ECLI:NL:RBZWB:2019:5187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
02-068414-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Brouwer
  • J. de Weert
  • A. Gillesse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met ernstige verwondingen door onoplettendheid van bestuurder

Op 5 juni 2018 vond er een verkeersongeval plaats op de Plantagebaan te Wouw, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een stilstaande auto te laat opmerkte en uitweek naar links. Dit resulteerde in een aanrijding met een tegemoetkomende auto, waarbij zowel de bestuurster van die auto als de verdachte zelf ernstig gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een kort moment van onoplettendheid had, maar dat dit onvoldoende was voor een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde haar schuldig aan een overtreding van artikel 5 WVW, omdat haar gedrag gevaar op de weg had veroorzaakt. De officier van justitie had een schuldigverklaring zonder straf gevorderd, en de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van de verkeersfout ernstig waren, maar dat de verdachte zelf ook al de gevolgen van het ongeval ondervond. Uiteindelijk werd er geen straf of maatregel opgelegd, en werd de verdachte schuldig verklaard zonder strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/068414-19
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
zij op of omstreeks 5 juni 2018 te Wouw, gemeente Roosendaal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmede rijdende over de weg, de Plantagebaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl het zicht voor haar, verdachte, niet werd belemmerd, niet of in onvoldoende mate heeft gelet of is blijven letten op het voor haar, verdachte, zich bevindende weggedeelte van die weg (de Plantagebaan) en/of een voor haar op de rijstrook bevindend motorrijtuig niet, althans te laat, heeft opgemerkt en/of om een botsing met dit voor haar op de weg bevindend motorrijtuig te voorkomen naar links heeft gestuurd en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (de Plantagebaan) is terechtgekomen en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen, met een over dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg rijdend motorrijtuig, waardoor een ander (genaamd [naam] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten kneuzingen op de borst en/of (een) botbreuk(en) in de linker voet en/of een onderbeenbreuk in het rechterbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 juni 2018 te Wouw, gemeente Roosendaal als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Plantagebaan, terwijl het zicht voor haar, verdachte, niet werd belemmerd, niet of in onvoldoende mate heeft gelet of is blijven letten op het voor haar, verdachte, zich bevindende weggedeelte van die weg (de Plantagebaan) en/of een voor haar op de rijstrook bevindend motorrijtuig niet, althans te laat, heeft opgemerkt en/of om een botsing met dit voor haar op de weg bevindend motorrijtuig te voorkomen naar links heeft gestuurd en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (de Plantagebaan) is terechtgekomen en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen, met een over dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg rijdend motorrijtuig, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Zij baseert zich daarbij op het proces-verbaal sporenonderzoek waarin de omstandigheden van het ongeval zijn omschreven, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte zelf. De officier van justitie is van mening dat verdachte kan worden verweten dat zij haar voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen en dat zij haar voertuig op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer heeft gestuurd. Zij komt tot een bewezenverklaring van bewuste schuld, zij het in de laagste ten laste gelegde schuldvariant: aanmerkelijke onoplettendheid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft op het laatste moment moeten uitwijken voor een remmende, dan wel stilstaande auto. De verdediging stelt dat er geen sprake is van schuld aan de zijde van verdachte, nu hiervoor een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid nodig is. Voor de daarbij behorende afweging van de aard en de ernst van de overtreding, het gedrag van verdachte en de overige omstandigheden van het geval, is slechts summiere informatie beschikbaar. Alleen de ernst van de gevolgen rechtvaardigt het aannemen van schuld niet zonder meer. Uit het onderzoek is niet gebleken dat verdachte te hard reed, te weinig afstand heeft gehouden of haar aandacht niet op de weg heeft gehouden. Over het rijgedrag van de overige betrokkenen is weinig tot niets bekend. Wel staat vast dat de Volkswagen T-Roc, waarvoor verdachte uitweek, ver naar rechts op de rijbaan stond. Dat verdachte hierdoor verrast werd, kan de verdediging zich voorstellen, maar niet kan worden vastgesteld dat betrokkene niet goed genoeg heeft opgelet. Als daar wel sprake van zou zijn, is dat een momentane onoplettendheid geweest, wat volgens vaste jurisprudentie onvoldoende is om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) aan te kunnen nemen. Het terechtkomen op de verkeerde weghelft kan niet als verkeersfout worden aangemerkt, nu dat voor verdachte geen vrije keuze was. Vooruit en naar rechts sturen zou een zekere botsing hebben opgeleverd en links leek voor verdachte vrij.
Primair stelt de verdediging dat een kort moment van onoplettendheid onvoldoende is voor schuld in de zin van artikel 6 WVW, en moet vrijspraak volgen. Subsidiair stelt de verdediging dat er bij bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde slechts sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtig rijgedrag.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit wijst de verdediging erop dat er een zekere mate van concreet gevaarzettend gedrag moet zijn vertoond. Nu niet evident is dat verdachte gevaarlijk heeft gereden, moet zij worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 5 juni 2018 werd melding gemaakt van een ongeval op de Plantagebaan te Wouw, ter hoogte van de op- en afrit van en naar de A58. [1]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij op die dag over de Plantagebaan reed vanuit Nispen in de richting van Halsteren. Op de plantagebaan zag zij opeens dat een auto, die eerst op ruime afstand voor haar reed, stilstond bij de toe- en afrit van de A58. Omdat zij niet meer op tijd zou kunnen stoppen om een aanrijding met die auto te voorkomen en er rechts lantaarnpalen stonden, koos zij er voor naar links uit te wijken. Op het moment dat zij instuurde zag zij een grijze auto die haar tegemoet kwam rijden. Zij kwam in botsing met deze auto. [2] Volgens getuige [naam] , bestuurster van deze auto, vond de botsing plaats op haar rijbaan. [3]
De politie heeft onderzoek gedaan naar het T-kruispunt en er werd vastgesteld dat het een vrij en overzichtelijk T-kruispunt betreft. Het T-kruispunt bevindt zich in een flauwe bocht naar rechts gezien vanuit de rijrichting van verdachte. De verbalisanten hebben ten aanzien van de weg, het wegdek, de aldaar getroffen verkeersmaatregelen en de weersomstandigheden geen bijzonderheden waargenomen die de aanrijding (mede) veroorzaakt zouden kunnen hebben. Ook aan de betrokken voertuigen werden geen gebreken geconstateerd die aan het ongeval kunnen hebben bijgedragen. [4]
Primair ten laste gelegde, art. 6 WVW
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich bij het primair tenlastegelegde gesteld ziet, is of verdachte door haar gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW, en zo ja in welke mate.
Algemeen kader
Voor de beoordeling van het bestanddeel 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarbij komt dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van die mate van schuld. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen dat verdachte in onvoldoende mate is blijven letten op het zich voor haar bevindende weggedeelte van de Plantagebaan en een zich voor haar op de rijstrook bevindend stilstaand motorrijtuig te laat heeft opgemerkt. Waar zij eerst een auto op ruime afstand voor zich zag rijden, wordt zij daarna plots geconfronteerd met een auto waar zij niet meer voor kan remmen. Hoe dan ook was verdachte door een moment van onoplettendheid niet meer in staat haar voertuig tijdig tot stilstand te brengen, waardoor zij uit moest wijken. De uitwijkmanoeuvre bracht haar op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer, waar op dat moment de auto van getuige [naam] haar tegemoet reed en een botsing volgde.
De rechtbank houdt verdachte daarbij aan haar op 3 juli 2018 aan de politie afgelegde verklaring dat een voor haar rijdende auto plotseling stil stond. Haar verklaring op zitting dat de auto voor haar plotseling sterk ging remmen en dat zij de remlichten zag oplichten, lijkt naar het oordeel van de rechtbank een invulling achteraf. Verdachte heeft namelijk per ongedateerde brief van uiterlijk 18 augustus 2018 toegelicht dat de woorden “Ik maakte de keus” (om naar links uit te wijken) in haar politieverklaring niet kloppen, omdat het een paniekreactie van haar was. In diezelfde brief spreekt zij echter nog steeds over een auto die voor haar stilstond en heeft zij niet toegevoegd dat zij die auto (eerst) sterk zag afremmen. Overigens heeft zij in die brief ook niet toegevoegd dat zij zelf ook nog zou hebben geremd, zoals zij op zitting heeft verklaard.
De rechtbank constateert vervolgens dat de getuigen summier zijn bevraagd en dat er geen uitgebreide ongevallenanalyse heeft plaatsgevonden. Uit de bewijsmiddelen kan daarom niet eenduidig worden afgeleid hoe het overige verkeer zich op het moment van het ongeval heeft gedragen. Zo is onder andere onduidelijk gebleven hoe lang de auto voor verdachte al stil stond en met welke snelheid de tegemoetkomende auto van getuige [naam] aan kwam rijden. Hoe lang de bewijsbare onoplettendheid van verdachte heeft geduurd, is daarom niet vast te stellen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het een relatief kort moment van onoplettendheid is geweest.
De rechtbank is verder met de verdediging van oordeel dat het uitwijken naar links door verdachte niet als een zelfstandige verkeershandeling van haar moet worden gezien. Haar gedrag is te typeren als een paniekreactie en als het ware het onvermijdelijke gevolg van het korte moment van onoplettendheid daarvoor. De twee andere opties, inrijden op de auto voor haar of op een paal aan de rechterzijde van de weg, vormden tijdens het zeer korte moment dat zij een beslissing moest nemen, geen reëel alternatief.
De verkeersfout die verdachte kan worden aangerekend is dat zij gedurende een kort moment onoplettend is geweest ten aanzien van het voor haar rijdende verkeer. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te concluderen dat er bij verdachte sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Nu er geen, voor het misdrijf van artikel 6 WVW benodigde mate van schuld bewezen kan worden verklaard, zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair ten laste gelegde, artikel 5 WVW
Bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 5 WVW dient te worden vastgesteld of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd.
Gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat hiervan wel sprake is geweest. Verdachte heeft immers onvoldoende aandacht gehad voor de weg, waardoor zij een zich voor haar bevindende stilstaande auto te laat heeft opgemerkt. Zij was hierdoor niet meer in staat tijdig te remmen en is naar links uitgeweken, naar de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer. Het gevaar dat door deze gedragingen werd veroorzaakt is evident en heeft zich ook gerealiseerd. De botsing tussen de auto van verdachte en de auto van getuige [naam] was namelijk het directe gevolg van deze gedragingen. Dit maakt dan ook dat de rechtbank van oordeel is dat de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 juni 2018 te Wouw, gemeente Roosendaal als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Plantagebaan, terwijl het zicht voor haar, verdachte, niet werd belemmerd, in onvoldoende mate heeft gelet op het voor haar, verdachte, zich bevindende weggedeelte van die weg (de Plantagebaan) en een zich voor haar op de rijstrook bevindend motorrijtuig te laat heeft opgemerkt en om een botsing met dit voor haar op de weg bevindend motorrijtuig te voorkomen naar links heeft gestuurd en op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (de Plantagebaan) is terechtgekomen en in aanrijding is gekomen met een over dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg rijdend motorrijtuig, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een schuldigverklaring zonder strafoplegging op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en stelt zich daarom primair op het standpunt dat geen straf of maatregel zou moeten volgen. Indien de rechtbank toch tot een veroordeling komt, verzoekt de verdediging om een schuldigverklaring zonder straf. De verdediging vindt dit passend omdat er sprake zou zijn van de lichtste schuldvariant, de schade volledig is vergoed, verdachte geen documentatie heeft en verdachte zelf enorm getroffen is door het ongeval. Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan wijst de verdediging op de arbeidsongeschiktheid en zwangerschap van verdachte, waardoor het voor haar moeilijk is een taakstraf uit te voeren. Ook vindt de verdediging dat een taakstraf te zwaar is voor het delict. Hetzelfde geldt voor een rijontzegging, zeker nu verdachte haar rijbewijs nodig zal hebben na de geboorte van haar kind. Gelet daarop is de verdediging subsidiair van mening dat volstaan zou kunnen worden met een geheel voorwaardelijke geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WvW. Verdachte kende een moment van onoplettendheid, waardoor zij een botsing met een voor haar gestopte auto niet anders kon voorkomen dan door naar de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer uit te wijken. Hierdoor ontstond een botsing met een tegemoetkomende auto, waarbij de bestuurster van die tegemoetkomende auto en verdachte zelf ernstig gewond zijn geraakt.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte dit ongeluk, en zeker de gevolgen die het voor mevrouw [naam] en haarzelf heeft gehad, nooit heeft gewild. De materiële schade, maar met name ook het fysieke letsel is aan beide zijden ernstig te noemen. Dat dit alles door een verkeersfout van beperkte omvang kan worden veroorzaakt, maakt eens te meer de gevaren binnen het verkeer duidelijk.
De bepaling van de hoogte van de straf dient echter niet alleen te worden vastgesteld met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar dient ook in verhouding te blijven met de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld van verdachte. In deze zaak heeft de rechtbank vrijgesproken van het misdrijf van artikel 6 WVW en moet er in de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening mee worden gehouden dat zij een verkeersfout in de vorm van een overtreding heeft gemaakt. Verdachte heeft verder een blanco strafblad en ondervindt ook zelf al anderhalf jaar lang dagelijks de gevolgen van het ongeval. Er is nog geen volledig herstel van haar letsel dat door het ongeval is veroorzaakt en de tijd die dat in beslag zal gaan nemen is nog onduidelijk.
De rechtbank acht het onder al deze omstandigheden niet opportuun om aan verdachte enige straf of maatregel op te leggen en zal dan ook volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. De Weert en mr. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2019.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018128776 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 54.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 38-39
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam]
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek, pagina 9 e.v.