4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 18 april 2018 vond op het Silvrettapad te Tilburg een ongeval plaats tussen een driewielig motorrijtuig (een motorscooter) van het merk [Kenteken] en een kinderfietsje. Verdachte was de bestuurder van het motorrijtuig en reed over het Silvrettapad, komende uit de richting van de Houtvesterijstraat en gaande in de richting van de Tatraweg. De bestuurster van het kinderfietsje betrof de toen zesjarige [Slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Zij reed over het verbindingspad tussen de Stoeterijstraat en het Silvrettapad, komende uit de richting van de Stoeterijstraat en gaande in de richting van het Silvrettapaden kwam aldus voor verdachte van rechts.Ten tijde van de aanrijding bevond het slachtoffer zich met haar fietsje midden voor het voertuig van verdachte.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval onder meer schaafwonden op de linker onderarm en een gebroken linker onderarm heeft opgelopen.Op de foto’s op pagina 83 en 84 van het eindproces-verbaal is te zien dat ook het linkerbeen van het slachtoffer in het gips zit.Op 2 oktober 2018 is contact opgenomen met de moeder van het slachtoffer. Zij deelde mede dat haar dochter na de aanrijding één week in het ziekenhuis heeft gelegen. Haar dochter had onder meer schaafwonden op haar armen en benen, schaafwonden in haar nek en gezicht, een gebroken linkerarm en linkerbeen.
Naar aanleiding van het ongeval is forensisch onderzoek verricht. Daarbij werd vastgesteld dat het Silvrettapad is ingericht als verplicht fietspad, dat was aangeduid met rood gekleurde bestrating en het bord G11 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV). Het fietspad is gelegen in een 30-kilometerzone, die was aangeduid met het bord A1 van de bijlage 1 van het RVV.
Het motorrijtuig van verdachte is nader onderzocht. Hieruit blijkt dat het motorrijtuig van verdachte, een driewielig motorrijtuig, als ‘een personenauto’ als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen wordt aangeduid en dus niet op het Silvrettapad mag rijden.
Aan de hand van de aangetroffen sporen werd door verbalisanten een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat verdachte heeft gereden met een snelheid van minimaal 37,4 kilometer per uur en maximaal 48,7 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur.
Verdachte heeft over het ongeval verklaard dat hij die bewuste dag op het Silvrettapad reed. Hij wist dat hij daar niet mocht rijden. Verdachte was op weg naar huis en reed vaker zo omdat hij anders moest omrijden. Hij reed harder dan de toegestane maximumsnelheid.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW?
Algemeen kader
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet bewezen kunnen worden dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor anderen letsel hebben opgelopen. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval.
Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In deze zaak
De rechtbank is op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn motorrijtuig op het Silvrettapad heeft gereden, terwijl hij daar niet had mogen rijden. Verdachte heeft daarmee een eerste verkeersovertreding begaan.
Voorts is uit genoemde bewijsmiddelen gebleken dat verdachte op de plaats van het ongeval harder heeft gereden dan wettelijk was toegestaan. De rechtbank gaat hierbij uit van een snelheid van (tenminste) 37 kilometer per uur, zoals berekend in het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict.
De verdediging heeft betoogd dat het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict niet voor het bewijs kan worden gebezigd omdat hierin niet is vastgesteld met welke wielen er is geremd én welke minimumsnelheid aangehouden dient te worden. Ter zitting heeft verdachte echter verklaard dat hij met het achterwiel heeft geremd. De rechtbank is op grond van het rapport dan ook van oordeel dat verdachte met een snelheid van tenminste 37,4 kilometer per uur heeft gereden. Zij ziet geen reden te twijfelen aan de conclusie van de onderzoeker en neemt deze conclusie over. Dit betreft aldus een tweede verkeersovertreding van verdachte.
Hoewel het slachtoffer vanaf rechts, gezien verdachtes rijrichting, het Silvrettapad op kwam gereden, kan niet worden vastgesteld of sprake was van een voorrangssituatie. De rechtbank laat deze omstandigheid dan ook buiten beschouwing.
Geconcludeerd kan worden dat verdachte met zijn motorrijtuig over het Silvrettapad heeft gereden, wat niet was toegestaan, en daarbij ook te hard heeft gereden. Dat heeft ertoe geleid dat verdachte niet meer in staat was de weg te overzien en zijn voertuig tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen, waardoor hij in aanrijding is gekomen met het slachtoffer.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de opeenvolgende gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte is ernstig tekortgeschoten in de voorzichtigheid die van hem als bestuurder van een motorrijtuig mocht worden verwacht. Niet alleen heeft hij met zijn motorscooter gereden op een plaats waar hij niet mocht rijden, te weten een fietspad, hij heeft daar ook nog gereden met een snelheid die hoger was dan toegestaan en die bovendien gelet op de situatie ter plaatse – te weten slecht zicht door de struiken – onverantwoord was. Verdachte had juist vanwege de onoverzichtelijke situatie en de (voorzienbare) aanwezigheid van zwakkere verkeersdeelnemers die daar niet bedacht hoefden te zijn op motorrijtuigen zijn snelheid dienen aan te passen.
De rechtbank is om bovengenoemde redenen van oordeel dat het rijgedrag van verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, grenzend aan de bovenzijde van deze schuldgradatie.
Letsel
Het slachtoffer heeft bij dit ongeval onder meer schaafwonden, een gebroken linker onderarm en een gebroken linker been opgelopen. Alhoewel er aanwijzingen zijn dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, kan, gelet op de beperkt beschikbare medische informatie in het dossier, het letsel van het slachtoffer niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het veroorzaken daarvan dient te worden vrijgesproken. Wel kan worden vastgesteld dat het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 WVW.
Oordeel
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4. weergegeven.