Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partijen
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een Belgische verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een schietincident op 14 oktober 2015 in een vakantiehuisje te Hooge Zwaluwe, waarbij twee personen om het leven kwamen. De verdachte werd vrijgesproken omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat hij op het moment van het incident aanwezig was in het vakantiehuisje. De zaak is inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in september en oktober 2019, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie heeft tijdens de zitting gerequireerd tot vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs was om de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict te bevestigen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte op de dag van het incident niet in het vakantiehuisje was, maar bij een andere locatie in Made. Dit werd ondersteund door camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet op de plaats delict kon worden geplaatst en dat er geen wettig bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de feiten. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.