ECLI:NL:RBZWB:2019:5143

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2124
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag door dagelijks bestuur en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, een aanvraag voor individuele inkomenstoeslag ingediend bij het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. Deze aanvraag werd op 24 december 2018 afgewezen, waarna eisers bezwaar maakten. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 27 maart 2019. Eisers gingen hiertegen in beroep bij de rechtbank, die de zaak op 17 oktober 2019 behandelde.

De rechtbank moest beoordelen of het dagelijks bestuur terecht had geweigerd om de individuele inkomenstoeslag toe te kennen. Eisers stelden dat het dagelijks bestuur ten onrechte het gemiddelde inkomen vergeleek met de gemiddelde bijstandsnorm in de referteperiode, terwijl zij eerder altijd recht hadden gehad op de toeslag op basis van de bijstandsnorm op de peildatum. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur niet overeenkomstig de eigen verordening had gehandeld, omdat de verordening niet voorschrijft dat de gemiddelde bijstandsnorm in de referteperiode moet worden meegenomen in de berekening.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit door de aanvraag van eisers voor de individuele inkomenstoeslag per 1 december 2018 toe te wijzen. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de reiskosten van eisers. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2124 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] , eisers,

en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 december 2018 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag individuele inkomenstoeslag van eisers afgewezen. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
In het besluit van 27 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Tegen dat besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 17 oktober 2019. Hierbij waren eisers aanwezig en namens het dagelijks bestuur was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.

Overwegingen

1. Eisers hebben individuele inkomenstoeslag aangevraagd. Het dagelijks bestuur heeft die aanvraag afgewezen en geweigerd om per 1 december 2018 individuele inkomenstoeslag aan eisers toe te kennen. Die weigering is in bezwaar gehandhaafd.
Het geschil
2. In geschil is de vraag of het dagelijks bestuur terecht heeft geweigerd om aan eisers individuele inkomenstoeslag toe te kennen.
Standpunt van eisers
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eisers toetst het dagelijks bestuur ineens het gemiddelde inkomen aan een gemiddelde van de bijstandsnorm gedurende de referteperiode. Voorheen werd er getoetst aan de voor eisers geldende bijstandsnorm op de peildatum, oftewel de datum van de aanvraag. Toen hadden zij steeds recht op individuele inkomenstoeslag.
Standpunt van het dagelijks bestuur
4. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat de eerdere toekenningen niet conform de verordening, de beleidsregel en de jurisprudentie zijn genomen. Die fouten hoeven echter niet te worden herhaald. Het dagelijks bestuur realiseert zich dat eisers wel recht zouden hebben op individuele inkomenstoeslag als de berekening op dezelfde wijze als de jaren daarvoor zou zijn gemaakt. Verder blijft het dagelijks bestuur erbij dat de huidige wijze van berekenen een eerlijker vergelijk is dan een vergelijk van het gemiddelde inkomen met de norm die op de peildatum geldt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden waarom in afwijking van het beleid wel individuele inkomenstoeslag had moeten worden toegekend. Bovendien kan volgens het dagelijks bestuur aan de brief en de folder die eisers in december 2018 hebben ontvangen niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat zij ook nu in aanmerking zouden komen voor individuele inkomenstoeslag.
Wettelijk kader
5. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36.
Artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag kan verlenen.
Artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 gemeente Roosendaal (Verordening) bepaalt dat onder referteperiode wordt verstaan de periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
Het tweede lid, aanhef en onder d, van dit artikel bepaalt dat onder inkomen wordt verstaan het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een uitkering-Participatiewet wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op de individuele inkomenstoeslag als inkomen gezien.
Artikel 4, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het gemiddelde inkomen per maand niet uitkomt boven 101% van de norm op basis van de Participatiewet.
Beoordeling
6. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het dagelijks bestuur op de juiste wijze heeft berekend of eisers wel of niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het dagelijks bestuur bij die berekening naast het gemiddelde inkomen per maand in de referteperiode ook dient uit te gaan van de gemiddelde bijstandsnorm in de referteperiode.
7. In artikel 4, eerste lid, van de Verordening is bepaald wanneer er sprake is van een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet en dus wanneer eisers in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. Daarvoor mag het gemiddelde inkomen per maand gedurende de referteperiode niet uitkomen boven 101% van de norm op basis van de Participatiewet. Anders dan het dagelijks bestuur betoogt, is de rechtbank van oordeel dat uit dat artikel niet kan worden afgeleid dat er naast het gemiddelde inkomen ook dient te worden uitgegaan van de gemiddelde bijstandsnorm in de referteperiode. Dit zou anders zijn geweest als er in het artikel ook expliciet zou worden gesproken over de gemiddelde bijstandsnorm. Ook uit de toelichting op artikel 4 van de Verordening, of anderszins, kan niet worden afgeleid dat moet worden uitgegaan van de gemiddelde bijstandsnorm in de referteperiode. Ook de vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur heeft ter zitting niet kunnen aangeven waaruit dat moet worden afgeleid.
8. Verder hebben eisers erop gewezen dat het dagelijks bestuur op basis van dezelfde bepaling in de Verordening in de afgelopen jaren ook niet heeft gerekend met de gemiddelde bijstandsnorm in de referteperiode en dat zij toen steeds recht hadden op een individuele inkomenstoeslag. Het dagelijks bestuur heeft dat bevestigd, maar heeft daarbij aangegeven dat het de bedoeling van het dagelijks bestuur is om ook met de gemiddelde bijstandsnorm in de referteperiode te rekenen. Zoals hiervoor overwogen, blijkt dat echter niet uit de Verordening of de toelichting daarop. Overigens lijkt ook uit de door het Werkplein Hart van West-Brabant uitgegeven folder ‘Kunt u extra geld gebruiken?’ te kunnen worden afgeleid dat er dient te worden uitgegaan van 101% van de bijstandsnorm op de peildatum en niet van een gemiddelde daarvan in de referteperiode.
9. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dagelijks bestuur niet overeenkomstig de eigen Verordening heeft beoordeeld of eisers in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. Het besluit is dan ook in strijd met de (materiële) wet genomen. Het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de aanvraag van eisers van een individuele inkomenstoeslag per 1 december 2018 moet worden toegewezen. Partijen zijn het er namelijk over eens dat eisers recht hebben op individuele inkomenstoeslag als er wordt gerekend met de bijstandsnorm op de peildatum. Dat is ook de berekeningswijze die het dagelijks bestuur voorheen, op basis van dezelfde bepaling in de Verordening, hanteerde.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het dagelijks bestuur het griffierecht aan eisers vergoeden.
11. Ook ziet de rechtbank aanleiding om het dagelijks bestuur te veroordelen in de door eisers gemaakte reiskosten. Eisers hebben gevraagd om vergoeding van hun reiskosten, te weten (2 x € 10,60 =) € 21,20.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat het dagelijks bestuur de aanvraag van eisers van een individuele inkomenstoeslag per 1 december 2018 moet toewijzen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het dagelijks bestuur op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 21,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Kroes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.