naam 3] ’ is ingevuld en ondertekend door de rekeninghouder en de gemachtigde. Het moet dus ook voor verdachten duidelijk zijn geweest dat de machtiging niet zag op internetbankieren. Een machtiging voor internetbankieren ten behoeve van verdachte [medeverdachte] bestond niet. [13] Het verweer dat het haar als gemachtigde was toegestaan om geld over te schrijven van en naar spaarrekeningen die gekoppeld zijn aan de betaalrekening – zoals ook in die toelichting staat – verwerpt de rechtbank, omdat uit de genoemde toelichting volgt dat dit niet was toegestaan door middel van internetbankieren. Als er wel een machtiging tot internetbankieren was opgemaakt, dan zou deze vanwege de wilsonbekwaamheid van [Slachtoffer] op dat moment overigens niet rechtsgeldig zijn geweest.
Door onbevoegd gebruik te maken van internetbankieren met betrekking tot de [Naam 3] -bankrekeningen van [Slachtoffer] hebben verdachten de totale controle en beschikking over de banktegoeden van [Slachtoffer] verkregen.
Het buiten [Slachtoffer] om openen van een internetbankrekening
Doordat verdachten via internetbankieren toegang hadden tot de betaalrekening van [Slachtoffer] was het voor verdachte mogelijk om op 21 mei 2014 een internetbankrekening te openen op naam van [Slachtoffer] bij [Naam 4] . [14] + [15] + [16] Opvallend hierbij is dat in de brief die [Naam 4] in verband met de opening van de bankrekening naar [Slachtoffer] stuurt het adres van verdachten is genoemd. De verklaring van verdachte dat [Slachtoffer] erbij was toen hij deze bankrekening voor hem opende en dat [Slachtoffer] daarvoor zijn toestemming had gegeven acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu uit het dossier blijkt dat verdachte op 21 mei 2014 in het ziekenhuis lag. [17] Overigens, zoals hiervoor al vermeld moest [Slachtoffer] op dat moment als wilsonbekwaam worden beschouwd. Verdachte heeft dus buiten het zicht en het medeweten van [Slachtoffer] een internetbankrekening geopend, wetende dat [Slachtoffer] daar zelf nooit over zou kunnen beschikken omdat hij geen computer heeft. Verdachten, die een gezamenlijke huishouding voeren, konden dus als heer en meester beschikken over het geld dat zij via het niet-toegestane internetbankieren van de [Naam 3] -betaalrekening van [Slachtoffer] naar de [Naam 4] -bankrekening overschreven.
Integriteit in financieel handelen
Op 21 mei 2014 is de wijkagent die bij [Slachtoffer] betrokken was ’s middags bij verdachten thuis langs gegaan. De wijkagent heeft toen aan verdachte opgedragen de machtiging die ten aanzien van de [Naam 3] -bankrekening van [Slachtoffer] bestond ongedaan te maken in verband met mogelijke vermoedens van verduistering. [18] Ondanks dit duidelijke signaal is de machtiging niet opgezegd. Door de [Naam 3] zijn wel formulieren hiertoe verstrekt [19] , maar dit heeft niet geleid tot een opzegging. Over de reden waarom dit niet is gebeurd hebben verdachten ten opzichte van elkaar verschillend verklaard. [20] + [21] Ook ten opzichte van de [Naam 3] -bank heeft verdachte [medeverdachte] tegenstrijdige signalen afgegeven, door in de zomer van 2014 tegen getuige [Naam 14] te zeggen dat ze van de machtiging af wilde, en door later, na de opname van [Slachtoffer] in [Naam 8] , tegenover deze getuige te ontkennen dat zij, verdachte [medeverdachte] , dat had gezegd. [22]
Verder heeft het signaal van de wijkagent verdachte er niet toe gebracht de [Naam 4] -rekening op te zeggen die hij juist die ochtend had geopend. Gelet op het feit dat verdachte een HBO-opleiding bedrijfseconomie heeft gevolgd en een functie heeft gehad in financiële administratie mag van hem inzicht worden verwacht in integriteit op het gebied van het verrichten van financiële handelingen. De noodzaak om te voorkomen dat er twijfel ontstaat over die integriteit geldt des te meer indien men de beschikking heeft over financiële middelen van een handelingsonbekwame derde. Dat dit inzicht door verdachten, en met name door verdachte gelet op zijn opleiding en voormalig werk, op geen enkel moment is getoond draagt bij aan de overtuiging dat het oogmerk op wederrechtelijke toeëigening van het geld van [Slachtoffer] bestond.
Steeds verdergaande financiële beslissingen
Verdachten waren sinds medio 2010 de mantelzorgers van [Slachtoffer] . Vanaf het moment dat verdachte de belastingaangifte voor [Slachtoffer] is gaan verzorgen, in 2014, is voor verdachten de financiële situatie van [Slachtoffer] in zijn geheel zichtbaar geworden. Zoals hierboven al overwogen moet het voor verdachten toen al duidelijk zijn geweest dat [Slachtoffer] dementerend was. Vanaf het jaar dat de belastingaangifte van [Slachtoffer] door verdachte overgenomen is, is de overstap naar een andere bank met een machtiging geregeld, alsmede de opening van een internetbankrekening. De toenemend kritische houding van de [Naam 1] heeft hierbij ook een rol gespeeld, zoals hierboven al is overwogen.
Na de ziekenhuisopname van [Slachtoffer] in mei 2014 is in een kort tijdsbestek een serie van vergaande financiële beslissingen gevolgd, te weten:
- het opmaken van een levenstestament op 4 juni 2014, waarin door [Slachtoffer] aan verdachten de volmacht wordt gegeven voor onder meer het volledig beschikken over zijn bankrekeningen [23] . De rechtbank merkt hierbij op dat verdachten feitelijk al volledig beschikten over de bankrekeningen van [Slachtoffer] , terwijl de volmacht die in dit levenstestament wordt gegeven, nog niet gebruikt mocht worden.
- het opmaken van een testament op 4 juni 2014, waarin [Slachtoffer] verdachten als zijn enige erfgenamen heeft benoemd [24] .
- het opmaken van een schenkingsovereenkomst op 10 juni 2014, inhoudende dat [Slachtoffer] een bedrag van € 100.000,- schenkt aan verdachten [25] . Deze overeenkomst is opgemaakt zonder tussenkomst van een notaris, volgens verdachten bij [Slachtoffer] thuis, waarbij alleen verdachten en [Slachtoffer] aanwezig waren. Verdachte heeft een standaard schenkingsovereenkomst van internet gehaald, aldus verdachte [medeverdachte] . [26]
- in verband met die schenking wordt op 23 juni 2014 van de [Naam 3] -betaalrekening op naam van [Slachtoffer] € 50.000,- overgeschreven naar de [Naam 4] -bankrekening op naam van [Slachtoffer] . [27] Op 24 juni wordt vanaf de [Naam 4] -bankrekening op naam van [Slachtoffer] een bedrag van € 58.099,- overgemaakt naar de bankrekening op naam van verdachte, met als omschrijving ‘schenking 2014 aflossing hypotheek leningnummer (…)’. [28]
Op 1 oktober 2014 wordt van de [Naam 3] -betaalrekening op naam van [Slachtoffer] € 44.000,- overgeschreven naar de [Naam 4] -bankrekening op naam van [Slachtoffer] . [29] Op diezelfde dag wordt een bedrag van € 41.901,- overgeschreven naar de bankrekening op naam van verdachte, zonder omschrijving [30] . Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte de bedragen via internetbankieren heeft overgemaakt. Ze heeft verder verklaard dat het eerste bedrag van de schenking de maximale hypotheekaflossing betreft en dat het tweede deel van het bedrag nog niet is uitgegeven. [31]
Uit dit handelen komt naar voren dat naar mate het wat gezondheid betreft slechter ging met [Slachtoffer] door verdachten steeds voortvarender is gehandeld om te bewerkstelligen dat zij over het vermogen van [Slachtoffer] konden beschikken.
De financiële positie van verdachten
Uit gegevens van de [Naam 5] volgt dat vanaf 2011 hun gezamenlijk jaarlijks inkomen uit loon daalt. In 2014 is dit inkomen nog maar € 3.324,-. In dat jaar lossen zij € 58.099,- af op hun eigen woning schuld. Dat is te verklaren door de schenking van € 100.000,- waarvan zij een bedrag van € 58.099,- hebben gebruikt om deze schuld deels af te lossen.
In het jaar 2014 zijn de bank- en spaartegoeden van verdachten gestegen met € 74.937,-, ondanks de lage looninkomsten dat jaar. [32] Dit valt mogelijk deels te verklaren uit het resterende deel van de schenking, te weten € 41.901,-. Verder zijn er nog de huurinkomsten uit de vakantiewoningen en de woning van de vader van verdachte [medeverdachte] . Volgens verdachten betreft dit een bedrag van in totaal ongeveer € 30.000,-. [33] Op zichzelf zouden het restant van de schenking en deze huurinkomsten, tezamen met de looninkomsten het bedrag van bijna € 75.000,- grotendeels kunnen verklaren, ware het niet dat verdachten in dat jaar ook een gezin van vijf personen moesten onderhouden en er ook hypotheeklasten waren in verband met onroerend goed. Een aanzienlijk deel van dat geld moet daar aan uitgegeven zijn. Uit onderzoek van de bankrekeningen van verdachten blijkt dat in 2014 sprake was van een totaalbedrag van € 152,98 aan kasopnames. Aan voeding werd dat jaar € 564,34 uitgegeven en aan kleding € 327,70. Ondanks het feit dat verdachten hebben verklaard dat zij van de ouders van verdachte wekelijks geld voor boodschappen en boodschappen ontvingen, zijn dit over het geheel genomen bedragen die zo laag zijn dat die niet als realistisch kunnen worden beschouwd voor een gezin van vijf personen. Ter vergelijking, uit het onderzoek van de bankrekeningen van verdachten is ook het volgende gebleken:
- in 2011 en 2012 bedroegen de kasopnames bedragen van € 1.870,- en € 1.740,-. In 2010 en 2013 zijn de kasopnames ook laag;
- voor voeding werden in 2011 tot en met 2013 bedragen uitgegeven tussen de € 1.239,76 en € 2.379,43, en
- aan kleding werden in 2010 en 2011 bedragen uitgegeven van € 1.163,59 en € 1.424,55. [34] Uitgaven aan kleding zijn sinds 2011 erg laag.
Een verklaring kan zijn dat verdachten in 2014 de beschikking hadden over contante geldbedragen waarmee zij huishoudelijke uitgaven deden. Ook het betalen van eigen boodschappen en kleding van de [Naam 3] betaalrekening van [Slachtoffer] met de bankpas voor de gemachtigde is een verklaring. Dat dat laatste is gebeurd vindt in ieder geval bevestiging in een pintransactie op 3 december 2014 bij een winkel voor kinderkleding ‘ [Naam 15] ’ in Middelburg. [35] De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat in een dergelijke winkel aankopen voor [Slachtoffer] zijn gedaan. Ook een pintransactie op 30 december 2014 voor een bedrag van € 398,80 voor de aankoop van onder meer drie rollen postzegels bij [Naam 16] in Middelburg is opvallend [36] + [37] . Het ligt niet voor de hand dat iemand met een zeer klein sociaal netwerk als [Slachtoffer] zoveel postzegels nodig heeft. Over deze laatste aankoop hebben verdachten niet willen verklaren.
Het kunnen beschikken over contant geld en het doen van huishoudelijke aankopen van de bankrekening van [Slachtoffer] zouden het mogelijk maken dat de bank- en spaartegoeden van verdachten in 2014 konden stijgen met het bedrag van bijna € 75.000,-. Een andere verklaring volgt niet uit het dossier en wordt ook niet gegeven door verdachten.
Het kunnen beschikken over grote bedragen contant geld – zonder daarvoor kasopnames te doen – en/of het gebruiken van de [Naam 3] -betaalrekening van [Slachtoffer] voor het doen van aankopen voor het eigen huishouden zou eveneens een verklaring kunnen zijn voor de opmerkelijke onderzoeksresultaten over 2015: in dat jaar werden tot en met oktober van hun bankrekeningen in het geheel geen kasopnames gedaan, en werden via die bankrekeningen geen betalingen gedaan voor voeding en kleding. Hoewel er geen kasopnames zijn gedaan in 2015 is bij de doorzoeking van de woning van verdachten op 3 november 2015 wel een totaalbedrag van € 4.557,60 aan contant geld aangetroffen. [38]
De rechtbank overweegt in dit kader dat bij de doorzoeking van de woning van [Slachtoffer] geen geld is aangetroffen. [39] Dit bevreemdt, nu zoals door verdachten gezegd wekelijks
€ 1.000,- contant geld voor hem werd opgenomen. Niet duidelijk is geworden of, en zo ja waaraan, dit geld door [Slachtoffer] werd uitgegeven. Aangezien de boodschappen en allerlei andere kosten betreffende het huishouden van [Slachtoffer] van de [Naam 3] -bankrekening werden betaald, is er weinig aanleiding om aan te nemen dat dit geld werd uitgegeven. In de woning zou dan, gezien de periode van 1 mei 2014 tot en met half september 2015, te weten een periode van 16,5 maanden à € 4.000,- per maand, een bedrag van ongeveer € 66.000,- aanwezig geweest moeten zijn.
De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van getuige [Naam 17] , die als zorgmedewerkster van [Naam 6] sinds 2012 bij [Slachtoffer] thuis kwam. Zij heeft verklaard dat zij in de tijd dat [Slachtoffer] nog zelf kasopnames deed bij de bank, regelmatig een enveloppe met geld op de tafel in de woonkamer zag liggen. Sinds [Slachtoffer] in mei 2014 van bank was gewisseld en niet meer zelf geld opnam, heeft zij geen enveloppen met geld meer gezien in de kamer van [Slachtoffer] [40] . Dit terwijl er door verdachten nog wel steeds
€ 1.000,- per week werd gepind voor [Slachtoffer] .
Indien [Slachtoffer] al toestemming zou hebben gegeven voor het beschikken over contant geld van hem en het doen van aankopen voor de eigen huishouding van zijn bankrekening dan hadden verdachten niet van die toestemming uit mogen gaan, gezien hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.3.1.
De financiële positie van verdachten over het jaar 2014 en 2015 zoals omschreven acht de rechtbank ondersteunend voor het bewijs van het oogmerk.
Conclusie over feit 1
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, in onderlinge samenhang en in onderling tijdsverband bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachten een zeer aanzienlijke hoeveelheid geld van [Slachtoffer] hebben gestolen. Hoe hoog dat bedrag is, is niet exact te berekenen. Verdachten hebben ieder voor zich wegnemingshandelingen uitgevoerd. Zij voerden een gezamenlijke huishouding en hebben gezamenlijk geprofiteerd van het geld van [Slachtoffer] . De rechtbank is daarom van oordeel dat zij het feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd dat gesproken kan worden van medeplegen.
Het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 232.606,- is een fictief bedrag, berekend aan de hand van het patroon van inkomsten, kasopnames en uitgaven in de jaren 2010, 2011 en 2012, afgezet tegen het vanaf 2013 begonnen, daarvan afwijkende patroon van kasopnames en uitgaven. Als het patroon van inkomsten, kasopnames en uitgaven over de jaren 2013, 2014 en 2015 (tot en met september) gelijk was gebleven aan dat in de jaren 2010, 2011 en 2012 dan zou hij per saldo in september 2015 een bedrag van € 232.606,- meer hebben dan hij in september 2015 daadwerkelijk had. Of dit bedrag daadwerkelijk in handen is gekomen van verdachten is niet vast te stellen.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals onder 4.4. weergegeven.
4.3.3
Ten aanzien van feit 2
Verdachten wordt verweten dat zij de handtekening van [Slachtoffer] hebben vervalst op overschrijfformulieren van de bank (OLO’s), op de aanvraag van het mantelzorgcompliment 2014 en op de schenkingsovereenkomst.
- OLO’s
Aangezien verdachte ten aanzien van dit onderdeel van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [41] ;
- de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , afgelegd bij de politie, dat zij in ieder geval de OLO’s betreffende Marktplaats-aankopen voor het gezin zelf heeft ondertekend met de handtekening van [Slachtoffer] [42] + [43] ;
- 26 ondertekende OLO’s betreffende Marktplaatsaankopen [44] ;
- overzicht verstrekte OLO’s en acceptgiro’s ten name van [Slachtoffer] , waarop te zien is dat de Marktplaats-aankopen plaatsvonden tussen 19 maart 2014 en 10 april 2014 [45] .
Hoewel het verdachte [medeverdachte] is geweest die op de OLO’s de handtekening van [Slachtoffer] vervalste is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. Verdachte wist immers dat verdachte [medeverdachte] in plaats van [Slachtoffer] diens handtekening op de OLO’s zette en dat de aankopen die daarmee werden gedaan bestemd waren voor het gezin, zodat ook hij heeft geprofiteerd van de valsheid in geschrift.
Of [Slachtoffer] toestemming heeft gegeven voor het valselijk plaatsen van zijn handtekening door verdachte [medeverdachte] doet niet ter zake. Als die toestemming al van belang zou zijn dan geldt dat die toestemming is gegeven na 1 januari 2014, toen [Slachtoffer] al als handelingsonbekwaam moest worden beschouwd. Verdachten hadden niet op die toestemming mogen vertrouwen.
- de aanvraag voor het mantelzorgcompliment en de schenkingsovereenkomst
Verdachten hebben verklaard dat het [Slachtoffer] zelf was die op deze stukken zijn handtekening heeft gezet. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat deze twee handtekeningen door één van de verdachten zijn gezet, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van deze onderdelen van feit 2.
4.3.4
Ten aanzien van feit 3
- oplichting van de [Naam 1] door gebruik van de OLO’s met valse handtekening
Het gaat hierbij om de vraag of door het plaatsen van de valse handtekening van [Slachtoffer] op de OLO’s de [Naam 1] werd bewogen tot afgifte van het geld van [Slachtoffer] ten behoeve van de aankoop van spullen door verdachten. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachten ertoe heeft geleid dat bij de [Naam 1] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven werd geroepen met betrekking tot de persoon van de opdrachtgever tot betaling, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven werd geroepen om daarvan misbruik te maken. Doordat door verdachte [medeverdachte] een handtekening werd geplaatst die moest doorgaan voor die van [Slachtoffer] heeft zij zich voorgedaan als de rechthebbende over de bankrekening van [Slachtoffer] . Daardoor heeft bij de [Naam 1] de indruk kunnen ontstaan dat het [Slachtoffer] zelf was die de handtekening had gezet en dat daarmee een rechtsgeldige opdracht van hem aan de [Naam 1] was gedaan om geld van zijn bankrekening over te maken naar de bankrekening van de op de OLO genoemde begunstigde. [46]
Door verdachte [medeverdachte] is verklaard dat zij aan [Slachtoffer] hebben geadviseerd om OLO’s te gebruiken. Dit omdat de kasopnames door [Slachtoffer] bij de balie van de [Naam 1] tot kritische vragen van de [Naam 1] leidde en [Slachtoffer] daardoor naar eigen zeggen geen geld meer meekreeg. [47] + [48] Het verweer dat [Slachtoffer] , ondanks de valse handtekening, wel achter de betalingsopdracht stond verwerpt de rechtbank, gelet op de handelingsonbekwaamheid van [Slachtoffer] na 1 januari 2014.
Door [Slachtoffer] te adviseren OLO’s te gebruiken zodat met zijn geld aankopen konden worden gedaan voor verdachten en hun gezin, terwijl verdachten wisten of moesten weten dat hij handelingsonbekwaam was, en terwijl verdachte [medeverdachte] de handtekening van [Slachtoffer] vervalste om te bewerkstelligen dat de [Naam 1] de opdracht op de OLO’s zou uitvoeren, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachten met dit feit het oogmerk hadden om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
Wat hierboven onder 4.3.3. is overwogen over medeplegen geldt ook ten aanzien van dit feit.
De rechtbank acht dit onderdeel van feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
- oplichting van de [Naam 2] door de valse handtekening op de aanvraag voor het mantelzorgcompliment
Zoals hierboven onder 4.3.3. is overwogen bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de handtekening van [Slachtoffer] op de aanvraag voor het mantelzorgcompliment van 2014 door één van de verdachten is gezet. Dan kan ook geen sprake zijn van oplichting van de [Naam 2] vanwege de valsheid van die handtekening. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit deel van het onder feit 3 tenlastegelegde.
4.3.5
Ten aanzien van feit 4
Algemene overwegingen over mantelzorg
Verdachten hebben gedurende jaren als mantelzorgers voor betrokkene gefungeerd. Voor de beoordeling van hun handelen als mantelzorgers is van betekenis wat onder mantelzorg wordt verstaan en wat geacht mag worden onder de verantwoordelijkheid van een mantelzorger te vallen.
In artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is mantelzorg omschreven als: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Nederland kent in 2019 ruim 4 miljoen mantelzorgers waarvan ongeveer 600.000 mensen langer dan drie maanden en meer dan 8 uur per week zorg aanbieden. Door gerichte ondersteuning bij het voeren van regie op het eigen leven, het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en het ontmoeten van anderen, kunnen mensen die het op eigen kracht niet redden (ook niet met ondersteuning van de sociale omgeving) zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven en blijven meedoen in de maatschappij. Dit draagt bij aan hun welbevinden. Het werk van mantelzorgers draagt in het algemeen veel bij aan de kwaliteit van leven van de ander, waarbij het vaak gaat om alleenstaande, kwetsbare ouderen. Het is de bedoeling dat mensen ondersteuning en zorg aangeboden krijgen die aansluit op hun persoonlijke omstandigheden en levensfase.
In de opvatting van de rechtbank mag van een mantelzorger in een situatie als deze in redelijkheid het volgende worden verwacht. Uit de aard van de functie vloeit voort dat een mantelzorger betrokkene met zorg omringt met als doel zijn welbevinden. Daar zal het handelen van een mantelzorger op zijn gericht. De inzet moet zijn om te proberen te helpen waar het kan en nodig is, zorgen van betrokkene waar mogelijk weg te nemen, problemen als het kan op te lossen, helpen met dagelijkse dingen als boodschappen doen als daartoe aanleiding bestaat, zorgen dat de eerste levensbehoeften zijn vervuld en bijvoorbeeld zorgen dat zo nodig een huishoudelijke hulp wordt ingeschakeld, kortom het optimaliseren van de leefomstandigheden van betrokkene en het beperken van risico’s voor betrokkene. Dit brengt met zich mee dat goed moet worden afgestemd wat betrokkene nodig heeft, wat hij zelf kan doen, wat de mantelzorger kan doen en waar externe hulpverlening nodig is. Het kan namelijk voorkomen dat uitbreiding van de georganiseerde hulpverlening nodig is omdat op onderdelen daarin niet of niet langer kan worden voorzien door de mantelzorger. Dit vraagt om samenwerking en het voorkomen en tijdig signaleren van problemen bij zelfredzaamheid en participatie. Het integraal beschouwen van de situatie van betrokkene is van groot belang. Mantelzorg is niet vrijblijvend en het is van belang de zorg in samenwerking met professionele hulp vorm te geven. Dit is ook van belang voor de mantelzorger zelf, omdat het dan beter mogelijk wordt om de mantelzorger waar nodig te ondersteunen bij de mantelzorgtaak.
Van een mantelzorger mag dan ook worden verwacht dat hij de te verlenen zorg afstemt met de betrokken professionele hulpverleners, met hen overleg voert over de situatie van betrokkene, de in dat kader waargenomen ontwikkelingen en de vervolgens te nemen stappen. Het raadplegen van en participeren in het zogeheten zorgplan als kenbron van de situatie van betrokkene is daarbij van betekenis. De mantelzorger heeft ook een signaleringsfunctie in de zin dat hij geacht wordt professionele hulpverleners te benaderen en te informeren als de situatie van betrokkene daar aanleiding toe geeft. Dit geldt overigens ook voor de professionele hulpverleners en daartoe is van belang dat de mantelzorger voor hen steeds bereikbaar is. Zo mag van een mantelzorger worden verwacht dat hij alert is op ontwikkelingen betreffende de gezondheid van betrokkene, zoals bijvoorbeeld een verslechtering van een ziektebeeld. Een mantelzorger moet in zijn optreden transparant zijn in de zin dat het voor bijvoorbeeld de professionele hulpverleners maar ook andere betrokken personen, zoals buren, duidelijk is wat de mantelzorger voor betrokkene doet, waarom dat gebeurt en wat het beoogde doel is. De mantelzorger kan een rol spelen bij het uitvoeren van administratieve taken en het verrichten van betalingen voor alledaagse dingen zoals bijvoorbeeld boodschappen. Het als mantelzorger aangaan van financiële banden met betrokkene, anders dan hiervoor genoemd, verdraagt zich naar de aard van de functie in beginsel niet met de positie van mantelzorger. Als hier al sprake van is dan past de mantelzorger grote behoedzaamheid en volledige transparantie en dit is te meer het geval als het om een kwetsbare oudere gaat waarbij serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat hij de ter zake genomen beslissingen en samenhangende gevolgen niet in voldoende mate kan overzien. Mantelzorg vraagt om een regelmatig contact met betrokkene en moet gericht zijn op continuering van de relatie. Als de mantelzorger (deels) wil stoppen met activiteiten ten behoeve van betrokkene dan moet dit in overleg met de professionele hulpverleners. Net als betrokkene rekenen zij ook op de mantelzorger.
Beoordeling van het feit
De rechtbank zal beoordelen of de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen bewezen kunnen worden. Zo ja, dan zal aan de hand van de hierboven weergegeven overwegingen over wat onder mantelzorg moet worden verstaan worden beoordeeld of verdachten daarmee de noodzakelijke mantelzorg aan [Slachtoffer] hebben onthouden en vervolgens of zij daardoor opzettelijk de gezondheid van [Slachtoffer] hebben benadeeld.
- onvoldoende inspanningen te tonen om de kwaliteit van leven van die
[Slachtoffer] te verbeteren, immers toen die [Slachtoffer] niet meer het huis uit kon
heeft verdachte onvoldoende levensmiddelen gebracht en/of bedorven
levensmiddelen niet verwijderd;
Uit de verklaringen van getuigen [Naam 18] [49] , [Naam 17] [50] (beiden werkzaam voor [Naam 6] ), [Naam 19] [51] en [Naam 20] [52] (buurvrouwen van [Slachtoffer] ) volgt dat het vanaf medio 2014 voorkwam dat er geen levensmiddelen in de woning van [Slachtoffer] aanwezig waren, dat hij om levensmiddelen vroeg en dat hij vermagerde. De zorgmedewerkers en de buurvrouwen hebben [Slachtoffer] eten en drinken gegeven als hij daar bij hen om vroeg. Met name de laatste maanden zag [Naam 17] [Slachtoffer] verzwakken en afvallen [53] .
Ook getuige [Naam 21] die sinds mei 2015 bij [Slachtoffer] betrokken was als ambulant psychiatrisch verpleegkundige heeft geconstateerd dat er geen eten in huis was bij [Slachtoffer] . De afspraak die [Naam 21] met verdachten had gemaakt dat zij een lijstje zou sturen met boodschappen die verdachten dan zouden gaan halen, werd niet nagekomen. Vanaf haar kennismaking met hem is [Slachtoffer] steeds minder mobiel geworden, totdat hij niet meer zelfstandig naar buiten kon. [54]
Deze getuigenverklaringen over het gebrek aan levensmiddelen worden ondersteund door het onderzoek van de specialist ouderengeneeskunde van [Naam 8] , dat heeft uitgewezen dat [Slachtoffer] bij opname op 22 september 2015 vermagerd en ondervoed was. Er werden tekorten van kalium, eiwit en vitamine D in het bloed gezien. [55]
Hoewel verdachten steeds hebben verklaard dat zij wel regelmatig boodschappen voor [Slachtoffer] deden acht de rechtbank dit, gezien de getuigenverklaringen en de genoemde medische gegevens van [Slachtoffer] , in ieder geval voor de periodes waarover de getuigen verklaren, niet geloofwaardig.
Op 17 september 2015 zijn bij een bezoek aan de woning van [Slachtoffer] door twee wijkagenten foto’s genomen van onder meer de koelkast die daar stond. Op deze foto’s zijn in de gehele koelkast grote plekken met verschillende kleuren schimmel te zien. Tussen deze schimmelplekken liggen vier pakjes bakmargarine, een kuipje margarine of boter, vier pakken griesmeelpap, een doosje eieren en acht flesjes koffiemelk. Op in ieder geval één pakje bakmargarine en het doosje eieren is schimmel te zien. [56] Dit zijn levensmiddelen die naar het oordeel van de rechtbank zeker uit die koelkast verwijderd hadden moeten worden, omdat die zijn aangetast door schimmel en daarom als bedorven moeten worden beschouwd.
De inhoud van de koelkast toont verder aan dat er onvoldoende levensmiddelen voor [Slachtoffer] aanwezig waren.
De inhoud van de koelkast toont ook aan dat er nauwelijks tot geen aandacht is geweest voor de voedingswaarde van de weinige levensmiddelen die nog wel werden aangeschaft. Het zeer eenzijdige aanbod van levensmiddelen in de koelkast – overigens in hoeveelheden die niet passen bij een alleenstaande man – bevat, zo is als feit van algemene bekendheid aan te nemen, lang niet alle bouwstoffen die het lichaam nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Het gebrek aan levensmiddelen en het eenzijdig aanbod hebben kennelijk geleid tot ondervoeding met tekorten aan bouwstoffen bij [Slachtoffer] , zoals blijkt uit het onderzoek van de specialist ouderengeneeskunde van [Naam 8] .
Voor zover door of namens verdachten betoogd is dat [Slachtoffer] het zelf zo wilde – wat de rechtbank betwijfelt gegeven het feit dat [Slachtoffer] bij buren en professionele zorgverleners om eten en drinken vroeg – overweegt de rechtbank dat dit argument dat ziet op het zelfbeschikkingsrecht niet meer aan de orde kan zijn vanaf het moment dat [Slachtoffer] niet meer wilsbekwaam was. Verdachten waren als mantelzorgers verantwoordelijk voor een gevarieerd en voedzaam aanbod van levensmiddelen, zeker nu vanaf 1 januari 2014 niet meer op de enkele wens van [Slachtoffer] hierover vertrouwd mocht worden. Vanaf medio 2014 hebben zij dit aanbod niet geboden, ook niet nadat daar door professionele zorgverleners op was gewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het de taak van verdachten als mantelzorgers was om ervoor te zorgen dat er voldoende levensmiddelen voor [Slachtoffer] in huis waren en dat bedorven levensmiddelen verwijderd werden. Het is een feit van algemene bekendheid dat als iemand te weinig, eenzijdige of bedorven levensmiddelen tot zich neemt dat dat een nadelige invloed heeft op het lichaam. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat het onvoldoende beschikbaar zijn van levensmiddelen (in kwaliteit en kwantiteit) en het niet verwijderen van bedorven levensmiddelen de gezondheid van [Slachtoffer] heeft benadeeld.
- onvoldoende overleg te voeren met de professionele hulpverlening, door het
zorgplan niet dan wel onvoldoende bij te houden en/of zich onbereikbaar te
houden voor die [Slachtoffer] en die hulpverleners en/of de adviezen van die
hulpverlening ten aanzien van de verzorging niet dan wel onvoldoende op te
volgen;
Zoals hierboven onder de algemene overwegingen aangaande mantelzorg is opgenomen is het aangewezen dat de professionele hulpverlening en de mantelzorgers goed en regelmatig met elkaar in contact staan over de te verlenen zorg en de ontwikkelingen in de situatie van degene die de (mantel)zorg ontvangt. Het zorgplan speelt daarin een belangrijke rol. Als dit goed wordt bijgehouden door zowel de professionele zorgverleners als de mantelzorgers dan zijn zij allen steeds goed op de hoogte van wat er speelt. Uit het dossier blijkt onvoldoende of hierover tussen de professionele zorgverleners en de mantelzorgers heldere afspraken waren gemaakt. Getuigen [Naam 17] en [Naam 17] hebben wel verklaard dat verdachte het zorgplan zou gebruiken, maar [Naam 17] heeft ook verklaard dat hij daartoe niet verplicht was. Het niet dan wel onvoldoende bijhouden van het zorgplan kan daarom niet worden bewezen.
Vanaf mei 2014 heeft [Slachtoffer] tegen de zorgverleners van [Naam 6] verteld dat hij geen contact kon krijgen met verdachte. Dat was met name het geval op de momenten dat [Slachtoffer] geen eten in huis had en daar om vroeg bij de zorgverleners. Aangezien toen al sprake was van matige dementie bij [Slachtoffer] is lastig te beoordelen of wat hij heeft gezegd op waarheid berustte of dat dit zijn beleving was en dat hij was vergeten dat hij verdachte had gesproken. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachten zich onbereikbaar hebben gehouden voor [Slachtoffer] .
Wel kan worden bewezen dat verdachten onvoldoende overleg hebben gevoerd met de professionele zorgverlening en dat zij hun adviezen ten aanzien van de verzorging niet dan wel onvoldoende hebben opgevolgd. Zo heeft getuige [Naam 17] verklaard dat zij contact met verdachte probeerde op te nemen steeds als [Slachtoffer] tegen haar vertelde dat hij niets te eten had. Zij kon dan geen contact krijgen met verdachte. Zijn telefoon werd nooit opgenomen en op de ingesproken voicemail kreeg zij nooit reactie. [57]
Getuige [Naam 21] heeft verklaard dat zij boodschappen is gaan doen met [Slachtoffer] nadat zij had geconstateerd dat er geen eten in huis was. Verdachte [medeverdachte] heeft toen gebeld met [Naam 21] dat zij dit niet leuk vond. [Naam 21] heeft in dat gesprek afgesproken dat zij een lijstje zou sturen met boodschappen en dat verdachten die zouden halen. De spullen die [Naam 21] opgaf werden niet gehaald. Zij heeft verder gevraagd om een nieuw gasfornuis en een nieuwe koelkast te halen voor [Slachtoffer] . Dat is ook niet gebeurd. [58]
Zoals hierboven al is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het voeren van overleg met professionele zorgverleners, en in verband daarmee het bereikbaar zijn daarvoor, tot de taak van een mantelzorger behoort. Het is van belang dat een niet-professionele zorgverlener als een mantelzorger de adviezen van professionele zorgverleners opvolgt, ook waar het zoals hier betreft het halen van bepaalde boodschappen. Het doen van boodschappen was toch al een taak die hoorde bij het verlenen van mantelzorg aan [Slachtoffer] . Als die taak niet goed wordt uitgevoerd en adviezen van de professionele zorgverleners daarover niet worden opgevolgd dan zijn verdachten als mantelzorgers op dit punt tekort geschoten. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het niet of onvoldoende voeren van overleg met de professionele zorgverleners en het niet of onvoldoende opvolgen van hun advies de gezondheid van [Slachtoffer] heeft benadeeld, nu het daardoor tot en met 22 september 2015 voorkwam dat onvoldoende boodschappen in huis waren en daarover nauwelijks contact mogelijk was met verdachten.
- onvoldoende inspanningen te tonen om ontstane onhygiënische en/of onveilige
situaties voor die [Slachtoffer] te beëindigen dan wel te verbeteren, immers heeft
verdachte en/of zijn mededader(s) nagelaten om defecte apparaten zoals
gasfornuis en/of gaskachel en/of koelkast en/of bed en/of wc en/of rookmelder
te vervangen;
In de algemene overweging hierboven over mantelzorg is opgenomen dat afgestemd moet worden wat betrokkene nodig heeft, wat hij zelf kan doen, wat de mantelzorger kan doen en waar externe hulpverlening nodig is. Daarnaast kan het voorkomen dat uitbreiding van de hulpverlening nodig is omdat op onderdelen van benodigde zorg daarin niet of niet langer kan worden voorzien door de mantelzorger. Zorg die nodig is, maar waarin niet (langer) door de mantelzorger kan worden voorzien, kan worden georganiseerd, bijvoorbeeld door een (uitgebreider) beroep op de Wmo of door het particulier inschakelen van dienstverleners.
Verbalisanten hebben over de situatie die zij op 17 september 2015 in de woning van [Slachtoffer] aantroffen opgemerkt dat zij in hun hele carrière bij de politie nog niet eerder zo’n vervuild huis hadden gezien [59] . De vervuiling betrof het volgende:
- alles in de woning was sterk vergeeld of bruin;
- de hele woning stonk;
- de vloer was erg vuil, hun voeten bleven aan de vloer plakken;
- de kleding die [Slachtoffer] droeg was zeer vies;
- de koelkast was vervuild;
- de douche was vermoedelijk al heel lang niet gebruikt, er lagen zwarte draden in de douchebak;
- het beddengoed op het bed was erg vergeeld. In het midden van de matras was de omtrek en het schuim van de matras weggesleten, waarbij de spiralen van de matras zichtbaar waren;
- de keuken was zeer sterk vervuild. Er stonden diverse pannetjes op het aanrecht met vermoedelijk bedorven eten en vet. De hele keuken was zeer bruin van aangekoekt vet aan muren en ramen, en aan het aanrecht en het gasfornuis. Ook hier bleven de verbalisanten met hun voeten aan de grond plakken. [60]
Van de situatie in de woning zijn foto’s gemaakt, die de beschrijving door de verbalisanten bevestigen. [61]
Eén van de buurvrouwen heeft verklaard dat het een aantal jaren geleden ook al niet schoon was in het huis van [Slachtoffer] , maar dat zijn situatie op dat punt het laatste jaar steeds schrijnender is geworden. Hij vervuilde steeds meer en hij douchte nagenoeg niet meer. Over de situatie in de woning heeft zij verklaard dat het bed van [Slachtoffer] was doorgelegen en dat de matras compleet versleten was. Zij heeft gezien dat de koelkast beschimmeld was en dat de grond achter de voordeur en in de keuken vol zat met slakkensporen. [62]
Getuige [Naam 21] die sinds mei 2015 bij [Slachtoffer] thuis kwam als professionele zorgverlener heeft ook de beschimmelde koelkast gezien. Hierna heeft zij contact hierover opgenomen met verdachten. [63] Dit heeft tot 21 september 2015 kennelijk niet geleid tot vervanging van de koelkast. Ook heeft zij opgemerkt dat [Slachtoffer] geen schone kleren kreeg en niet gewassen werd [64] .
De foto’s van de woning van [Slachtoffer] en van [Slachtoffer] zelf – waarbij te zien is dat de kleding die hij draagt vervuild is – laten een ontluisterend beeld zien. Het toilet en de douche zijn ernstig vervuild en vrijwel onbruikbaar. De matras en het beddengoed in het bed zijn zodanig doorgelegen dat de matrasveren zichtbaar zijn. Ook de keuken is sterk vervuild. Het gasfornuis ligt vol met aangebrand vet. Brandgevaar bij gebruik van het fornuis is daardoor niet ondenkbaar. De koelkast is vrijwel volledig beschimmeld, en dat terwijl daar nog etenswaren in bewaard worden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omschrijving en de foto’s van de situatie in de woning wettig en overtuigend bewezen is dat sprake was van een onhygiënische en onveilige situatie.
Duidelijk is dat [Slachtoffer] vanwege zijn gezondheidssituatie al enige tijd niet meer in staat was om ook het weinige dat hij in zijn woning deed nog te doen. De rechtbank is van oordeel dat huishoudelijke taken zoals schoonmaken ook tot de taak van een mantelzorger kunnen behoren als de betrokkene daar zelf niet toe in staat is. Als de mantelzorger die taak niet op zich kan nemen dan moet hij organiseren dat die taak door externe hulpverlening wordt uitgevoerd.
Het verweer van verdachten dat [Slachtoffer] het allemaal zo wilde en dat hij niet wilde dat er schoongemaakt werd ziet weer op het zelfbeschikkingsrecht. Voor in ieder geval de periode vanaf 1 januari 2014 wordt dat verweer – wat daar ook van zij – verworpen, omdat [Slachtoffer] vanaf dat moment als wilsonbekwaam moet worden aangemerkt. In zijn kennelijke wens om in een onhygiënische en onveilige situatie te leven had door verdachten niet mogen worden meegegaan. Als mantelzorgers hadden zij een eigen verantwoordelijkheid om de deplorabele situatie in de woning te (laten) verbeteren tot een aanvaardbaar niveau. Als verdachten deze taak niet zelf wilden uitvoeren, dan hadden zij moeten organiseren dat deze taak werd verricht door een ander. Zij hadden via de Wmo thuishulp kunnen aanvragen of een particulier kunnen vragen periodiek in de woning tegen betaling schoon te maken. Door dit niet te doen hebben zij onvoldoende inspanningen getoond om de ontstane situatie te beëindigen of te verbeteren.
Gelet op de toch al kwetsbare gezondheidssituatie van [Slachtoffer] en gelet op zijn leeftijd is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het moeten leven in een zo onhygiënische en onveilige situatie de gezondheid van [Slachtoffer] heeft benadeeld. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het langere tijd leven in een woning met schimmels en bacteriën zijn weerslag heeft op de gezondheid van de bewoner. Zo kunnen er luchtwegproblemen ontstaan, of infecties als sprake is van een verwonding. Dit geldt temeer als er niet meer op adequate wijze gebruik kan worden gemaakt van douche of toilet. Gebrek aan persoonlijke hygiëne kan ook op zichzelf gezondheidsrisico’s met zich meebrengen, zoals infecties.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank over dit feit heeft deskundige Nicolasen gerapporteerd op 19 oktober 2018. De rechtbank heeft de deskundige gevraagd te rapporteren over het al dan niet aanwezig zijn van een causaal verband tussen enerzijds de aan verdachten verweten gedragingen en anderzijds verergering van het ziektebeeld van [Slachtoffer] of een afname van de genezingskans of levensverwachting of een toename van de bestaande klachten. De rechtbank stelt vast dat de deskundige de vraagstelling van de rechtbank beperkt heeft opgevat door haar beoordeling te richten op de eventuele benadeling van het ziektebeeld dementie. In relatie tot dat ziektebeeld is door haar geen causaal verband vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundige voor het overige voldoende grondslag bieden voor het bewijs van benadeling van de gezondheid.
Zo heeft het tekort aan levensmiddelen (en sigaren) volgens haar zeker invloed gehad op de kwaliteit van leven van [Slachtoffer] . Het tekort aan levensmiddelen heeft uiteindelijk geleid tot vermagering en ondervoeding, aldus de deskundige. Verder werd er volgens de deskundige niet door alle betrokkenen in gezamenlijkheid overlegd over mogelijke stappen die tot verantwoorde leefomstandigheden voor [Slachtoffer] hadden kunnen leiden, passend bij zijn levensstijl.
Medeplegen, causaal verband en (voorwaardelijk) opzet
Verdachten traden samen op als mantelzorgers voor [Slachtoffer] en hebben steeds gezamenlijk aan die mantelzorg uitvoering gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachten de hierboven bewezenverklaarde handelingen die zien op het tekortschieten in die mantelzorg, in nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachten verrichte gedragingen en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachten kan worden toegerekend.
Door het tekortschieten in de mantelzorg door verdachten is de situatie ontstaan dat [Slachtoffer] eind september 2015 ondervoed was en dat hij in een sterk vervuilde en onveilige woning leefde. Het niet opvolgen van adviezen van professionele hulpverleners, het onvoldoende overleg voeren met hen en het niet nemen van eigen verantwoordelijkheid om de situatie te verbeteren dan wel te beëindigen, heeft eraan bijgedragen dat de situatie op het gebied van voeding en de onhygiënische en onveilige situatie in de woning niet verbeterde.
Als verdachten hun mantelzorgtaken op die gebieden hadden uitgevoerd op een niveau zoals dat van mantelzorgers verwacht mag worden dan was [Slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank niet in een zo schrijnende situatie terechtgekomen als die waarin hij uiteindelijk op 22 september 2015 is aangetroffen en waarin hij toen al geruime tijd leefde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachten aldus opzettelijk de gezondheid van [Slachtoffer] hebben benadeeld. Door de handelingen zoals hierboven bewezenverklaard bestond de aanmerkelijke kans dat de gezondheid van [Slachtoffer] , die vanwege zijn hoge leeftijd en gezondheidssituatie toch al kwetsbaar was, benadeeld werd. Dat die kans aanmerkelijk was moet voor verdachten bekend zijn geweest, omdat uit algemeen bekende ervaringsregels volgt dat gebrek aan levensmiddelen en hygiëne zijn weerslag hebben op de gezondheid, en omdat verdachten, net als andere bij [Slachtoffer] betrokken personen, gezien moeten hebben dat hij sterk vermagerde en dat het aan levensmiddelen en hygiëne ontbrak. Door desondanks te (blijven) handelen zoals bewezenverklaard hebben zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de gezondheid van [Slachtoffer] door hun handelen werd benadeeld. Dit gevolg kan dan ook redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen van verdachten aan hen worden toegerekend.
Opmerkingen over de rol van de professionele zorgverleners en instellingen
De professionele zorgverleners zijn niet gedagvaard, verdachten wel. Verdachten voelen dit als onrechtvaardig, omdat ook door professionele zorgverleners zorg werd verleend aan [Slachtoffer] en zij daarom in hun ogen niet (als enigen) verantwoordelijk zijn voor de erbarmelijke situatie waarin [Slachtoffer] op 17 september 2015 is aangetroffen. Dat is inderdaad zo, maar verdachten waren van alle bij [Slachtoffer] betrokken zorgverleners de enigen die vergaande financiële banden zijn aangegaan met [Slachtoffer] . Het benadelen van zijn gezondheid komt daarmee in een ander licht te staan dan wanneer sprake is van het enkele onvoldoende oog hebben voor het algehele welzijn van [Slachtoffer] . Indien alleen van dat laatste sprake is kan in het geval van professionele zorgverleners als reactie worden gedacht aan een intern of extern onderzoek naar de gang van zaken betreffende de zorgverlening in dat specifieke geval.
In het geval van verdachten is sprake van een volledige greep op de financiën van [Slachtoffer] vanaf medio 2014, terwijl vanaf toen de mantelzorg door hen voor [Slachtoffer] in kwaliteit en kwantiteit is afgenomen, en terwijl [Slachtoffer] die zorg vanwege de voortschrijdende dementie en immobiliteit juist steeds meer nodig had. Onder deze omstandigheden heeft het openbaar ministerie in redelijkheid kunnen besluiten om verdachten wel, en de professionele zorgverleners niet te vervolgen.
Dat wil niet zeggen dat er geen vragen bestaan over het optreden van de professionele zorgverleners in dit geval. De rechtbank merkt hierover het volgende op. Naast de verdachten als mantelzorgers, hadden ook de professionele zorgverleners die bij [Slachtoffer] betrokken waren een zelfstandige verantwoordelijkheid om het algemeen welzijn en de gezondheid van [Slachtoffer] in de gaten te houden. Mede onder hun professionele toezicht is geen verbetering gekomen in de zorgelijke situatie waarin [Slachtoffer] al enige tijd verkeerde.
Al vanaf 2010 ontving [Slachtoffer] zorg van [Naam 6] . Zoals het voor verdachten duidelijk moest zijn dat een dementieproces gaande was, moest dat ook het geval zijn voor professionele zorgverleners die [Slachtoffer] gedurende de periode van 2010 tot en met 2015 regelmatig zagen. Dit proces was door hen ook herkend. Niet alleen de achteruitgang op cognitief gebied, maar ook op het gebied van zelfzorg moet voor hen zichtbaar zijn geweest. In een toch al zeer rommelige woning waar weinig werd schoongemaakt leidt dit al snel tot een situatie waarin het welzijn van degene die er woont in het geding is. Enkele medewerkers van [Naam 6] hebben verklaard dat er op enig moment zorgen waren over de mantelzorgers die bij [Slachtoffer] betrokken waren, zowel voor wat betreft de kwaliteit van de mantelzorg als het mogelijk financieel misbruik. Ondanks al deze signalen lijkt er op basis van de informatie in het dossier weinig doortastend en effectief te zijn opgetreden om een verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Zo had wellicht een ‘keukentafelgesprek’ of ‘zorgconferentie’ georganiseerd kunnen worden om te kunnen beoordelen of aanvullende (huishoudelijke) hulp op grond van de Wmo verkregen kon worden. Ook hadden mogelijk initiatieven genomen kunnen worden om verdergaand in te grijpen, zoals opname in een zorginstelling.
Vanaf november 2013 zijn door de [Naam 1] diverse acties ondernomen om na te gaan of er sprake was van misbruik van de bankrekeningen van [Slachtoffer] en, na vermoedens hiervan, dit misbruik tegen te gaan. Zo heeft de [Naam 1] gesprekken met [Slachtoffer] gevoerd en een boekje met overschrijfformulieren ingenomen. Verder heeft de [Naam 1] haar zorgen, die door de gesprekken met [Slachtoffer] niet waren afgenomen maar eerder toegenomen, diverse malen gemeld bij de [Naam 12] .
Op 12 mei 2014 is door de [Naam 12] het proces in gang gezet om bewindvoering voor [Slachtoffer] aan te vragen. Het is niet duidelijk geworden waarom dat uiteindelijk niet tot bewindvoering heeft geleid. Het had mogelijk kunnen voorkomen dat het levenstestament, het testament en de schenkingsovereenkomst waren opgemaakt en het had de greep die verdachten inmiddels op de financiën van [Slachtoffer] hadden gekregen, kunnen beëindigen.
Half juni 2014 hebben twee buurvrouwen van [Slachtoffer] hun zorgen over de bemoeienis van verdachten met [Slachtoffer] bij de wijkagent gemeld. Verder hebben zij vanaf april 2015 incidenten gemeld bij de politie en [Naam 8] .
Vanwege deze meldingen is de politie op 17 september 2015 naar de woning van [Slachtoffer] gegaan. Ook na het constateren van de zeer zorgelijke situatie op 17 september 2015, waarvan foto’s zijn gemaakt, is niet direct ingegrepen en is [Slachtoffer] na het bezoek in zijn woning achtergebleven. Wel is door de politie toen meteen de [Naam 3] bank bezocht om het vermoedelijke financieel misbruik van [Slachtoffer] te stoppen.
Uiteindelijk hebben de buurvrouwen op 21 september 2015 een melding gedaan bij [Naam 22] over het onthouden van zorg aan [Slachtoffer] door de mantelzorgers.
Op 22 september 2015 zijn politieagenten teruggegaan naar de woning voor nader onderzoek. Na constatering dat de situatie sinds 17 september 2015 verder verslechterd was is na een onderzoek door medewerkers van [Naam 8] besloten dat [Slachtoffer] zou worden opgenomen.
Ondanks de eerste signalen in november 2013 heeft het dus nog bijna twee jaar geduurd voordat werd ingegrepen.
Conclusie
De conclusie van het voorgaande is dat de situatie van [Slachtoffer] ernstig is onderschat en dat door verdachten en door professionele hulpverleners niet adequaat is opgetreden. Door verdachten is in de hoedanigheid van mantelzorgers aan [Slachtoffer] onvoldoende adequate verzorging geboden waardoor aan hem de reguliere benodigde mantelzorg is onthouden. Op basis van genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook feit 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 vermeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair.
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 2 november 2015
te Middelburg, tezamen en in vereniging met een
ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen,
(bestaande uit geldopnames, digitale bankoverschrijvingen, elektronische
betalingen en pinbetalingen) toebehorende aan [Slachtoffer] ,
waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen geld
onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten een bankpas met bijbehorende pincode van die [Slachtoffer]
en wachtwoorden en codes ten behoeve van elektronische betalingen.
2.
in de periode van 27 februari 2014 tot en met 5 augustus
2014 te Middelburg, tezamen en in vereniging met
een ander, meermalen, bankoverschrijvingskaarten (zogenaamde OLO's) ten name van
[Slachtoffer] (in totaal 26 stuks), - elk zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst,
immers hebben verdachte en zijn mededader telkens valselijk
die OLO's ingevuld en ondertekend met een handtekening die moest doorgaan voor de
handtekening van [Slachtoffer] , zulks telkens met het oogmerk om die
geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken.
3.
in de periode van 27 februari 2014 tot en met 10 april 2014 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid de [Naam 1]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal ten bedrage van
2.585,33 euro), hebbende verdachte en/of zijn mededader met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - telkens een overschrijvingsformulier (OLO) ten name
van [Slachtoffer] (in totaal 26 stuks), valselijk opgemaakt
immers hebben verdachte en zijn mededader telkens valselijk die
OLO's ingevuld strekkende tot girale overboeking van een geldbedrag en die
OLO's ondertekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening
van [Slachtoffer] , en vervolgens die valselijk opgemaakte OLO's telkens
bij/naar de [Naam 1] afgegeven/verzonden,
waardoor de [Naam 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
4.
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 21 september 2015 te Middelburg,
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk de gezondheid van [Slachtoffer] , heeft benadeeld, door met dat opzet
- onvoldoende inspanningen te tonen om de kwaliteit van leven van die
[Slachtoffer] te verbeteren, immers toen die [Slachtoffer] niet meer het huis uit kon
heeft verdachte onvoldoende levensmiddelen gebracht en bedorven
levensmiddelen niet verwijderd;
- onvoldoende overleg te voeren met de professionele hulpverlening, en de adviezen
van die hulpverlening ten aanzien van de verzorging niet dan wel onvoldoende op te
volgen;
- onvoldoende inspanningen te tonen om ontstane onhygiënische en onveilige
situaties voor die [Slachtoffer] te beëindigen dan wel te verbeteren;
Aldus handelende
hebbenverdachte en zijn mededader - als
mantelzorgers - voornoemde [Slachtoffer] onvoldoende
adequate verzorging geboden, waardoor [Slachtoffer] de benodigde (reguliere)
mantelzorg is onthouden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Gelet op de ernst van de feiten en de omvang van de schade is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de strafmaat moet ook rekening worden gehouden met de omstandigheid dat sprake is van één feitencomplex dat uiteen valt in vier verschillende misdrijven. Er is dus sprake van eendaadse samenloop. Verdachten zijn first offender en zij zijn ouders van vier jonge kinderen.
Bij de enkele bewezenverklaring van feit 2 is artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde. Het gaat hier immers niet om bagatelfeiten.
Er is sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn, maar die kan niet worden toegerekend aan de politie of het openbaar ministerie.
In de bepaling van de strafeis is met al deze omstandigheden rekening gehouden en is tevens een modus gevonden om de nalatenschap van [Slachtoffer] schadeloos te stellen. Gevorderd is een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waarbij als bijzondere voorwaarde wordt bepaald dat € 232.606,- wordt gestort op de derdenrekening van de notaris die de nalatenschap van [Slachtoffer] beheert, en dat binnen een termijn van drie maanden na de uitspraak van het vonnis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 3 en 4. Indien het tot een veroordeling voor feit 2 komt is verzocht artikel 9a Sr toe te passen, gelet op de omstandigheden waaronder dit feit – formeel juridisch – is begaan.
Als toch een straf wordt opgelegd, dan dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte first offender is. Verder is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Dit zijn straf verminderende omstandigheden die moeten worden betrokken bij de bepaling van de strafmaat.
De negatieve publiciteit in verband met deze strafzaak heeft een grote impact gehad op het leven van verdachte. Zo is hij een baan verloren en wil de bank de bankrelatie met verdachte beëindigen. De verdediging heeft verzocht dit aspect eveneens in straf verminderende zin te betrekken bij de bepaling van de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten die op het slachtoffer een grote impact zullen hebben gehad. Verdachte heeft, samen met de medeverdachte, op geraffineerde en planmatige wijze het slachtoffer bij herhaling grote geldbedragen afhandig gemaakt en in dat kader meerdere keren een bankinstelling opgelicht. Er was sprake van financiële uitbuiting. Daartoe hebben verdachte en de medeverdachte het financieel beheer zoveel als mogelijk aan zichzelf gehouden en aan het zicht van derden onttrokken. Daarbij hebben hij en de medeverdachte het slachtoffer gedurende langere tijd mishandeld in de zin dat zij zijn gezondheid hebben benadeeld. Dit alles heeft plaatsgevonden terwijl zij als mantelzorger een relatie met het slachtoffer onderhielden en hij hen vertrouwde. De betrokkenheid van verdachten als mantelzorgers zal voor het slachtoffer van grote betekenis zijn geweest omdat hij, door zijn leeftijd, kwetsbaarheid en toenemende gezondheidsklachten, waaronder dementie, steeds meer behoefte had aan ondersteuning en zorg. Door in die situatie te handelen als bewezenverklaard heeft verdachte in ernstige mate misbruik van dit vertrouwen gemaakt en dat is voor de rechtbank een straf verhogende omstandigheid.
Het resultaat is geweest dat het slachtoffer in zijn laatste levensfase periodes heeft gekend waarin hij niet heeft kunnen beschikken over eerste levensbehoeftes zoals eten, drinken en de voor hem belangrijke sigaren. Dat moeten mensonterende en beangstigende ervaringen voor hem zijn geweest. Verdachte heeft zich hier vooral in de laatste maanden tot de opname van [Slachtoffer] weinig tot niet om bekommerd. Hij heeft het welzijn van [Slachtoffer] ondergeschikt gemaakt aan het financieel gewin dat het contact met [Slachtoffer] opleverde. Ook dat is een straf verhogende omstandigheid.
Verdachte is, zo is bij herhaling op zitting gebleken, verontwaardigd over het feit dat hij van de strafbare feiten wordt beschuldigd. Hij en de medeverdachte hebben geen blijk gegeven van enig inzicht in hun aandeel in de diefstal van het geld en de mishandeling van het slachtoffer. Zij leggen de schuld buiten zichzelf en wijzen onder andere op het zelfbeschikkingsrecht van het slachtoffer en het tekortschieten van de professionele hulpverleners. Met het zelfbeschikkingsrecht moet door een mantelzorger uiteraard rekening worden gehouden, maar het ontslaat de mantelzorger niet van de plicht om in dat kader steeds te beoordelen of en zo ja, op welke manier, dit recht moet worden beperkt. Het slachtoffer heeft geruime tijd in mensonterende omstandigheden geleefd, zo blijkt bijvoorbeeld uit de foto’s van de woonsituatie in 2015, en het mag dan tot de verantwoordelijkheid van verdachte als mantelzorger worden gerekend dat hij in overleg met professionele hulpverleners maatregelen treft om aan die situatie een einde te maken. Dat is nagelaten en dat is verdachte aan te rekenen. Dat de zorg- en hulpverlening aan het slachtoffer in zijn laatste levensfase heeft gefaald, is, gelet op hun betrokkenheid bij het slachtoffer en de ontstane situatie waarin hij is komen te verkeren, ook de professionele hulpverleners aan te rekenen maar dit maakt het verwijt aan verdachte niet anders. Een mantelzorger heeft namelijk een eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid.
Strafblad
Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking gekomen zo blijkt uit het uittreksel van zijn strafblad van 10 september 2019. Daar waar een uitgebreid strafblad een straf verzwarende invloed kan hebben op de strafmaat, brengt dat niet met zich mee dat een blanco strafblad een straf verminderend effect heeft. Het niet plegen van strafbare feiten is immers de norm. De rechtbank zal de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft daarom niet als straf verminderende omstandigheid betrekken bij de strafmaat.
Eendaadse samenloop
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat alleen sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 2 en 3. Het plaatsen van de valse handtekening op de OLO’s heeft enerzijds een valsheid in geschrift opgeleverd (feit 2) en heeft anderzijds tot gevolg gehad dat de [Naam 1] hierdoor werd opgelicht (feit 3). Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank daarom rekening met hetgeen is bepaald in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, namelijk dat wanneer een feit in meer dan één strafbepaling valt, dan slechts één van die bepalingen wordt toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Van samenloop met ook de feiten 1 en 4 is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Er is sprake van zeer verschillende gedragingen, te weten de diefstal van geld door onbevoegd beheer en gebruik van de bankrekeningen van [Slachtoffer] , het hierboven genoemde plaatsen van de valse handtekeningen, en de bewezenverklaarde handelingen die hebben geleid tot de benadeling van de gezondheid van [Slachtoffer] . Hierdoor kan niet meer gesproken worden van één gedraging die meer dan één delictsomschrijving vervult.
Artikel 9a Sr
De rechtbank ziet in de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, geen grond om artikel 9a Sr toe te passen.
Media-aandacht
De rechtbank is door verdachte gewezen op het feit dat media-aandacht in deze zaak verstrekkende gevolgen zou hebben gehad. Dit heeft geen invloed op de hoogte van de op te leggen straf, aangezien de aandacht van media door het strafbare handelen van verdachte is ontstaan en het in deze tijd nu eenmaal een ervaringsfeit is dat door media vaak en op indringende wijze aandacht aan een strafzaak wordt besteed. En dat is in deze zaak niet anders dan in andere zaken.
Strafdoel algemene preventie
Eén van de strafdoelen is de zogeheten generale preventie. Het gaat dan om normbevestiging en afschrikking. De rechtbank ziet aanleiding om in deze zaak aan dit strafdoel bij de bepaling van de strafmaat een bijzonder gewicht toe te kennen vanwege het feit dat in de maatschappij een toenemend aantal kwetsbare ouderen is aangewezen op mantelzorgers. Kenmerkend voor die relatie is de afhankelijkheid ten opzichte van de mantelzorger en het vertrouwen dat betrokkene in de mantelzorger stelt. Hoewel de rechtbank geen enkele twijfel heeft over de inzet en gewetensvolle betrokkenheid van mantelzorgers in het algemeen, is het ook een feit van algemene bekendheid dat sommige mantelzorgers het in hen gestelde vertrouwen beschamen. Deze zaak staat dan ook niet op zichzelf. Dit strafdoel heeft een straf verhogend gevolg en hiermee wordt geprobeerd potentiële daders af te schrikken. Mensen die zorg nodig hebben, moeten vertrouwen in mantelzorgers kunnen blijven houden.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn begint te lopen op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem vanwege een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een moment worden aangemerkt waarop die verwachting ontstaat. Verdachte is op 3 november 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn in deze zaak dus aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die reden zouden kunnen zijn voor een langere termijn voor de behandeling van de zaak dan de redelijke termijn van twee jaar.
Tussen 3 november 2015 en de datum van het eindvonnis op 14 november 2019 ligt een periode van 4 jaar. Het begin van de behandeling ter zitting was in mei 2018. Toen was al sprake van overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer zesenhalve maand. Na het tussenvonnis van 21 juni 2018 met opdracht aan de deskundige om nader te rapporteren, heeft het nog meer dan een jaar geduurd voordat de zaak in augustus 2019 weer op zitting was gepland. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van twee jaar. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, moet dit gecompenseerd worden door vermindering van de op te leggen straf.
Overwegingen over de strafmodaliteit en strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Voor de rechtbank leggen de ernst van de feiten en het strafdoel generale preventie bij de strafbepaling veel gewicht in de schaal. Om die reden legt de rechtbank een hogere straf op dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden.

7.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 55, 57, 225, 300, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

* feit 1 primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel, meermalen gepleegd;

* Eendaadse samenloop van
feit 2: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3: Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
*
feit 4: Medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 2 stk goud (G1470676)
- 1 stk testament akte (G1420971)
- 1 stk bankbescheiden code (G1420973)
- 1 stk bankbescheiden (G1420976).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en mr. F. van Es, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Politie Eenheid Zeeland – West-Brabant, nummer PL2000-2015242049.
2.Verslag neuropsychologisch onderzoek van 4 mei 2016 door mw. drs. C.G.M. Nicolasen (geen paginanummering), onder ‘V. Bespreking’ en onder ‘VI. Beantwoording van de vraagstelling – antwoord op vraag 4’.
3.Los document: Aanvullend verslag betreffende dhr. [Slachtoffer] van 30 juli 2017 door mw. drs. C.G.M. Nicolasen (geen paginanummering), antwoord onder ‘Ad 1B.’, onder ‘Ad 2.’, onder ‘Ad 3’, laatste alinea, onder ‘Ad 5.’ en onder ‘Ad 8.’.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 3 november 2015, pagina 428, laatste alinea (“Vanaf begin 2010 zijn [Verdachte] en ik voor [Slachtoffer] gaan zorgen”).
5.Overzicht geldautomaattransacties van de [Naam 3] -bankrekening van [Slachtoffer] in de periode van 6 mei 2014 tot en met 21 september 2015, pagina 760 en 761.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 13] van 24 september 2015, pagina 187, eerste en laatste alinea van zijn verklaring (vanaf “ik ken de heer [Slachtoffer] (…)”), en pagina 188, eerste regel.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [Verdachte] van 12 november 2015, pagina 294, laatste alinea, en pagina 295, eerste alinea.
8.Interne nota van de [Naam 1] betreffende een gespreksverslag van 22 april 2014, pagina 1188, tweede alinea onder [Slachtoffer] ’, en laatste alinea, pagina 1189, derde alinea, de op één na laatste en laatste alinea, pagina 1190, eerste en vijfde alinea, en pagina 1191, tweede en vijfde alinea.
9.Overeenkomst Basispakket [Naam 3] -bank voor een betaalrekening met nummer [Rekeningnummer] , ondertekend door [Slachtoffer] op 30 april 2014, pagina 245 en 246, en het formulier ‘Machtiging Betaalrekening [Naam 3] ’ ondertekend door [Slachtoffer] en [medeverdachte] op 30 april 2014.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 14] van 12 november 2015, pagina 237, derde alinea.
11.Brief van [Naam 3] inhoudende onder meer een gebruikersnaam en een tijdelijk wachtwoord om internetbankieren mogelijk te maken voor de bankrekening [Rekeningnummer] , pagina 249.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [Verdachte] van 12 november 2015, pagina 297, elfde alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 14] van 12 november 2015, pagina 239 laatste alinea, en pagina 240.
14.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [Verdachte] van 12 november 2015, pagina 297, vijfde alinea.
15.Brief van 21 mei 2015 van [Naam 4] aan [Slachtoffer] op het adres van verdachten, pagina 481.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2015,
17.Mutatie rapport van 20 mei 2014, wijkverpleegkundige doet melding en zegt dat [Slachtoffer] (op 20 mei 2014) in het ziekenhuis ligt en daar voorlopig nog moet blijven.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 28 september 2015, pagina 1208, tweede alinea.
19.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [Verdachte] van 4 november 2015, pagina 288, eerste alinea, bij “V:”.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [Verdachte] van 4 november 2015, pagina 288, eerste alinea (de bank zei dat de machtiging niet ingetrokken kon worden).
21.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 12 november 2015, pagina 518, de op één na laatste alinea ( [Slachtoffer] wilde dat de machtiging in stand bleef).
22.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 14] van 12 november 2015, pagina 239, derde en vierde alinea.
23.Levenstestament, pagina 856 tot en met 863.
24.Afschrift van het testament d.d. 4 juni 2014 van de heer [Slachtoffer] , wonende te Middelburg, pagina 865 tot en met 867.
25.Schenkingsovereenkomst, pagina 1398.
26.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 5 november 2015, pagina 440, vijfde, negende en tiende alinea.
27.Overzicht transacties [Naam 3] -bankrekening [Slachtoffer] , pagina 758.
28.Overzicht transacties [Naam 4] -bankrekening [Slachtoffer] , pagina 791.
29.Overzicht transacties [Naam 3] -bankrekening [Slachtoffer] , pagina 575.
30.Overzicht transacties [Naam 4] -bankrekening [Slachtoffer] , pagina 791.
31.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 5 november 2015, pagina 440, twaalfde, dertiende en de op één na laatste alinea.
32.Proces-verbaal van bevindingen [Naam 5] [Verdachte] en [medeverdachte] ’ van 7 oktober 2015, pagina 175 en 176.
33.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [Verdachte] van 3 november 2015, pagina 276, tweede alinea.
34.Proces-verbaal van bevindingen ‘Analyse bankrekeningen [Verdachte] [medeverdachte] ’ van 28 juni 2016, pagina 1555 en pagina 1556.
35.Overzicht Maestro transacties met betrekking tot de [Naam 3] -betaalrekening van [Slachtoffer] , pagina 763.
36.Overzicht Maestro transacties met betrekking tot de [Naam 3] -betaalrekening van [Slachtoffer] , pagina 763.
37.Kopie Bon van winkel [Naam 16] van aankopen gedaan op 30 december 2014, waaronder drie keer een rol à 200 stuks postzegels, pagina 348.
38.Proces-verbaal doorzoeking van 13 november 2015, pagina 640, met bijlages van inbeslaggenomen goederen op pagina 641 en 642.
39.Proces-verbaal ‘verslag doorzoeking woning’ van 6 november 2015, pagina 848.
40.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 17] van 23 september 2015, pagina 181, vierde en laatste alinea, en pagina 182, eerste alinea.
41.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [Verdachte] van 3 november 2015, pagina 282, tweede, vierde en vijfde alinea.
42.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 3 november 2015, pagina 430, de op één na laatste alinea (“Zo heb ik via internet wel eens iets van kleding voor onszelf gekocht (…) en dit via overschrijvingskaarten betaald”) en laatste alinea, en pagina 431, eerste alinea.
43.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 5 november 2015, pagina 437, zesde alinea, en pagina 439, tiende alinea.
44.Kopieën van OLO’s op pagina 450 tot en met pagina 467, en op pagina 469 tot en met 476 (bijbehorend overzicht op pagina 478).
45.Overzicht op pagina 306 van de Marktplaats-aankopen met bijbehorende data van afboeking van de bankrekening van [Slachtoffer] en het totaalbedrag van de aankopen.
46.Ten aanzien van dit feit gelden voor zover de bewijsmiddelen zoals gebruikt voor feit 2.
47.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [Verdachte] van 12 november 2015, pagina 294, vijfde alinea.
48.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 5 november 2015, pagina 437, zesde alinea.
49.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 17] van 23 september 2015, pagina 178, laatste alinea en pagina 179, laatste alinea van haar verklaring.
50.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 17] van 23 september 2015, pagina 181, laatste alinea, en pagina 182, tweede alinea (uit deze alinea’s blijkt dat ‘vanaf die periode’ betreft vanaf mei 2014)
51.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 19] van 24 september 2015, pagina 198, eerste en tweede alinea (uit deze alinea’s blijkt dat ‘in die periode’ betreft september 2014.
52.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 20] van 26 september 2015, pagina 192, derde alinea.
53.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 17] van 23 september 2015, pagina 179, laatste alinea van haar verklaring.
54.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 21] van 23 september 2015, pagina 184, laatste alinea, en pagina 185, eerste en vierde alinea.
55.[Naam 12] -letselbeschrijving van 23 februari 2016, pagina 33, laatste alinea.
56.Kleurenfoto’s van de koelkast met inhoud in de woning van [Slachtoffer] , pagina 23 tot en met 25.
57.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 17] van 23 september 2015, pagina 182, tweede alinea
58.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 21] van 23 september 2015, pagina 185, eerste alinea.
59.Proces-verbaal van bevindingen van 22 september 2015, pagina 58, eerste alinea.
60.Proces-verbaal van bevindingen van 22 september 2015, pagina 57 en pagina 58, eerste alinea.
61.Kleurenfoto’s op pagina 21 tot en met 32.
62.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 20] van 5 oktober 2015, pagina 190, tweede alinea, en pagina 193, laatste alinea.
63.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 21] van 23 september 2015, pagina 184, tweede alinea van haar verklaring.
64.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 21] van 23 september 2015, pagina 185, de op één na laatste alinea.