ECLI:NL:RBZWB:2019:5050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
02-080342-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Felix
  • mr. Van Kralingen
  • mr. Collombon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met motorscooter op fietspad te Tilburg met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 18 april 2018 vond er een verkeersongeval plaats op het Silvrettapad te Tilburg, waarbij de verdachte, als bestuurder van een driewielige motorscooter, in aanrijding kwam met een zesjarig meisje dat op een kinderfietsje reed. De verdachte reed op een fietspad waar hij niet mocht rijden en overschreed de toegestane snelheid van 30 kilometer per uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ernstig tekortgeschoten was in de voorzichtigheid die van hem als bestuurder verwacht mocht worden, vooral gezien de onoverzichtelijke situatie door struiken en de aanwezigheid van zwakkere verkeersdeelnemers. Het slachtoffer liep bij de aanrijding zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken linkerarm en -been. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het veroorzaken van het ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De officier van justitie had een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 80 uren op, te vervangen door 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 maanden. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/080342-19
vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1972 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2019, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 18 april 2018 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig [Kenteken] daarmede rijdende over de weg, het Silvrettapad zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden op bovengenoemde Silvrettapad met een motorrijtuig welk hier niet was toegestaan wat ter plaatse was aangeduid met verkeersbord G11 (verplicht fietspad), en/of te rijden met een snelheid die hoger lag dan de wettelijke toegestane maximum snelheid, althans te rijden met een snelheid die hoger lag voor een veilig verkeer ter plaatse,
waarbij hij, verdachte, (nog steeds) een zodanige snelheid had dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en in botsing/aanrijding is gekomen met een fietsster en/of haar fiets welke vanaf rechts, gezien verdachtes rijrichting, het Silvrettapad op kwam gereden, waardoor een ander/die fietsster (genaamd [Slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken linker arm en/of een gebroken linker been en/of hersenkneuzing, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2018 te Tilburg als bestuurder van een motorvoertuig [Kenteken] , daarmee rijdende op de weg, het Silvrettapad, welk hier niet was toegestaan wat ter plaatse was aangeduid met verkeersbord G11 (verplicht fietspad), heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan de wettelijke toegestane maximum snelheid, althans heeft gereden met een snelheid die hoger lag voor een veilig verkeer ter plaatse, waarbij hij, verdachte, (nog steeds) een zodanige snelheid had dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en in botsing/aanrijding is gekomen met een fietsster en/of haar fiets welke vanaf rechts, gezien verdachtes rijrichting, het Silvrettapad op kwam gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 18 april 2018 zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [Slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Verdachte heeft zich in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend gedragen, waardoor er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De officier van justitie gaat er daarbij vanuit dat verdachte op een fietspad heeft gereden, waar hij met zijn driewielige motorscooter niet had mogen rijden, en te hard heeft gereden. [Slachtoffer] kwam voor verdachte van rechts, maar omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een voorrangssituatie, gaat zij er niet vanuit dat verdachte ten onrechte geen voorrang heeft verleend. Gelet op de beperkt beschikbare medische informatie acht de officier van justitie zwaar lichamelijk letsel niet bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde feit en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. Verdachte heeft [Slachtoffer] niet tijdig gezien, omdat zijn zicht werd belemmerd door struiken. Vervolgens heeft hij er alles aan gedaan wat mogelijk was om een aanrijding te voorkomen. Hij heeft geprobeerd te remmen en weg te sturen. Of sprake was van een voorrangssituatie is niet vastgesteld; de verkeerssituatie ter plaatse is onduidelijk. Dit betekent dat verdachte niet kan worden verweten dat hij geen voorrang aan [Slachtoffer] heeft verleend. Er kan enkel worden vastgesteld dat verdachte op een fietspad heeft gereden, waar hij niet had mogen rijden. Voor de gereden snelheid moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte, te weten 35 kilometer per uur. Het rapport is voor de vaststelling van de gereden snelheid niet bruikbaar, nu de daarin vermelde minimaal gereden snelheid van 37,4 km/u is gebaseerd op het remmen met alleen het achterwiel en de daarin vermelde maximaal gereden snelheid van 48,7 km/u is gebaseerd op het remmen met drie wielen tegelijk. De getallen zijn daardoor niet gebaseerd op dezelfde uitgangspunten en kunnen dan ook niet ‘tegenover elkaar’ worden geplaatst.
Uit het dossier blijkt verder onvoldoende dat deze snelheid - 35 km/u - de verkeersveiligheid aanzienlijk ondermijnde. Evenmin is immers gebleken of verdachte op dit punt zonder meer bedacht had moeten zijn op overstekende fietsers of voetgangers.
Deze verkeersovertredingen zijn aldus niet van dien aard dat er sprake is geweest van aanmerkelijk - verwijtbaar - onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW.
Het letsel dat [Slachtoffer] als gevolg van het ongeval heeft opgelopen, kan, gelet op de beperkt beschikbare medische informatie, niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de gedragingen van verdachte hooguit aanmerkelijke schuld opleveren.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit refereert de verdediging zich voor wat de bewezenverklaring betreft aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 18 april 2018 vond op het Silvrettapad te Tilburg een ongeval plaats tussen een driewielig motorrijtuig (een motorscooter) van het merk [Kenteken] en een kinderfietsje. Verdachte was de bestuurder van het motorrijtuig en reed over het Silvrettapad, komende uit de richting van de Houtvesterijstraat en gaande in de richting van de Tatraweg. De bestuurster van het kinderfietsje betrof de toen zesjarige [Slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Zij reed over het verbindingspad tussen de Stoeterijstraat en het Silvrettapad, komende uit de richting van de Stoeterijstraat en gaande in de richting van het Silvrettapad [1] en kwam aldus voor verdachte van rechts. [2] Ten tijde van de aanrijding bevond het slachtoffer zich met haar fietsje midden voor het voertuig van verdachte. [3]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval onder meer schaafwonden op de linker onderarm en een gebroken linker onderarm heeft opgelopen. [4] Op de foto’s op pagina 83 en 84 van het eindproces-verbaal is te zien dat ook het linkerbeen van het slachtoffer in het gips zit. [5] Op 2 oktober 2018 is contact opgenomen met de moeder van het slachtoffer. Zij deelde mede dat haar dochter na de aanrijding één week in het ziekenhuis heeft gelegen. Haar dochter had onder meer schaafwonden op haar armen en benen, schaafwonden in haar nek en gezicht, een gebroken linkerarm en linkerbeen. [6]
Naar aanleiding van het ongeval is forensisch onderzoek verricht. Daarbij werd vastgesteld dat het Silvrettapad is ingericht als verplicht fietspad, dat was aangeduid met rood gekleurde bestrating en het bord G11 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV). Het fietspad is gelegen in een 30-kilometerzone, die was aangeduid met het bord A1 van de bijlage 1 van het RVV. [7]
Het motorrijtuig van verdachte is nader onderzocht. Hieruit blijkt dat het motorrijtuig van verdachte, een driewielig motorrijtuig, als ‘een personenauto’ als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen wordt aangeduid en dus niet op het Silvrettapad mag rijden. [8]
Aan de hand van de aangetroffen sporen werd door verbalisanten een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat verdachte heeft gereden met een snelheid van minimaal 37,4 kilometer per uur en maximaal 48,7 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur. [9]
Verdachte heeft over het ongeval verklaard dat hij die bewuste dag op het Silvrettapad reed. Hij wist dat hij daar niet mocht rijden. Verdachte was op weg naar huis en reed vaker zo omdat hij anders moest omrijden. Hij reed harder dan de toegestane maximumsnelheid. [10]
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW?
Algemeen kader
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet bewezen kunnen worden dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor anderen letsel hebben opgelopen. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval.
Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In deze zaak
De rechtbank is op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn motorrijtuig op het Silvrettapad heeft gereden, terwijl hij daar niet had mogen rijden. Verdachte heeft daarmee een eerste verkeersovertreding begaan.
Voorts is uit genoemde bewijsmiddelen gebleken dat verdachte op de plaats van het ongeval harder heeft gereden dan wettelijk was toegestaan. De rechtbank gaat hierbij uit van een snelheid van (tenminste) 37 kilometer per uur, zoals berekend in het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict.
De verdediging heeft betoogd dat het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict niet voor het bewijs kan worden gebezigd omdat hierin niet is vastgesteld met welke wielen er is geremd én welke minimumsnelheid aangehouden dient te worden. Ter zitting heeft verdachte echter verklaard dat hij met het achterwiel heeft geremd. De rechtbank is op grond van het rapport dan ook van oordeel dat verdachte met een snelheid van tenminste 37,4 kilometer per uur heeft gereden. Zij ziet geen reden te twijfelen aan de conclusie van de onderzoeker en neemt deze conclusie over. Dit betreft aldus een tweede verkeersovertreding van verdachte.
Hoewel het slachtoffer vanaf rechts, gezien verdachtes rijrichting, het Silvrettapad op kwam gereden, kan niet worden vastgesteld of sprake was van een voorrangssituatie. De rechtbank laat deze omstandigheid dan ook buiten beschouwing.
Geconcludeerd kan worden dat verdachte met zijn motorrijtuig over het Silvrettapad heeft gereden, wat niet was toegestaan, en daarbij ook te hard heeft gereden. Dat heeft ertoe geleid dat verdachte niet meer in staat was de weg te overzien en zijn voertuig tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen, waardoor hij in aanrijding is gekomen met het slachtoffer.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de opeenvolgende gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte is ernstig tekortgeschoten in de voorzichtigheid die van hem als bestuurder van een motorrijtuig mocht worden verwacht. Niet alleen heeft hij met zijn motorscooter gereden op een plaats waar hij niet mocht rijden, te weten een fietspad, hij heeft daar ook nog gereden met een snelheid die hoger was dan toegestaan en die bovendien gelet op de situatie ter plaatse – te weten slecht zicht door de struiken – onverantwoord was. Verdachte had juist vanwege de onoverzichtelijke situatie en de (voorzienbare) aanwezigheid van zwakkere verkeersdeelnemers die daar niet bedacht hoefden te zijn op motorrijtuigen zijn snelheid dienen aan te passen.
De rechtbank is om bovengenoemde redenen van oordeel dat het rijgedrag van verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, grenzend aan de bovenzijde van deze schuldgradatie.
Letsel
Het slachtoffer heeft bij dit ongeval onder meer schaafwonden, een gebroken linker onderarm en een gebroken linker been opgelopen. Alhoewel er aanwijzingen zijn dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, kan, gelet op de beperkt beschikbare medische informatie in het dossier, het letsel van het slachtoffer niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het veroorzaken daarvan dient te worden vrijgesproken. Wel kan worden vastgesteld dat het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 WVW.
Oordeel
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4. weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 april 2018 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig [Kenteken] daarmee rijdende over de weg, het Silvrettapad zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, te rijden op bovengenoemde Silvrettapad met een motorrijtuig welk hier niet was toegestaan, wat ter plaatse was aangeduid met verkeersbord G11 (verplicht fietspad), en te rijden met een snelheid die hoger lag dan de wettelijke toegestane maximum snelheid, waarbij hij, verdachte, (nog steeds) een zodanige snelheid had dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en in aanrijding is gekomen met een fietsster en haar fiets welke vanaf rechts, gezien verdachtes rijrichting, het Silvrettapad op kwam gereden, waardoor die fietsster (genaamd [Slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1500,-, te vervangen door 25 dagen hechtenis, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie is bij de strafeis uitgegaan van een aanmerkelijke mate van schuld en heeft in beginsel aansluiting gezocht bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor soortgelijke feiten. Zij heeft in haar eis rekening gehouden met het letsel van het slachtoffer, de inhoud van het reclasseringsrapport en het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging niet boven de LOVS-oriëntatiepunten uit te gaan en aan verdachte een geldboete dan wel een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. De verdediging heeft in dit verband gewezen op het feit dat verdachte zichtbaar ontdaan is, zich schuldbewust heeft getoond en aan die gevoelens ook uiting heeft gegeven door een nieuwe fiets voor het slachtoffer te kopen. Het verwijt dat hij niet direct contact met het slachtoffer heeft opgenomen is dan ook onterecht. Temeer nu verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen waarvoor hij is opgenomen geweest in het ziekenhuis. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte geen documentatie op het gebied van de Wegenverkeerswet heeft, jarenlange rijervaring heeft en niet eerder bij een verkeersongeval betrokken is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 18 april 2018 als bestuurder van een motorscooter aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen. Hij heeft gereden op een plaats waar hij niet had mogen rijden, met een snelheid hoger dan de toegestane snelheid, waarvan gebleken is dat dit ter plaatse onverantwoord was. Dit heeft tot gevolg gehad dat verdachte in aanrijding is gekomen met de zesjarige [Slachtoffer] , die van het rechts gelegen verbindingspad het fietspad op kwam gereden. Verdachte heeft [Slachtoffer] in het geheel niet opgemerkt voordat hij met haar in aanrijding kwam. Het gaat om een aanrijding, waardoor [Slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat zij (tijdelijk) geen normale bezigheden meer kon uitvoeren.
Dat het hierdoor ontstane fysieke leed groot is, blijkt mede uit de verklaring van de moeder van [Slachtoffer] . [Slachtoffer] heeft niet alleen een gebroken linkerarm en linkerbeen aan de aanrijding overgehouden, maar ook een hersenkneuzing opgelopen. Zij heeft hiervoor tweemaal per week therapie moeten volgen. Daarnaast heeft zij opnieuw moeten leren zwemmen.
Verdachte heeft met zijn aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag aldus onvoldoende rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die hij heeft als bestuurder van een motorrijtuig ten opzichte van andere, in dit geval ook nog eens zwakkere, verkeersdeelnemers. Hij heeft daarmee de verkeersveiligheid in het algemeen en de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering van 30 oktober 2019. Hieruit blijkt dat er geen problematiek is geconstateerd op de onderzochte leefgebieden en het risico op recidive als laag wordt ingeschat. De reclassering heeft, in geval van een bewezenverklaring, geadviseerd aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij ziet immers geen noodzaak voor toezicht of interventies.
De rechtbank heeft voor de straftoemeting aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS bij artikel 6 WVW. Die oriëntatiepunten schrijven in soortgelijke gevallen een geldboete voor van € 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden. De rechtbank ziet in de ernst van het feit, het gedrag van verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer echter redenen om van bovengenoemde oriëntatiepunten af te wijken, niet alleen qua hoogte maar ook qua soort straf. De mate van schuld grenst naar haar oordeel immers aan de bovenzijde van de gradatie aanmerkelijke schuld.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, passend en geboden is. Daarnaast zal zij aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 4 maanden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. Felix, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 november 2019.
Mr. Collombon is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2018087887 van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 90.
2.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pag. 56 – 58.
3.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pag. 56 – 58.
4.De geneeskundige verklaring betreffende het slachtoffer [Slachtoffer] , d.d. 5 mei 2018, pag. 82.
5.Foto’s van het letsel van slachtoffer [Slachtoffer] , pag. 83 en 84.
6.De verklaring van getuige [Naam] d.d. 2 oktober 2018, pag. 80.
7.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pag. 36.
8.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pag. 54 en 60.
9.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pag. 60.
10.De verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 5 november 2019.