4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Op 24 november 2018 omstreeks 19.30 uur is een 112-melding binnengekomen van een schietincident op de [adres 2] te Breda. Daarbij is door meldster aangegeven dat zij thuis zat en een hoop kabaal hoorde, zij hoorde hard gegil en geroep. Zij keek naar de overkant naar de flat waar zij twee mannen over het hek van de flat zag klimmen en het zag eruit alsof één van hen een wapen in zijn hand had. De mannen kwamen uit het gangetje bij de flat.
Korte tijd later arriveerde de politie. Eén van de aanwezige verbalisanten zag achter een gesloten hek een man op de grond liggen. Naast de man zat een vrouw die riep dat de man was neergeschoten. De vrouw opende het hek voor de politie. De vrouw vertelde dat de man geraakt was in zijn been, buik en arm. De man verklaarde dat er een groene Peugeot 106 bij betrokken was. Korte tijd later is het slachtoffer door ambulancemedewerkers gestabiliseerd en overgebracht naar het [naam 5] in Breda.
[naam 4] , de (toenmalige) partner van verdachte is de ambulance gevolgd naar het ziekenhuis waar zij heeft verklaard dat zij boven in haar woning was toen zij een schot hoorde. Zij hoorde in ieder geval 3 schoten met steeds een korte pauze ertussen.
Omstreeks dezelfde tijd zag een beveiliger van het [naam 5] dat een man strompelend uit een voertuig kwam. Het betrof een klein model personenauto, groen van kleur. De man werd naar binnen geholpen. Van de verpleging kreeg de politie door dat de man die op eigen gelegenheid naar het ziekenhuis was gekomen de medeverdachte [naam 2] betrof en de man die met de ambulance naar het ziekenhuis was vervoerd [naam 1] betrof.
Beide gewonden werden geopereerd in het ziekenhuis. Bij [naam 1] werden bij het onderzoek van de rechterarm, ter hoogte van de elleboog, drie verwondingen gevonden passend bij een doorschotverwonding en een inschotverwonding. Aan het linkerbeen werden vier verwondingen gevonden passend bij twee doorschotverwondingen, één door het bovenbeen en één door het onderbeen. Aan de rechterzijde van de buik ter hoogte van de bekkenkam werd een inschotverwonding gezien. De kogelbaan liep in de richting van het linker bovenbeen. De kogel heeft multipele perforaties van de dikke en de dunne darm veroorzaakt. Een deel van de dunne darm ter grootte van 60cm moest verwijderd worden.
Ook bij medeverdachte [naam 2] werden forse schotwonden geconstateerd onder andere aan zijn been en in zijn buik.
Ter plaatse aan de [adres 2] in Breda en in de schuur/berging is forensisch onderzoek verricht. In de berging werden vijf hulzen aangetroffen en in de brandgang werd ook nog een huls aangetroffen. Aan de binnenzijde van de houten deur van de berging werden drie beschadigingen aangetroffen welke zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt door kogelpunten. Bij forensisch onderzoek is geconcludeerd dat, gezien de aanwezigheid van hulzen, kogelpunten en een gewond slachtoffer gesteld kan worden dat er op de plaats delict is geschoten. Gezien de aanwezigheid van zes hulzen wordt gesteld dat er minimaal zes keer is geschoten. Gezien de aanwezigheid van vijf hulzen in de berging zijn de meeste schoten gelost in de berging.
De aangetroffen hulzen zijn onderworpen aan een munitieonderzoek. Door het Nederlands Forensisch Instituut is geconcludeerd dat de hypothese dat de aangetroffen hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen extreem veel waarschijnlijker is dan wanneer de hypothese dat de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber waar is. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7.65 browning.
Uit het dossier volgt dat bij de schietpartij in ieder geval drie personen aanwezig zijn geweest, te weten aangever [naam 1] , verdachte [verdachte] en medeverdachte [naam 2] . Tevens kan op basis van bovenstaande worden vastgesteld dat zowel [naam 1] als [naam 2] tijdens de schietpartij in de berging gewond zijn geraakt. Zij zijn allen door de politie diverse malen gehoord. Uit die verklaringen blijkt dat sprake is van wisselende lezingen van hetgeen is voorgevallen op de bewuste avond. Ook hebben de beide verdachten en aangever wisselend en niet altijd even consistent verklaard. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank die verklaringen met uiterste zorgvuldigheid beoordeelt en met grote terughoudendheid, zoals hieronder vermeld, bezigt voor het bewijs.
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat hij met verdachte en medeverdachte [naam 2] had afgesproken voor een drugsdeal. Hij liet hen bij hem in de auto stappen en reed naar de woning in de [adres 2] . In het appartementencomplex aangekomen is [naam 1] naar boven gegaan om hennep te pakken. Daarna zijn zij alle drie de schuur ingelopen. [naam 1] had een schaar meegenomen die hij in zijn mouw had. In de schuur werd geschoten en werd hij in zijn rechterarm en in zijn bekken geraakt. De jongens klommen daarna over het hek.
Verdachte heeft verklaard dat hij weed wilde kopen en dat ze naar [naam 1] zijn gegaan om de weed te testen op kwaliteit. Na met [naam 1] meegereden te zijn naar diens woning werden zij naar de kelderbox geleid. Korte tijd later kwam [naam 1] met een zakje weed. In de schuur is geschoten. Op dat moment stond [naam 2] bij de deur van het schuurtje. Hij zelf stond achter in het schuurtje en [naam 1] stond in het midden. Verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] hebben kunnen vluchten.
[naam 2] heeft verklaard dat zij met [naam 1] zijn meegegaan naar diens woning waarna zij in het schuurtje werden geleid waar [naam 1] vervolgens korte tijd later met een boterhamzakje weed aan kwam. Op een gegeven moment ontstond er discussie en wilde hij naar de deur. [naam 2] stond bij de deur toen hij plotseling een hevige pijn in zijn buik voelde en knallen hoorde.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er op 24 november 2018 geprobeerd is een hennepdeal te sluiten en dat daarbij minimaal zes maal is geschoten met hetzelfde semi-automatische vuurwapen. Drie personen waren daarbij aanwezig, aangever [naam 1] , verdachte [verdachte] en medeverdachte [naam 2] . Bij die ontmoeting zijn twee van hen gewond geraakt door kogels, te weten aangever [naam 1] en medeverdachte [naam 2] . Verdachte [verdachte] heeft geen enkele verwonding opgelopen.
De vraag is wie er heeft geschoten. De rechtbank heeft op basis van het dossier niet kunnen vaststellen wie van de aanwezigen het wapen waarmee geschoten is heeft meegenomen naar de schuur/berging. Het wapen is ook niet teruggevonden.
De rechtbank stelt voorts vast dat tijdens het schietincident verdachte [verdachte] helemaal achter in het schuurtje stond, [naam 1] in het midden en medeverdachte [naam 2] bij de deur.
Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt dat medeverdachte [naam 2] op [naam 1] en op zichzelf heeft geschoten. Hieruit volgt dat er twee mogelijke schutters overblijven, aangever [naam 1] en verdachte [verdachte] .
[naam 1] wijst verdachte aan als degene die heeft geschoten terwijl verdachte volhardt in zijn verklaring dat [naam 1] een wapen heeft gepakt en vast had, hij daarom met aangever is gaan worstelen en dat dit wapen is afgegaan tijdens een worsteling. Verdachte [verdachte] trekt daaruit de conclusie dat [naam 1] zelf moet hebben geschoten en daarbij medeverdachte [naam 2] en zichzelf moet hebben verwond.
Verdachte heeft verklaard dat hij zelf geen trekker heeft overgehaald en het wapen niet vast heeft gehad. Hij kan over het schieten zelf geen nadere details geven. Zo weet hij niet hoe vaak er is geschoten, waar die kogels naartoe gingen en hoe [naam 1] en [naam 2] zijn geraakt. Hoe ze vervolgens zijn gevlucht weet verdachte niet meer. In zijn beleving zijn ze onder de poort doorgekropen. Hij had in ieder geval geen wapen vast. Omdat [naam 2] niet verder kon lopen heeft verdachte zijn auto gehaald waarna hij [naam 2] naar het ziekenhuis heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat deze lezing van verdachte niet past in het hiervoor al aangehaalde forensische bewijs en de aard van de verwondingen bij [naam 1] . Ter zitting heeft verdachte voorgedaan hoe hij getracht heeft het wapen van zich af te houden. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij met zijn linkerhand de kleding rondom de rechterschouder van [naam 1] heeft gepakt en met zijn rechterhand de rechter pols van [naam 1] met daarin het wapen heeft vastgepakt. Hij heeft aangegeven dat dit de houding was maar dat het ook net de andere arm kan zijn geweest. In ieder geval hield hij de pols vast waarin [naam 1] het wapen had. Uit de hiervoor aangehaalde medische gegevens volgt dat sprake is van een inschotverwonding ter hoogte van de rechter elleboog terwijl uit gegevens van de behandelend chirurg blijkt dat een kogel is verwijderd uit de rechterpols. De schootsbaan loopt derhalve van de elleboog naar de pols. Een inschotverwonding ter hoogte van de elleboog en het aantreffen van een kogel in de pols passen niet in het beeld dat verdachte heeft geschetst. Een dergelijke verwonding kan immers nooit zijn ontstaan door het trachten af te nemen of af te wenden van het vuurwapen. Een inschotverwonding ter hoogte van de elleboog is daarmee niet te verklaren.
Dat tijdens een worsteling om het vuurwapen het wapen éénmaal afgaat is naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden nog aannemelijk te achten maar volstrekt onaannemelijk acht de rechtbank dat het wapen tijdens een worsteling minimaal zes keer afgaat, temeer nu uit het deskundigenonderzoek blijkt dat de kogels vermoedelijk zijn afgeschoten met een semi-automatisch wapen. Een dergelijk wapen dient de eerste maal met de hand geladen en gespannen te worden; na het eerste schot is alleen het overhalen van de trekker voldoende voor een volgend schot. Dit brengt met zich mee dat telkens opnieuw de trekker overgehaald moet worden. Gelet daarop acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat [naam 1] zichzelf heeft verwond zeer onaannemelijk. Dat zou immers betekenen dat [naam 1] zichzelf tweemaal in zijn arm, tweemaal in zijn been en in zijn buik zou hebben geschoten door steeds opnieuw zelf de trekker over te halen. Daar komt bij dat verdachte in die worsteling in het geheel niet gewond is geraakt. Niet door schoten maar ook niet anderszins. Dat is, gezien in het licht van de verklaring van verdachte, onaannemelijk.
Weliswaar heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat het verdachte [verdachte] is geweest die het wapen heeft meegenomen naar de schuur, wel kan vastgesteld worden dat het verdachte [verdachte] is geweest die het wapen bij zich droeg toen hij ter plaatse is vertrokken. Zowel tijdens de 112-melding als bij de politie heeft getuige [naam 3] aangegeven dat zij twee mannen over het hek zag klimmen en dat één van de mannen naar haar idee een pistool in zijn handen had. Beide mannen klommen naast elkaar op het hek. De man met het vuurwapen in zijn hand had een licht getinte huid en had kort en kroezig haar. Het haar was zwart van kleur. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de 112-melding en de verklaring van getuige [naam 3] op dit punt betrouwbaar zijn te achten. De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat verdachte qua haardracht voldoet aan het door getuige [naam 3] opgegeven signalement. Daar komt bij dat, op het moment dat getuige [naam 3] de 112 melding doet, zij in het geheel niet spreekt over schoten maar wel spreekt over een mogelijk wapen. Zij zegt alleen dat ze een hoop kabaal hoorde. Het is dus niet zo dat zij, op het moment dat zij de verdachten zag, al het vermoeden had van een schietpartij en een mogelijk wapen. Het is bovendien aannemelijk dat verdachte over het hek is geklommen om weg te komen aangezien het hek afgesloten was en uit de foto van het hekblijkt dat de verklaring van verdachte dat hij er onderdoor is gekropen niet kan kloppen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat het verdachte is geweest die opzettelijk geprobeerd heeft [naam 1] te doden door diverse malen in een zeer kleine ruimte op hem te schieten. Door onder dergelijke omstandigheden meerdere malen op iemand te schieten is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake van opzet op het toebrengen van verwondingen die hadden kunnen leiden tot de dood.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor het medeplegen van de poging doodslag nu van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, gericht op de dood van [naam 1] , uit het dossier niet blijkt.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario door hetgeen hiervoor is overwogen wordt weerlegd. Dit alternatieve scenario past niet in de aangehaalde forensische bewijsmiddelen en de rechtbank acht het onaannemelijk dat [naam 1] telkens op zichzelf heeft geschoten.
Dat verweer wordt dan ook verworpen.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag zoals tenlastegelegd onder feit 2.
Anders ligt dat ten aanzien van feit 1. Aangever [naam 1] heeft verklaard dat sprake is geweest van een ripdeal. Dat er een afspraak was gemaakt voor een mogelijke drugsdeal staat vast en volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen. Echter bewijs voor het bestaan van een rip ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. Verdachte [verdachte] en zijn medeverdachte [naam 2] ontkennen dat zij een kilo hennep hebben meegenomen. Naast de verklaring van aangever biedt het dossier geen aanknopingspunten dat zij hennep hebben meegenomen. Geen van de getuigen verklaart te hebben gezien dat zij personen zagen die een pakket bij zich droegen. De getuige [naam 3] verklaart enkel over een wapen dat zij gezien heeft. Ook de (toenmalige) partner van aangever, de getuige [naam 4] , heeft met geen woord gerept over een kilo hennep die [naam 1] mee naar beneden zou hebben genomen. Zij heeft verklaard dat [naam 1] wat henneptoppen heeft meegenomen waarna hij is weggegaan. Wegens het ontbreken van steunbewijs voor de verklaring van aangever dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal met geweld van een kilo hennep.