4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de aanwezige bewijsmiddelen het volgende vast.
Op vrijdag 2 augustus 2019 heeft er voor de poort van [naam 1] in Tilburg een woordenwisseling plaatsgevonden tussen aangever en verdachte. Verdachte heeft aangever daarbij uitgemaakt voor “pedofiel”, waarop aangever voorstelde om het “uit het beeld van de camera’s” onderling uit te vechten. Verdachte is vervolgens weggelopen in de richting van de parkeerplaats van de [naam 2] en aangever is hem achterna gelopen.
Over hetgeen er vervolgens is gebeurd, heeft aangever verklaard dat hij op ongeveer één meter afstand van verdachte stond en zag dat verdachte met zijn rechterhand naar zijn rechterbroekzak ging en er iets uithaalde. Verdachte maakte vervolgens een vuist, waaruit een zilverkleurig lemmet van ongeveer 9 à 10 centimeter lang stak. Verdachte sprong vervolgens op aangever af, deed zijn rechterarm omhoog, strekte zijn arm en stootte zijn vuist af op de nek van aangever. Aangever voelde direct dat hij in zijn hals aan de linkerzijde was geraakt en voelde een hevige en stekende pijn. Toen aangever naar zijn hals greep zag hij dat het bloed gelijk over zijn hand en vingers stroomde.
De verklaring van aangever [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van
[getuige] , die heeft verklaard dat hij op vrijdag 2 augustus 2019 op ongeveer acht meter afstand achter [slachtoffer 1] en verdachte aan is gelopen. Hij zag dat verdachte een sprong maakte in de richting van [slachtoffer 1] en hem met zijn rechterarm aan de linkerkant van de hals stak. [getuige] hoorde een klap van de vuist van verdachte die tegen de hals van [slachtoffer 1] aan kwam en zag dat verdachte een mes vasthield in zijn rechterhand. Het betrof een zilverkleurig zakmes dat aan de zijkant kan worden open geklapt. [getuige] zag dat [slachtoffer 1] naar hem keek en hoorde hem zeggen dat hij was gestoken. [slachtoffer 1] liet [getuige] de wond zien en [getuige] zag dat er aan de linkerzijde in de hals van [slachtoffer 1] een snee zat van ongeveer twee à drie centimeter.
Uit de medische informatie is gebleken dat er bij [slachtoffer 1] op 2 augustus 2019 een steekwond met spierbloeding links in de hals/nek is geconstateerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2019 voor [naam 1] in Tilburg een woordenwisseling kreeg met [slachtoffer 1] . Verdachte is vervolgens weggelopen in de richting van de parkeerplaats van de [naam 2] . Daar hoorde hij [slachtoffer 1] zeggen dat hij een “hoerenloper” was. Verdachte werd kwaad op [slachtoffer 1] , heeft zich omgedraaid, is op [slachtoffer 1] afgelopen en heeft hem met zijn rechtervuist geslagen.
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring van [getuige] , die beiden hebben gezien dat verdachte een mes vast had op het moment dat hij uithaalde naar [slachtoffer 1] , en de medische informatie omtrent het letsel van [slachtoffer 1] , waaruit blijkt dat er sprake was van een steekwond, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in de hals heeft gestoken met een mes.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [getuige] . Niet is gebleken dat [getuige] een reden hadden om de waarheid te verdraaien, omdat hij – zoals de verdediging heeft beweerd – tot het “groepje” van aangever zou behoren.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat het letsel in de hals van [slachtoffer 1] mogelijk is ontstaan door de klap van verdachte of door de omstandigheid dat [slachtoffer 1] nadat hij door verdachte was geslagen een doek tegen zijn hals heeft gehouden waar mogelijk iets scherps in heeft gezeten dat het geconstateerde letsel heeft veroorzaakt, acht de rechtbank – gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen – niet aannemelijk. Deze scenario’s vinden geen ondersteuning in de overige bewijsmiddelen en staan bovendien ook haaks op de medische informatie omtrent het letsel.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe deze handeling juridisch is te kwalificeren.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat er vitale organen en (slag)aderen in de hals zitten die zich redelijk aan de oppervlakte bevinden. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin met een mes in de hals van [slachtoffer 1] te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met het mes vitale organen of een (slag)ader van [slachtoffer 1] zou raken, waardoor er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat zijn gedraging zou leiden tot de dood van [slachtoffer 1] . Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . Het is puur geluk geweest dat het mes geen vitale organen of een slagader heeft geraakt.
Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van bedreiging met een mes. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op
2 augustus 2019 omstreeks 19:30 uur een biertje zat te drinken op het binnenterrein van [naam 1] in Tilburg toen er een grote man met een Marokkaans uiterlijk bij hem kwam zitten. Deze man wilde dat aangever een biertje met hem deelde. Tijdens het delen van het biertje pakte de man met het Marokkaanse uiterlijk een mes, richtte dat op korte afstand van de buik van aangever en begon opeens te schreeuwen “let go, let go”. Aangever is gevlucht en heeft een medewerker van [naam 1] aangesproken. Deze medewerker is met aangever naar buiten gelopen en heeft verdachte over het terrein van [naam 1] zien lopen, waarbij aangever aangaf dat dit de man was die hem zojuist met een mes had bedreigd.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2019 een biertje aangeboden had gekregen van een man waarmee hij vervolgens een discussie kreeg over het geloof. Hij heeft ontkend deze man met een mes bedreigd te hebben.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging heeft begaan. Dat verdachte degene zou zijn geweest die aangever heeft bedreigd met een mes, volgt enkel uit de verklaring van aangever. Er zijn geen getuigen geweest die hebben gezien dat verdachte aangever [slachtoffer 2] bedreigd zou hebben met een mes. De medewerker van [naam 1] heeft immers enkel verdachte over het terrein zien lopen, maar heeft niet gezien dat aangever werd bedreigd met een mes door verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.