In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter betreurt dat de gecertificeerde instelling (GI) nog geen perspectiefbesluit heeft genomen, terwijl de aanvaardbare termijn van onzekerheid voor de minderjarigen dringt. De moeder heeft aangegeven dat zij haar partner voorlopig niet bij de minderjarigen wil betrekken, wat de kinderrechter als een reden ziet voor de GI om met spoed het perspectief te bepalen. De minderjarigen verblijven al een jaar in pleeggezinnen en ontwikkelen zich positief, wat de kinderrechter in overweging neemt bij de beslissing.
De GI heeft verzocht om de uithuisplaatsing te verlengen tot 3 mei 2020, omdat het onderzoek naar het perspectief van de minderjarigen in een afrondende fase verkeert. De moeder en vader hebben hun standpunten kenbaar gemaakt, waarbij de moeder zich zorgen maakt over de voortgang van het perspectiefbesluit en de vader aangeeft dat er rust is in de situatie. De pleegouders van beide minderjarigen hebben ook hun zorgen geuit over de toekomst van de kinderen.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en heeft geconcludeerd dat de GI nog niet voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de opvoedsituatie van de moeder. De kinderrechter heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, zodat de huidige structuur en duidelijkheid voor de minderjarigen behouden blijven. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.