ECLI:NL:RBZWB:2019:5112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
02-186669-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Speekenbrink
  • mr. Veldhuizen
  • mr. Verschuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Tilburg, vrijspraak voor bedreiging

Op 21 november 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging met een mes. De zaak vond zijn oorsprong op 2 augustus 2019 in Tilburg, waar de verdachte tijdens een woordenwisseling met het slachtoffer, [slachtoffer 1], een mes trok en hem in de hals stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden door de verwondingen die hij toebracht. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen en medische informatie over het letsel van het slachtoffer. De verdachte werd echter vrijgesproken van de bedreiging van een tweede slachtoffer, [slachtoffer 2], omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, door met een mes in de hals van [slachtoffer 1] te steken, een ernstig strafbaar feit had gepleegd dat bijdroeg aan de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de agressieve benadering van het slachtoffer en de relatief geringe verwondingen die het slachtoffer had opgelopen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/186669-19
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
zonder vast woon- of verblijfsadres,
thans verblijvende te P.I. Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave,
raadsman mr. F.A. Broersma, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 november 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1
hij op of omstreeks 2 augustus 2019 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een (vlees-)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hals, althans zijn lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 2 augustus 2019 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, op een halve meter afstand, althans op korte afstand op de buik en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] te richten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , de getuigenverklaring van [getuige] en de medische informatie omtrent het letsel bij [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken in de hals (feit 1). Gelet op de kwetsbare onderdelen in de hals kan deze handeling naar de mening van de officier van justitie worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer aan de verwondingen zou kunnen overlijden.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde is de officier van justitie van mening dat niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden nu het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 nu verdachte stellig ontkent een mes bij zich gehad te hebben en er niet kan worden uitgesloten dat aangever op een andere wijze gewond is geraakt dan door het steken met een mes door verdachte. Uit de camerabeelden, zoals omschreven in het dossier, is niet op te maken dat verdachte een mes bij zich had voorafgaand aan het incident en de voorwerpen die in de tas van verdachte zijn aangetroffen zijn ongeschikt om enig letsel te kunnen veroorzaken. Voorts is de verdediging van mening dat getuige [getuige] onbetrouwbaar is daar hij onderdeel uitmaakt van het “groepje” van het slachtoffer.
Indien de rechtbank toch van oordeel is dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken in de hals, is niet gebleken dat verdachte het oogmerk heeft gehad op de dood van het slachtoffer, noch is gebleken dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden aan de verwonding.
Ten aanzien van feit 2 is de verdediging met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de aanwezige bewijsmiddelen het volgende vast.
Op vrijdag 2 augustus 2019 heeft er voor de poort van [naam 1] in Tilburg een woordenwisseling plaatsgevonden tussen aangever en verdachte. Verdachte heeft aangever daarbij uitgemaakt voor “pedofiel”, waarop aangever voorstelde om het “uit het beeld van de camera’s” onderling uit te vechten. Verdachte is vervolgens weggelopen in de richting van de parkeerplaats van de [naam 2] en aangever is hem achterna gelopen.
Over hetgeen er vervolgens is gebeurd, heeft aangever verklaard dat hij op ongeveer één meter afstand van verdachte stond en zag dat verdachte met zijn rechterhand naar zijn rechterbroekzak ging en er iets uithaalde. Verdachte maakte vervolgens een vuist, waaruit een zilverkleurig lemmet van ongeveer 9 à 10 centimeter lang stak. Verdachte sprong vervolgens op aangever af, deed zijn rechterarm omhoog, strekte zijn arm en stootte zijn vuist af op de nek van aangever. Aangever voelde direct dat hij in zijn hals aan de linkerzijde was geraakt en voelde een hevige en stekende pijn. Toen aangever naar zijn hals greep zag hij dat het bloed gelijk over zijn hand en vingers stroomde [1] .
De verklaring van aangever [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van
[getuige] , die heeft verklaard dat hij op vrijdag 2 augustus 2019 op ongeveer acht meter afstand achter [slachtoffer 1] en verdachte aan is gelopen. Hij zag dat verdachte een sprong maakte in de richting van [slachtoffer 1] en hem met zijn rechterarm aan de linkerkant van de hals stak. [getuige] hoorde een klap van de vuist van verdachte die tegen de hals van [slachtoffer 1] aan kwam en zag dat verdachte een mes vasthield in zijn rechterhand. Het betrof een zilverkleurig zakmes dat aan de zijkant kan worden open geklapt. [getuige] zag dat [slachtoffer 1] naar hem keek en hoorde hem zeggen dat hij was gestoken. [slachtoffer 1] liet [getuige] de wond zien en [getuige] zag dat er aan de linkerzijde in de hals van [slachtoffer 1] een snee zat van ongeveer twee à drie centimeter [2] .
Uit de medische informatie is gebleken dat er bij [slachtoffer 1] op 2 augustus 2019 een steekwond met spierbloeding links in de hals/nek is geconstateerd [3] .
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2019 voor [naam 1] in Tilburg een woordenwisseling kreeg met [slachtoffer 1] . Verdachte is vervolgens weggelopen in de richting van de parkeerplaats van de [naam 2] . Daar hoorde hij [slachtoffer 1] zeggen dat hij een “hoerenloper” was. Verdachte werd kwaad op [slachtoffer 1] , heeft zich omgedraaid, is op [slachtoffer 1] afgelopen en heeft hem met zijn rechtervuist geslagen [4] .
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring van [getuige] , die beiden hebben gezien dat verdachte een mes vast had op het moment dat hij uithaalde naar [slachtoffer 1] , en de medische informatie omtrent het letsel van [slachtoffer 1] , waaruit blijkt dat er sprake was van een steekwond, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in de hals heeft gestoken met een mes.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [getuige] . Niet is gebleken dat [getuige] een reden hadden om de waarheid te verdraaien, omdat hij – zoals de verdediging heeft beweerd – tot het “groepje” van aangever zou behoren.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat het letsel in de hals van [slachtoffer 1] mogelijk is ontstaan door de klap van verdachte of door de omstandigheid dat [slachtoffer 1] nadat hij door verdachte was geslagen een doek tegen zijn hals heeft gehouden waar mogelijk iets scherps in heeft gezeten dat het geconstateerde letsel heeft veroorzaakt, acht de rechtbank – gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen – niet aannemelijk. Deze scenario’s vinden geen ondersteuning in de overige bewijsmiddelen en staan bovendien ook haaks op de medische informatie omtrent het letsel.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe deze handeling juridisch is te kwalificeren.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat er vitale organen en (slag)aderen in de hals zitten die zich redelijk aan de oppervlakte bevinden. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin met een mes in de hals van [slachtoffer 1] te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met het mes vitale organen of een (slag)ader van [slachtoffer 1] zou raken, waardoor er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat zijn gedraging zou leiden tot de dood van [slachtoffer 1] . Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . Het is puur geluk geweest dat het mes geen vitale organen of een slagader heeft geraakt.
Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van bedreiging met een mes. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op
2 augustus 2019 omstreeks 19:30 uur een biertje zat te drinken op het binnenterrein van [naam 1] in Tilburg toen er een grote man met een Marokkaans uiterlijk bij hem kwam zitten. Deze man wilde dat aangever een biertje met hem deelde. Tijdens het delen van het biertje pakte de man met het Marokkaanse uiterlijk een mes, richtte dat op korte afstand van de buik van aangever en begon opeens te schreeuwen “let go, let go”. Aangever is gevlucht en heeft een medewerker van [naam 1] aangesproken. Deze medewerker is met aangever naar buiten gelopen en heeft verdachte over het terrein van [naam 1] zien lopen, waarbij aangever aangaf dat dit de man was die hem zojuist met een mes had bedreigd.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2019 een biertje aangeboden had gekregen van een man waarmee hij vervolgens een discussie kreeg over het geloof. Hij heeft ontkend deze man met een mes bedreigd te hebben.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging heeft begaan. Dat verdachte degene zou zijn geweest die aangever heeft bedreigd met een mes, volgt enkel uit de verklaring van aangever. Er zijn geen getuigen geweest die hebben gezien dat verdachte aangever [slachtoffer 2] bedreigd zou hebben met een mes. De medewerker van [naam 1] heeft immers enkel verdachte over het terrein zien lopen, maar heeft niet gezien dat aangever werd bedreigd met een mes door verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 2 augustus 2019 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] eenmaal, met een mes in zijn hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie tot vrijspraak gerekwireerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een algehele vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank toch tot een veroordeling komt, heeft de verdediging een straf bepleit met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijk deel met (bijzondere) voorwaarden, zoals bijvoorbeeld agressieregulatie therapie indien de reclassering dit nodig acht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 2 augustus 2019 [slachtoffer 1] in de hals gestoken met een mes. Dat de gevolgen voor [slachtoffer 1] niet ernstiger zijn dan een steekwond met een spierbloeding is puur geluk geweest. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Door zijn gedrag heeft verdachte geen enkel respect getoond voor het lijf en leven van [slachtoffer 1] . Een dergelijk feit draagt bovendien enorm bij aan de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, nu een en ander zich heeft afgespeeld op klaarlichte dag op de openbare weg. De rechtbank neemt dat verdachte zeer kwalijk.
Gelet op het vorenstaande kan slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat het handelen van verdachte een reactie is geweest op de agressieve wijze waarop hij werd benaderd door [slachtoffer 1] , maar neemt het hem kwalijk dat hij het bestaande conflict tussen hem en [slachtoffer 1] met geweld heeft willen oplossen. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte maar één keer heeft gestoken en dat achteraf is gebleken dat de verwondingen van [slachtoffer 1] relatief gering waren. Het had echter een stuk slechter kunnen aflopen voor [slachtoffer 1] .
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder in aanraking is geweest met politie en justitie voor geweldsdelicten, maar dat dit vooral oudere veroordelingen betreffen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport dat de reclassering heeft opgesteld over verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte veel en uitgebreid praat, maar niet wil spreken over zijn eigen gedrag en de neiging heeft om de schuld bij anderen neer te leggen. Volgens de reclassering heeft verdachte de neiging om zichzelf naar voren te schuiven als weldoener en bestaat bij hen het vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek. Dit zal echter moeten worden vastgesteld door een gedragsdeskundige. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld.
Bij een veroordeling heeft de reclassering geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, nu zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank kan zich vinden in de bevindingen en het advies van de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere of lichtere sanctie of voor een voorwaardelijk strafdeel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Speekenbrink, voorzitter, mr. Veldhuizen en
mr. Verschuren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Berkel-de Jongh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019071 Pleione van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, Team Opsporing Hart van Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 94.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 8 augustus 2019, pagina 70.
3.Een los geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 4 september 2019.
4.De processen-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 augustus 2019, pagina 25, d.d. 19 augustus 2019, pagina 30 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 7 november 2019.