ECLI:NL:RBZWB:2019:5053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
02-800596-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Fleskens
  • mr. Dekker
  • mr. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ripdeal-zaak met schietincident en bedreiging

Op 20 november 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een ripdeal en poging tot doodslag. De zaak vond plaats op 24 november 2018 in Breda, waar een schietincident plaatsvond waarbij zowel de aangever als de verdachte gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De aangever, [naam 1], had verklaard dat hij met de verdachte en een medeverdachte, [naam 2], een drugsdeal had afgesproken die uit de hand liep. Echter, de rechtbank vond dat de verklaringen van de aangever niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De officier van justitie had weliswaar bewijs gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte meer consistent waren en dat er geen bewijs was voor een ripdeal. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de tenlastegelegde diefstal met geweld als de poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen en dat de verklaringen van de aangever met grote terughoudendheid moesten worden beoordeeld. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, en de verdachte werd vrijgesproken van alle feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800596-18
vonnis van de meervoudige kamer van 20 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
postadres: [adres]
raadsvrouw mr. A. Heida, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 november 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1 .
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kilo hennep, althans een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
hebbende hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- een mes getrokken en/of dat mes aan die [naam 1] getoond en/of
- ( meermalen) met een vuurwapen in een been en/of een heup en/of een arm, in elk geval in het lichaam van die [naam 1] geschoten;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2 .
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) met een vuurwapen in een been en/of een heup en/of een arm, in elk geval in het lichaam van die [naam 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Breda [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes te trekken en/of (vervolgens) een mes aan die [naam 1] te tonen.
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 subsidiair heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij onder meer op de 112-melding, op verklaringen van getuigen, op bevindingen ter plaatse en op medische gegevens. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij er van uit gaat dat van de drie geschetste versies van het schietincident (van verdachte [verdachte] , medeverdachte [naam 2] en van aangever [naam 1] ) de verklaring van aangever [naam 1] het dichtst bij de waarheid ligt nu zijn verklaring wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [naam 3] en de bevindingen naar aanleiding van het sporenonderzoek en de door [verdachte] genoemde positie van de drie aanwezigen in de schuur. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte bij de ripdeal gebruik heeft gemaakt van een mes, welk mes later is aangetroffen in de personenauto van de medeverdachte [naam 2] en op welk mes dna-materiaal van verdachte zat.
Niet bewezen acht de officier van justitie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag zoals tenlastegelegd onder feit 2 primair nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte wist dat zijn mededader een vuurwapen bij zich had. In zoverre is gevorderd verdachte vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte enkel is meegegaan om weed te testen. Nadat hij had aangegeven dat de weed van slechte kwaliteit was laaide er een discussie op. Verdachte wilde zich hiervan distantiëren maar toen hij bij de deur van de schuur stond zag hij dat [naam 1] stekende bewegingen met een puntig voorwerp richting medeverdachte [naam 2] maakte. Toen hij zich omdraaide om de deur te openen hoorde hij een knal en voelde hij een stekende pijn in zijn maag en bemerkte hij ernstig bloedverlies waarna hij op de vlucht is geslagen.
Verdachte heeft ontkend dat hij zelf een mes bij zich droeg en daarmee [naam 1] heeft bedreigd. Aangevoerd is dat de verklaringen van [naam 1] niet consistent en niet geloofwaardig zijn en geen steun vinden in andere bewijsmiddelen terwijl de verklaring van verdachte wel wordt ondersteund door diverse objectieve bewijsmiddelen.
Weliswaar zijn er bloedspetters van verdachte op het in de auto van medeverdachte [naam 2] gevonden mes aangetroffen, echter verdachte had, toen hij vervoerd werd naar het ziekenhuis, behoorlijk bloedverlies door zijn verwondingen. Zijn bloed kwam daarbij overal in de auto terecht. Het bloed kan op die manier op het mes inclusief het lemmet zijn gekomen aangezien een deel van het lemmet ook als het mes ingeklapt is niet bedekt is. Verder kan het aangetroffen mes niet gelinkt worden aan verdachte.
Geconcludeerd is dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van een uit de hand gelopen ripdeal waar verdachte een aandeel in heeft gehad.
Verder is aangevoerd dat als de rechtbank al zou uitgaan van het scenario dat [naam 2] het wapen heeft afgevuurd en meegenomen om hennep te stelen, uit het dossier op geen enkele wijze blijkt, dat verdachte wetenschap heeft gehad van het plan. Evenmin is gebleken van een plan om [naam 1] van het leven te beroven of dat dit spontaan opkwam en verdachte daarin vervolgens heeft meegedaan.
Verzocht is verdachte integraal vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Op 24 november 2018 omstreeks 19.30 uur heeft een schietincident plaatsgevonden op de [adres] te Breda. Daarbij zijn twee zwaar gewonden gevallen, te weten aangever [naam 1] en verdachte.
Uit het dossier blijkt dat bij de schietpartij in ieder geval drie personen betrokken zijn, te weten aangever [naam 1] , verdachte [verdachte] en medeverdachte [naam 2] . Zij zijn allen door de politie diverse malen gehoord. Uit die verklaringen volgt dat sprake is van wisselende lezingen van hetgeen is voorgevallen op de bewuste avond. Ook hebben de verdachten en aangever zelf wisselend en niet altijd even consistent verklaard. Dit brengt met zich mee dat die verklaringen met de uiterste zorgvuldigheid en de nodige terughoudendheid zullen moeten worden beoordeeld.
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat hij met medeverdachte [naam 2] en verdachte had afgesproken voor een drugsdeal. Hij heeft hen opgehaald bij coffeeshop [naam 4] op de Haagweg in Breda. Hij liet hen bij hem in de auto instappen waarna hij hen een topje hennep liet zien waarvan een joint werd gedraaid. Onderweg naar de woning van zijn toenmalige partner [naam 5] , waar aangever [naam 1] regelmatig verbleef, werd op verzoek van verdachte en zijn medeverdachte bij hun auto gestopt waarna de man met het stekeltjes haar iets uit de auto pakte. Vervolgens werd naar de woning in de [adres] gereden. In het appartementencomplex aangekomen heeft [naam 1] hen in de schuur gezet en is hijzelf vervolgens naar boven gegaan om een kilo hennep te pakken. Toen hij weer terug naar beneden liep stonden ze in de trappenhal. Volgens [naam 1] zijn zij achter hem aangelopen. Gedrieën zijn zij terug naar de schuur gelopen. De blanke jongen had ineens een groot Rambo mes in zijn handen waarna de getinte jongen ineens een pistool trok. [naam 1] heeft de zak hennep op een doos gelegd. Omdat [naam 1] trilde van angst viel een keukenschaartje dat hij in zijn mouw had gestoken, op de grond. De getinte jongen begon toen op hem te schieten in de schuur. Hij werd drie keer in zijn rechterarm geraakt en één keer in zijn rechter bekken. Dat gebeurde in de schuur. Ze pakten de kilo hennep en wilden weglopen. [naam 1] is achter hen aangelopen. Omdat het hek was afgesloten probeerden de twee mannen zijn sleutel af te pakken. De getinte jongen heeft volgens [naam 1] nog een paar keer geschoten maar doordat hij weg sprong raakte de vriend van de getinte man, verdachte, gewond. Toen hij hen opnieuw achtervolgde schoot de donkere jongen hem vier maal in zijn been. De jongens klommen vervolgens over het hek.
Verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] hebben een andere lezing over de schietpartij. Verklaard is dat zij voor een mogelijke hennepdeal met aangever [naam 1] hadden afgesproken en dat het de bedoeling was dat verdachte [verdachte] deze zou testen op kwaliteit.
Door [naam 1] werden zij naar een kelderbox geleid. Korte tijd later kwam [naam 1] met een zakje weed. Nadat verdachte had aangegeven dat de weed niet van goede kwaliteit was werd [naam 1] prikkelbaar en agressief richting hem. Medeverdachte [naam 2] heeft verklaard dat hij probeerde er tussen te komen waarna [naam 1] een puntig voorwerp uit zijn mouw trok. [naam 1] probeerde op [naam 2] in te steken. In de worsteling tussen [naam 2] en [naam 1] die daarna volgde viel het puntige voorwerp op de grond waarna [naam 1] ineens een vuurwapen vast had. In de worsteling heeft [naam 1] verdachte [verdachte] neergeschoten en tijdens die worsteling is [naam 1] zelf ook geraakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen mes bij zich droeg.
Feit 1
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat sprake is geweest van een ripdeal. Dat er een afspraak was gemaakt voor een mogelijke koop van hennep staat vast en volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen. Echter bewijs voor het bestaan van een rip ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. Verdachte [verdachte] en zijn medeverdachte [naam 2] ontkennen dat zij een kilo hennep hebben meegenomen. Naast de verklaring van aangever biedt het dossier geen aanknopingspunten dat zij daadwerkelijk hennep hebben meegenomen. Geen van de getuigen verklaart te hebben gezien dat zij personen zagen die een pakket bij zich droegen nadat zij over het hek geklommen waren. De getuige [naam 3] verklaart enkel over een mogelijk wapen dat zij gezien heeft. Ook de (toenmalige) partner van aangever, de getuige [naam 5] , heeft met geen woord gerept over een kilo hennep die [naam 1] mee naar beneden zou hebben genomen. Zij heeft verklaard dat [naam 1] wat henneptoppen heeft meegenomen waarna hij is weggegaan. Wegens het ontbreken van steunbewijs voor de verklaring van aangever dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal met geweld van een kilo hennep onder feit 1.
Feit 2
Bij vonnis van heden in de zaak van de medeverdachte [naam 2] is wettig en overtuigend bewezen verklaard dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van aangever [naam 1] . Die poging tot doodslag is ook verdachte [verdachte] tenlastegelegd als medepleger. Echter met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor hetgeen verdachte onder feit 2 primair is tenlastegelegd. Van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de dood van [naam 1] , is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 primair heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
Resteert de tenlastegelegde bedreiging van aangever [naam 1] , zoals verdachte onder 2 subsidiair is tenlastegelegd.
Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen dat verdachte tijdens de ontmoeting met [naam 1] een mes bij zich had. Immers in de auto van medeverdachte [naam 2] is een mes aangetroffen met daarop bloed van verdachte en [naam 1] heeft, vóór het aantreffen van dit mes in de auto, verklaard dat hij gezien heeft dat [verdachte] een mes had. Of en onder welke omstandigheden verdachte [naam 1] daarmee zou hebben bedreigd is echter niet duidelijk geworden. Zoals eerder aangegeven is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever slechts met grote terughoudendheid voor het bewijs kan worden gebezigd. Gelet op het ontbreken van steunbewijs voor de uitvoeringshandeling van de bedreiging dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 32.806,00 voor de feiten 1 en 2, bestaande uit geleden materiële en immateriële schade.
De benadeelde partij [naam 5] vordert een schadevergoeding van € 22.845,36 voor feit 2. De vordering bestaat uit materiële schade en immateriële schade in de vorm van shockschade.
Verdachte wordt vrijgesproken. Aan verdachte wordt dus ook geen straf of maatregel opgelegd en ook artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt niet toegepast. Op grond van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering zijn de vorderingen van de benadeelde partijen in dat geval niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet over de inhoud van de vordering kan beslissen. De benadeelde partij kan haar vordering eventueel nog aan de civiele rechter voorleggen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrij van de feiten 1 en 2 primair en subsidiair;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens, voorzitter, mr. Dekker en mr. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 november 2019.