ECLI:NL:RBZWB:2019:560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
02-700150-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en zware mishandeling op de boulevard van Vlissingen met gevangenisstraf en TBS-maatregel

Op 13 februari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak vond plaats op 5 augustus 2018 op de boulevard van Vlissingen, waar de verdachte met een mes meerdere keren een slachtoffer, [naam 1], in de hals en het bovenlichaam stak, en een tweede slachtoffer, [naam 2], met het mes in het gezicht raakte. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. Wouters, en de officier van justitie was mr. M.C. Fimerius. Tijdens de zitting op 30 januari 2019 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken, evenals de getuigenverklaringen van deskundigen en andere betrokkenen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om te doden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, met de bijkomende maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, en een geldboete van € 220,00 voor het in bezit hebben van een verboden wapen. De rechtbank hield rekening met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/700150-18, 15/093607-18 (TUL) en 09/817161-17 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, locatie Torentijd,
raadsvrouw mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2019, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is ter zitting deskundige N. Wanjon, reclasseringswerker te Middelburg, gehoord.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [naam 1] meermalen met kracht met een mes in de hals/nek en het
bovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
met kracht met een mes richting de nek/hals en het hoofd van die [naam 2]
heeft gestoken/gezwaaid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, in dien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Vlissingen
aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond
in het aangezicht, heeft toegebracht door die [naam 2] met kracht met een mes in het gezicht te snijden/steken;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam 2] met kracht met een mes in het aangezicht heeft gesneden/gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Vlissingen, een wapen van categorie IV
heeft gedragen, te weten (zak)mes (Gamma stainless), in elk geval een
voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat
voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was
bestemd om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder
een van de andere categorieën viel;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 primair en 3 en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2 subsidiair. Met betrekking tot feit 3 stelt de verdediging zich op het standpunt dat het mes niet valt onder verboden wapenbezit van artikel 27 lid 1 van de Wet wapens en munitie, nu verdachte het mes niet bij zich had om letsel toe te brengen, maar voor zelfverdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 januari 2019; [1]
- de aangifte van [naam 1] ; [2]
- het proces-verbaal van verhoor van [naam 3] ; [3]
- de letselbeschrijving van [naam 1] ; [4]
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen integrale vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 januari 2019; [5]
- de aangifte van [naam 2] ; [6]
- de letselbeschrijving van [naam 2] ; [7]
- de verklaring van getuige [naam 4] ; [8]
- de verklaring van getuige [naam 5] ; [9]
Bewijsoverwegingen
Op basis van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een zwaaiende beweging om zich heen heeft geslagen, terwijl hij een mes in zijn hand had. Daarbij heeft hij aangever [naam 2] in het gezicht geraakt, waardoor een scheurwond op diens kin is ontstaan. De vraag die moet worden beantwoord, is of dit een poging doodslag oplevert zoals primair onder feit 2 ten laste is gelegd.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de intentie had om [naam 2] te doden. Vervolgens is dan de vraag of verdachte voorwaardelijke opzet had op het doden van [naam 2] en dus of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 2] door het letsel dat door het handelen van verdachte is ontstaan, zou komen te overlijden. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de zwaaibeweging van verdachte richting [naam 2] met kracht was.
Evenmin kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat de kans aanwezig was dat [naam 2] als gevolg van het opgelopen letsel zou komen te overlijden, laat staan dat die kans op overlijden aanmerkelijk was. Voorwaardelijke opzet kan daarom evenmin worden bewezen. Wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De rechtbank zal verdachte van de primair ten laste gelegde poging doodslag daarom vrijspreken.
Gelet op de aard en omvang van het letsel van [naam 2] is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [naam 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met hem met een mes in het gezicht te snijden. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Feit 3
Op 5 augustus 2018 kreeg de politie een melding van een steekpartij op de boulevard te Vlissingen. Ter plaatse zagen zij een jongeman met een pet, die zij hoorden zeggen “Ik ben het. Ik heb het gedaan” en die een mes naar hun voeten gooide. [10]
Verdachte verklaarde dat hij het mes gekocht heeft voor zijn veiligheid, omdat hij niet wil dat hij zelf gestoken of geschoten wordt en dan ieder geval een wapen heeft. [11]
Het mes, een ingeklapt mes op het lemmet voorzien van het opschrift “Gamma stainless”, is door de afdeling Wapens, munitie en explosieven onderzocht. Het mes is juridisch omschreven een voorwerp in de zin van artikel 2 lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voorwerp voor geen ander doel was bestemd dan om er mee te dreigen. [12]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat het mes als een categorie IV-wapen kan worden aangemerkt op grond van de omstandigheid waaronder het mes inbeslaggenomen is en de verklaring van verdachte, zoals boven omschreven. Gelet op die verklaring kan redelijkerwijs worden aangenomen dat verdachte het mes bij zich had met geen ander doel dan om er mee te dreigen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks05 augustus 2018 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [naam 1] meermalen met kracht met een mes in de hals/nek en het
bovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
met kracht met een mes richting de nek/hals en het hoofd van die [naam 2]
heeft gestoken/gezwaaid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, in dien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:
hijop
of omstreeks05 augustus 2018 te Vlissingen
aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond
in het aangezicht, heeft toegebracht door die [naam 2]
met krachtmet een mes in het gezicht te snijden/steken;
3.
hijop
of omstreeks05 augustus 2018 te Vlissingen, een wapen van categorie IV
heeft gedragen, te weten (zak)mes (Gamma stainless),
in elk geval eenvoorwerp,waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat
voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was
bestemd
om letsel aan personen toe te brengen, ofte dreigen en dat niet onder
een van de andere categorieën viel;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de feiten 1 en 2 op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [naam 6] , de broer van verdachte, door [naam 1] , waartegen verdediging noodzakelijk was. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld om zijn broer te beschermen die door [naam 1] in een houdgreep op de grond werd gehouden en die op enig moment, niet meer bewoog. Niet duidelijk was wat gebeurd zou zijn als verdachte hem niet had gestopt. Er was niet alleen een objectieve dreiging, maar ook een subjectieve dreiging van alle mensen die zich om hem en zijn broer hadden verzameld. Verdachte voelde zich daardoor bedreigd. De verdediging van verdachte was ook proportioneel.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer sprake moet zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van, in dit geval, het lijf van de broer van verdachte. Indien hiervan sprake was, moet worden beoordeeld of het noodzakelijk was dat verdachte zijn broer verdedigde (de zogeheten subsidiariteit) en dat de manier waarop hij zijn broer verdedigde geboden was (de zogeheten proportionaliteit).
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de broer van verdachte [naam 6] door aangever [naam 1] . Er was echter geen sprake van een noodzakelijke verdediging door verdachte van zijn broer. Verdachte heeft verklaard dat hij in actie is gekomen tegen [naam 1] omdat zijn broer door [naam 1] werd vastgehouden, niet meer bewoog en dreigde te worden gewurgd. Deze verklaring over het niet meer bewegen van [naam 6] vindt geen steun in de andere verklaringen in het dossier. Ook [naam 6] zelf heeft daarover niet verklaard. Daarentegen verklaart [naam 6] op 7 augustus 2018 bij de politie dat hij zichzelf heeft geprobeerd te verdedigen door [naam 1] een klap te geven.
Nu verdachtes verklaring op zichzelf staat, acht de rechtbank deze niet aannemelijk. Zij is dan ook van oordeel dat niet is gebleken van een noodzakelijke verdediging van andermans lijf. Het beroep op noodweer slaagt niet en wordt om die reden verworpen. Gelet op het vorenstaande wordt tevens het beroep op noodweerexces verworpen.
Nu er verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, levert dit de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Voor feit 1 en 2 vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaar met aftrek van voorarrest en daarnaast een TBS-maatregel met voorwaarden, onder de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Gevorderd wordt de TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Voorts vordert de officier van justitie de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen voor een periode van 5 jaar, bestaande uit een contactverbod met aangevers en om te bepalen dat voor elke overtreding van dit verbod één maand vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Daarnaast vordert zij voor feit 3, de overtreding, een geldboete van € 220,00, subsidiair 4 dagen hechtenis op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval het beroep op noodweer niet wordt gevolgd, bepleit de verdediging aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast de TBS-maatregel met voorwaarden te bepalen. Daarbij verzoekt de verdediging het contactverbod met aangevers als één van de aan de TBS-maatregel gekoppelde voorwaarden op te nemen en geen aparte maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd ten aanzien van feit 3 gelet op de bepleite vrijspraak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Tijdens een ruzie op de boulevard in Vlissingen heeft hij een mes getrokken en heeft hij [naam 1] daarmee zeven keer in zijn bovenlichaam gestoken, vanaf de nek tot aan de bekkenrand, waardoor deze naast pijn, bloedende verwondingen, een slagaderlijke bloeding en een klaplong heeft opgelopen.
Ook [naam 2] is met het mes geraakt, eenmaal in zijn kin, waardoor een aanzienlijke scheurwond is ontstaan, resulterend in een blijvend litteken zoals de rechtbank heeft vastgesteld op basis van de bij de vordering van [naam 2] overgelegde foto’s.
Uit de aangiften van vader en zoon [familienaam naam 1 en 2] en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat beiden, en hun familie, nog dagelijks geconfronteerd worden met de gevolgen van de steekpartij. Naast deze gevolgen voor de directe slachtoffers zijn ook andere toevallige aanwezigen op de boulevard van Vlissingen getuige geweest van de agressie van verdachte, waardoor bij hen in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid zijn ontstaan. Deze aanvankelijk zo mooie zomeravond is daarmee voor velen veranderd in een nare en pijnlijke herinnering. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een mes bij zich te dragen met geen ander doel dan ermee te dreigen.
Verdachte is blijkens zijn strafblad al eerder voor agressiedelicten veroordeeld.
De rechtbank houdt daar in strafverzwarende zin rekening mee.
Voorts slaat de rechtbank acht op de over verdachte opgemaakte rapportages.
Op 27 oktober 2018 is door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, een rapport opgesteld, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid, van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken en van een ziekelijke stoornis in termen van een periodiek explosieve stoornis, door detentie en medicatie in vroege remissie. Hiermee samenhangend vertoont verdachte een zelfbepalende houding, impulsief agressief antisociaal gedrag en heeft hij moeite met regels en met gezag, overziet hij complexe situaties niet en is er een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling.
De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzen en de gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Verdachte had onvoldoende keuzemogelijkheden om anders te handelen. Zijn oordeel- en kritiekfuncties en zijn morele ontwikkeling worden als beperkt verondersteld. Daarom wordt geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, verminderd toe te rekenen. Begeleiding en behandeling gericht op pedagogische beïnvloeding vanuit het gezinssysteem of in groepsverband zijn niet meer wenselijk. De gerichtheid op het vinden van scholing en werk heeft op dit moment geen prioriteit. Van belang is dat verdachte stabiliseert in zijn gedrag en dat hij adequaat behandeld wordt om zijn antisociale persoonlijkheidsontwikkeling in gunstige richting te kunnen laten buigen. Geopteerd word daarom om het volwassenstrafrecht toe te passen.
Het recidivegevaar wordt als hoog geschat en er is reëel ernstig gevaar voor anderen. Een dwingend opgelegd voorwaardelijk strafrechtelijk kader voor behandeling en voor verdere en langdurige begeleiding van onderzochte is daarom minimaal en dringend gewenst. Om adequate behandeling te borgen wordt als strafrechtelijk kader de TBS-maatregel met voorwaarden geadviseerd. De kans van slagen voor een positieve persoonlijkheids-ontwikkeling van verdachte, met structuur en behandeling, is hiermee het grootst.
Uit het psychologisch onderzoek van J. de Veth, GZ-psycholoog, van 29 oktober 2018 blijkt eveneens dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zijnde een cognitieve beperking, en daarmee samenhangend een grote achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Tevens is er sprake van een periodiek explosieve stoornis.
Deze beïnvloedde zijn gedragskeuzes ten tijde van het tenlastegelegde.
Vanwege de cognitieve beperking, de zwakke interne structuur en de achterstand in de
sociaal-emotionele en morele ontwikkeling, is verdachte minder dan gemiddeld in staat,
om weloverwogen keuzes te maken en zijn gedrag te sturen. In een sociale situatie zoals het
tenlastegelegde reageert hij impulsief op wat hem voor de voeten komt, en belandt dan voor
zijn gevoel als het ware vanuit het niets in een vechtpartij. Omdat verdachte niet kan
reflecteren op gedachte, gevoelens en gedrag in de situatie van het tenlastegelegde, is het
moeilijk aan te geven wat verdachte triggert. Duidelijk is wel dat verdachte overspoeld
wordt door agressieve impulsen die hij niet kan controleren, en primair, explosief en
impulsief (vanuit zijn stoornis) reageert en agressieve impulsen niet adequaat af kan
wenden.
De geconstateerde comorbide problematiek heeft in de situatie van het tenlastegelegde een
sturende en relevante invloed gehad op de oordeels- en keuzemogelijkheden van
verdachte. Dit is aanleiding te adviseren dit gedrag in verminderde mate toe te rekenen.
Hoewel er enkele argumenten zijn die aanleiding zouden kunnen geven het
minderjarigenstrafrecht toe te passen, zijn er meer contra-indicaties aanwezig, waardoor niet
geadviseerd wordt het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De kans op gewelddadige impulsdoorbraken op de langere termijn wordt als hoog ingeschat,
waarbij ook de kans op ernstig lichamelijk letsel als matig tot hoog ingeschat wordt. Er is
een grote kans op risicovol gedrag en agressieve impulsdoorbraken als er geen externe
structuur of begeleiding aanwezig is.
Een ambulante behandeling wordt niet meer als haalbaar gezien. Ingeschat wordt dat er
sprake is van een hoog recidiverisico, waarbij er ook gevaar lijkt voor anderen.
De ontwikkelingsmogelijkheden van verdachte worden zonder behandeling en begeleiding
als beperkt ingeschat en ook zijn er nauwelijks (potentiële) protectieve factoren in de
omgeving aanwezig. Omdat een behandeling noodzakelijk is om het (hoge) recidiverisico te
beïnvloeden, er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de
geestvermogens en deze een sturende en relevante invloed hebben gehad op de
tenlastegelegde feiten wordt een klinische behandeling in een gedwongen kader
geadviseerd. De TBS-maatregel met voorwaarden biedt een passend en noodzakelijk
juridisch kader om de benodigde behandeling te kunnen borgen.
De conclusies van beide deskundigen de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te
rekenen en om het volwassenenstrafrecht toe te passen, neemt de rechtbank over en maakt
deze tot de hare.
Uit het reclasseringsadvies van 14 januari 2019 blijkt dat de reclassering de mogelijkheid en uitvoerbaarheid heeft onderzocht van een TBS-maatregel met voorwaarden met onder andere de bijzondere voorwaarde van een opname in een zorginstelling. De reclassering acht een reclasseringstoezicht in het kader van de maatregel TBS met voorwaarden mogelijk, mits verdachte zijn volledige medewerking geeft in het kader van de behandelafspraken en de afspraken met de reclassering.
De reclassering adviseert aan een TBS-maatregel, naast de standaard voorwaarden, de volgende voorwaarden te verbinden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, structureel inzage geven in zijn financiën, indien nodig meewerken aan bewindvoering, ambulante behandeling (eventueel ten behoeve van het latere resocialisatieproces) en begeleid wonen of maatschappelijke opvang (eventueel ten behoeve van het latere resocialisatieproces).
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest geboden. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de gevolgen van de onverantwoorde en agressieve actie van verdachte voor de slachtoffers en het strafblad van verdachte.
Anderzijds houdt zij in strafverminderende zin ook rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met de rol die de aangevers, twee forse volwassen mannen, zelf hebben gehad in de confrontatie met de aanzienlijk kleinere jongvolwassene verdachte en diens destijds vijftienjarige broer.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat naast een gevangenisstraf de oplegging van een TBS-maatregel passend en noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Oplegging van dwangverpleging is thans niet aan de orde. De rechtbank zal aan verdachte de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet op het advies van deskundige Wanjon ter zitting om het contactverbod als één van de voorwaarden verbonden aan de TBS-maatregel op te leggen, zal de rechtbank aan de TBS-maatregel tevens als voorwaarde een contactverbod met [naam 1] en [naam 2] verbinden en ter zake niet een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
Nu er, gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voor feit 3 zal de rechtbank tot slot, conform de eis van de officier van justitie en gelet op straffen in soortgelijke zaken, een geldboete van € 220,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, opleggen.

7.De benadeelde partijen

[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 57.324,49 voor feit 1, waarvan € 42.324,49 ter zake van materiële schade en € 15.000,- ter zake van immateriële schade.
Materieel
De rechtbank is van oordeel dat van de gevorderde materiële schade een bedrag van € 1.140,66 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dit bedrag bestaat uit ziekenhuisdaggeld ad € 30,00, reiskosten voor ziekenhuis en huisarts ad € 107,30, medische kosten ad € 517,65 (eigen risico € 385,00 en littekencrème, pleisters en pijnstillers € 132,65) en materiële kosten ad € 485,71 (kleding, opvragen medische info huisarts, foto’s afdrukken en post verzenden). Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en niet betwist, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De gevorderde reiskosten naar de zitting van de rechtbank à € 97,76 behoren tot de proceskosten en worden afzonderlijk toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige acht de rechtbank de vordering tot vergoeding van materiële schade onvoldoende aannemelijk gemaakt omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal gelet hierop voor dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immaterieel
De rechtbank acht het, gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg daarvan immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,-. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende immateriële deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor een goede beoordeling van dat deel van de vordering is nader onderzoek nodig en daartoe zou de behandeling van de zaak moeten worden aangehouden. Dat acht de rechtbank onwenselijk. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij exclusief de proceskosten zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 18.343,13 voor feit 2, waarvan € 13.343,13 ter zake van materiële schade en € 5.000,- ter zake van immateriële schade.
Materieel
De rechtbank is van oordeel dat van de gevorderde materiële schade een bedrag van € 835,37 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dit bedrag bestaat uit reiskosten voor huisarts en apotheek ad € 7,28, medische kosten ad € 480,48 (eigen risico € 385,00 en littekencrème € 95,48) en materiële kosten ad € 347,61 (kleding en opvragen medische informatie huisarts). Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en niet betwist, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De gevorderde reiskosten naar de zitting van de rechtbank à € 97,76 behoren tot de proceskosten en worden afzonderlijk toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige acht de rechtbank de vordering tot vergoeding van materiële schade onvoldoende aannemelijk gemaakt omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal gelet hierop voor dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immaterieel
De rechtbank acht het, gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg daarvan immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,-. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en niet betwist, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende immateriële deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor een goede beoordeling van dat deel van de vordering is nader onderzoek nodig en daartoe zou de behandeling van de zaak moeten worden aangehouden. Dat acht de rechtbank onwenselijk. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij exclusief de proceskosten zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

8.Het beslag

8.1
De bewaring
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, zilverkleurig mes – G1914038,
stelt verdachte geen rechthebbende te zijn. De rechtbank zal daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van dit voorwerp gelasten.
8.2
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, vouwmes – G1914050 is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en de feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 15/093607-18De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 20 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Haarlem, gelet op de geëiste straf, af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat zij dit in verband met het karakter van de thans aan veroordeelde in de hoofdzaak op te leggen straf en maatregel niet opportuun acht.
Parketnummer 09/817161-17De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 50 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Den Haag ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Nu de feitelijke tenuitvoerlegging van die straf moet plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien heeft bereikt en nu deze niet meer in aanmerking komt voor het ondergaan van jeugddetentie, zal de rechtbank bepalen dat deze straf vervangen wordt door een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 62, 77k, 91, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27, 54, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1Poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair:Zware mishandeling;
feit 3Handelen in strijd met artikel 27, lid 1, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
feiten 1 en 2 subsidiair
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
* verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
* verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
* verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien.
* verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
* verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
* verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
* verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
* verdachte vestigt zich niet op een andere adres zonder toestemming van de reclassering.
* verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
* als de reclassering dat nodig acht, werkt verdachte mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
* verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
* verdachte laat zich opnemen binnen Ipse de Bruggen, onderdeel van FPC/FPK de Kijvelanden te Poortugaal of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* verdachte laat zijn inkomen en uitgaven zien. Indien blijkt dat verdachte niet in staat is om op een legale manier zijn financiën te beheren werkt verdachte mee aan bewindvoering.
* verdachte werkt mee aan ambulante behandeling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering die nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
* verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [naam 1] (geboren op [geboortedag naam 1] 1960 te [geboorteplaats naam 1] ) en/of [naam 2] (geboren op [geboortedag naam 2] 1985 te [geboorteplaats naam 2] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt in overleg met de reclassering.
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
feit 3
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 220,00 (tweehonderdtwintig euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
4 (vier) dagen;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van het voorwerp, te weten
1
STK Mes Kl: zilverkl – G1914038;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
1
STK Mes, vouwmes, G1914050 (nummer 2 op de beslaglijst);
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15-093607-18 af;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de meervoudige kamer te Den Haag d.d. 18 mei 2017 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 09-817161-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 50 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door
gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] (feit 1) van
€ 4.140,66, waarvan € 1.140.66 ter zake van materiële schade en € 3.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 5 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 97,76 (zevenennegentig euro en zesenzeventig cent);
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feit 1), € 4.140,66 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 51 dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 5 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] (feit 2 subsidiair) van € 2.835,37, waarvan € 835,37 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 5 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 97,76 (zevenennegentig euro en zesenzeventig cent);
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 2] (feit 2), € 2.835,37 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 38 dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 5 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en
mr. C. Phillips, rechters, in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2019.
mrs. Goedegebuur en Phillips zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL20002018183961 van Politie Zeeland-
2.Het proces-verbaal van (telefonische) aangifte van [naam 1] , ongedateerd, pagina 24 voorzijde, zesde alinea.
3.Het proces-verbaal van verhoor [naam 3] van 6 augustus 2018, pagina 123, twaalfde alinea.
4.De letselbeschrijving van 28 augustus 2018, pagina 29.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 30 januari 2019.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] van 6 augustus 2018, pagina 18, laatste alinea.
7.De letselbeschrijving van 28 augustus 2018, pagina 23;
8.Het proces-verbaal van getuige [naam 4] van 6 augustus 2018, pagina 134, vijfde alinea.
9.Het proces-verbaal van getuige [naam 5] van 6 augustus 2018, pagina 136, vierde alinea.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 34, derde en laatste alinea.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 95, tiende alinea, en pagina 96, eerste alinea.
12.Proces-verbaal van bevindingen, Onderzoek voorwerp m.b.t. Wet Wapens en Munitie, pagina 115, tweede, derde en achtste alinea.