6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Tijdens een ruzie op de boulevard in Vlissingen heeft hij een mes getrokken en heeft hij [naam 1] daarmee zeven keer in zijn bovenlichaam gestoken, vanaf de nek tot aan de bekkenrand, waardoor deze naast pijn, bloedende verwondingen, een slagaderlijke bloeding en een klaplong heeft opgelopen.
Ook [naam 2] is met het mes geraakt, eenmaal in zijn kin, waardoor een aanzienlijke scheurwond is ontstaan, resulterend in een blijvend litteken zoals de rechtbank heeft vastgesteld op basis van de bij de vordering van [naam 2] overgelegde foto’s.
Uit de aangiften van vader en zoon [familienaam naam 1 en 2] en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat beiden, en hun familie, nog dagelijks geconfronteerd worden met de gevolgen van de steekpartij. Naast deze gevolgen voor de directe slachtoffers zijn ook andere toevallige aanwezigen op de boulevard van Vlissingen getuige geweest van de agressie van verdachte, waardoor bij hen in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid zijn ontstaan. Deze aanvankelijk zo mooie zomeravond is daarmee voor velen veranderd in een nare en pijnlijke herinnering. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een mes bij zich te dragen met geen ander doel dan ermee te dreigen.
Verdachte is blijkens zijn strafblad al eerder voor agressiedelicten veroordeeld.
De rechtbank houdt daar in strafverzwarende zin rekening mee.
Voorts slaat de rechtbank acht op de over verdachte opgemaakte rapportages.
Op 27 oktober 2018 is door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, een rapport opgesteld, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid, van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken en van een ziekelijke stoornis in termen van een periodiek explosieve stoornis, door detentie en medicatie in vroege remissie. Hiermee samenhangend vertoont verdachte een zelfbepalende houding, impulsief agressief antisociaal gedrag en heeft hij moeite met regels en met gezag, overziet hij complexe situaties niet en is er een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling.
De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzen en de gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Verdachte had onvoldoende keuzemogelijkheden om anders te handelen. Zijn oordeel- en kritiekfuncties en zijn morele ontwikkeling worden als beperkt verondersteld. Daarom wordt geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, verminderd toe te rekenen. Begeleiding en behandeling gericht op pedagogische beïnvloeding vanuit het gezinssysteem of in groepsverband zijn niet meer wenselijk. De gerichtheid op het vinden van scholing en werk heeft op dit moment geen prioriteit. Van belang is dat verdachte stabiliseert in zijn gedrag en dat hij adequaat behandeld wordt om zijn antisociale persoonlijkheidsontwikkeling in gunstige richting te kunnen laten buigen. Geopteerd word daarom om het volwassenstrafrecht toe te passen.
Het recidivegevaar wordt als hoog geschat en er is reëel ernstig gevaar voor anderen. Een dwingend opgelegd voorwaardelijk strafrechtelijk kader voor behandeling en voor verdere en langdurige begeleiding van onderzochte is daarom minimaal en dringend gewenst. Om adequate behandeling te borgen wordt als strafrechtelijk kader de TBS-maatregel met voorwaarden geadviseerd. De kans van slagen voor een positieve persoonlijkheids-ontwikkeling van verdachte, met structuur en behandeling, is hiermee het grootst.
Uit het psychologisch onderzoek van J. de Veth, GZ-psycholoog, van 29 oktober 2018 blijkt eveneens dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zijnde een cognitieve beperking, en daarmee samenhangend een grote achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Tevens is er sprake van een periodiek explosieve stoornis.
Deze beïnvloedde zijn gedragskeuzes ten tijde van het tenlastegelegde.
Vanwege de cognitieve beperking, de zwakke interne structuur en de achterstand in de
sociaal-emotionele en morele ontwikkeling, is verdachte minder dan gemiddeld in staat,
om weloverwogen keuzes te maken en zijn gedrag te sturen. In een sociale situatie zoals het
tenlastegelegde reageert hij impulsief op wat hem voor de voeten komt, en belandt dan voor
zijn gevoel als het ware vanuit het niets in een vechtpartij. Omdat verdachte niet kan
reflecteren op gedachte, gevoelens en gedrag in de situatie van het tenlastegelegde, is het
moeilijk aan te geven wat verdachte triggert. Duidelijk is wel dat verdachte overspoeld
wordt door agressieve impulsen die hij niet kan controleren, en primair, explosief en
impulsief (vanuit zijn stoornis) reageert en agressieve impulsen niet adequaat af kan
wenden.
De geconstateerde comorbide problematiek heeft in de situatie van het tenlastegelegde een
sturende en relevante invloed gehad op de oordeels- en keuzemogelijkheden van
verdachte. Dit is aanleiding te adviseren dit gedrag in verminderde mate toe te rekenen.
Hoewel er enkele argumenten zijn die aanleiding zouden kunnen geven het
minderjarigenstrafrecht toe te passen, zijn er meer contra-indicaties aanwezig, waardoor niet
geadviseerd wordt het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De kans op gewelddadige impulsdoorbraken op de langere termijn wordt als hoog ingeschat,
waarbij ook de kans op ernstig lichamelijk letsel als matig tot hoog ingeschat wordt. Er is
een grote kans op risicovol gedrag en agressieve impulsdoorbraken als er geen externe
structuur of begeleiding aanwezig is.
Een ambulante behandeling wordt niet meer als haalbaar gezien. Ingeschat wordt dat er
sprake is van een hoog recidiverisico, waarbij er ook gevaar lijkt voor anderen.
De ontwikkelingsmogelijkheden van verdachte worden zonder behandeling en begeleiding
als beperkt ingeschat en ook zijn er nauwelijks (potentiële) protectieve factoren in de
omgeving aanwezig. Omdat een behandeling noodzakelijk is om het (hoge) recidiverisico te
beïnvloeden, er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de
geestvermogens en deze een sturende en relevante invloed hebben gehad op de
tenlastegelegde feiten wordt een klinische behandeling in een gedwongen kader
geadviseerd. De TBS-maatregel met voorwaarden biedt een passend en noodzakelijk
juridisch kader om de benodigde behandeling te kunnen borgen.
De conclusies van beide deskundigen de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te
rekenen en om het volwassenenstrafrecht toe te passen, neemt de rechtbank over en maakt
deze tot de hare.
Uit het reclasseringsadvies van 14 januari 2019 blijkt dat de reclassering de mogelijkheid en uitvoerbaarheid heeft onderzocht van een TBS-maatregel met voorwaarden met onder andere de bijzondere voorwaarde van een opname in een zorginstelling. De reclassering acht een reclasseringstoezicht in het kader van de maatregel TBS met voorwaarden mogelijk, mits verdachte zijn volledige medewerking geeft in het kader van de behandelafspraken en de afspraken met de reclassering.
De reclassering adviseert aan een TBS-maatregel, naast de standaard voorwaarden, de volgende voorwaarden te verbinden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, structureel inzage geven in zijn financiën, indien nodig meewerken aan bewindvoering, ambulante behandeling (eventueel ten behoeve van het latere resocialisatieproces) en begeleid wonen of maatschappelijke opvang (eventueel ten behoeve van het latere resocialisatieproces).
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest geboden. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de gevolgen van de onverantwoorde en agressieve actie van verdachte voor de slachtoffers en het strafblad van verdachte.
Anderzijds houdt zij in strafverminderende zin ook rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met de rol die de aangevers, twee forse volwassen mannen, zelf hebben gehad in de confrontatie met de aanzienlijk kleinere jongvolwassene verdachte en diens destijds vijftienjarige broer.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat naast een gevangenisstraf de oplegging van een TBS-maatregel passend en noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Oplegging van dwangverpleging is thans niet aan de orde. De rechtbank zal aan verdachte de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet op het advies van deskundige Wanjon ter zitting om het contactverbod als één van de voorwaarden verbonden aan de TBS-maatregel op te leggen, zal de rechtbank aan de TBS-maatregel tevens als voorwaarde een contactverbod met [naam 1] en [naam 2] verbinden en ter zake niet een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
Nu er, gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voor feit 3 zal de rechtbank tot slot, conform de eis van de officier van justitie en gelet op straffen in soortgelijke zaken, een geldboete van € 220,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, opleggen.