ECLI:NL:RBZWB:2019:5818

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
7361201 CV EXPL 18-5515 (hoofdzaak) en
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor brandpreventie en schadevergoeding na brand in gehuurde bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijfsnaam 1] (eiser) en [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] en [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] (gedaagden). De kern van het geschil betreft de aansprakelijkheid van de huurder voor brandpreventie en de gevolgen van een brand die op 22 december 2016 heeft plaatsgevonden in het gehuurde pand. De huurder, [bedrijfsnaam 1], had een huurovereenkomst met [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] en had de verantwoordelijkheid voor de brandpreventie. De huurovereenkomst was onderworpen aan de ROZ-voorwaarden, waarin expliciet werd gesteld dat de huurder verantwoordelijk is voor de brandpreventie en het onderhoud van de brandblusmiddelen.

Tijdens de brand bleek dat de aanwezige brandblusmiddelen niet functioneerden, wat leidde tot een schadeclaim van [bedrijfsnaam 1] van € 379.109,72. [bedrijfsnaam 1] stelde dat de verhuurder en de onderhoudsbedrijf [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] aansprakelijk waren voor de schade, omdat de brandblusmiddelen niet goed waren onderhouden. De rechtbank oordeelde echter dat [bedrijfsnaam 1] zelf verantwoordelijk was voor de brandpreventie en dat er geen bewijs was dat de brandblusmiddelen ten tijde van de brand niet functioneerden door ondeugdelijk onderhoud. De vorderingen van [bedrijfsnaam 1] werden afgewezen, evenals de vorderingen in vrijwaring tegen [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]. De rechtbank veroordeelde [bedrijfsnaam 1] in de proceskosten van de gedaagden.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders onder de ROZ-voorwaarden en de noodzaak voor huurders om zorg te dragen voor adequate brandpreventiemaatregelen in gehuurde bedrijfsruimten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I, civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 7361201 CV EXPL 18-5515 (hoofdzaak) en
7706412 CV EXPL 19-1943 (vrijwaring)
vonnis in hoofdzaak en in vrijwaring d.d. 18 december 2019
in de (hoofd)zaak van
[eiser in de hoofdzaak] h.o.d.n. [bedrijfsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [bedrijfsnaam 1] ,
gemachtigde: mr. H.C. Bijleveld, advocaat te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] ,statutair gevestigd te [woonplaats 2] ,hierna te noemen: [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] ,gemachtigde: mr. P. van den Broek, advocaat te Amsterdam,

2.
[gedaagde sub 2 in de hoofdzaak en gedaagde in de vrijwaring] h.o.d.n. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] ,
gemachtigde: mr. J. Pieters, advocaat te Sneek,
gedaagden in de hoofdzaak,
en in de zaak (in vrijwaring) van
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] ,statutair gevestigd te Breda,
eiseres,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] ,
gemachtigde: mr. P. van den Broek, advocaat te Amsterdam,
tegen
[gedaagde sub 2 in de hoofdzaak en gedaagde in de vrijwaring] h.o.d.n. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde
hierna te noemen: [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] ,
gemachtigde: mr. J. Pieters, advocaat te Sneek.

1.De procedure

Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 24 juli 2019 en de daarin genoemde stukken;
de akte van 7 november 2019 van [bedrijfsnaam 1] , met twee producties;
de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [bedrijfsnaam 1] van 7 november 2019;
e aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 7 november 2019.
Het verloop van de procedure in vrijwaring blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 24 juli 2019 en de daarin genoemde stukken;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 7 november 2019.

2.De feiten

In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
[bedrijfsnaam 1] huurde met ingang van 1 juli 2014 van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] een deel van de fabriekshal van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
Op de huurovereenkomst zijn de ROZ-voorwaarden 2003 van toepassing.
Deze bevatten onder meer de navolgende bepalingen:

6.2 Huurder zal zich gedragen naar de bepalingen van de wet en de plaatselijke verordeningen alsmede naar de gebruiken omtrent huur en verhuur, de voorschriften van de overheid, van de nutsbedrijven en verzekeraars. Huurder mag ten aanzien van werkzaamheden, die betrekking hebben op beveiliging, brandpreventie en lifttechniek, slechts bedrijven inschakelen waarmee de verhuurder tevoren heeft ingestemd en die zijn erkend door het Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) respectievelijk door de Stichting Nederlans Instituut voor Lifttechniek. Als in het kader van door of vanwege verhuurder te verzorgen leveringen en diensten is overeengekomen dat de hierboven weergegeven werkzaamheden in opdracht van verhuurder geschieden, mag huurder die werkzaamheden niet zelf (laten) uitvoeren (…).(…)6.7.2 Bij aanvang van de huurovereenkomst dient huurder zelf te onderzoeken of het gehuurde geschikt is voor de bestemming die huurder aan het gehuurde moet geven. Indien op grond van overheidsvoorschriften of op grond van voorschriften van andere daartoe bevoegde instanties bij aanvang van de huurovereenkomst of op een later tijdstip in, op, of aan het gehuurde wijzigingen of voorzieningen nodig zijn in verband met de bestemming die huurder aan het gehuurde wil geven of heeft gegeven, dient huurder die wijzigingen of voorzieningen op zijn kosten uit te voeren, zulks na voorafgaande toestemming van verhuurder.6.7.3 Indien aan, in of op het gehuurde in verband met het daarin uitgeoefende bedrijf, of in verband met de daaraan gegeven of te geven bestemming, wijzigingen of voorzieningen noodzakelijk zijn, is huurder onverminderd het in 6.8.1 t/m 6.8.3 en 6.11.1 t/m 6.11.7 bepaalde ervoor aansprakelijk dat bij de uitvoering van de werkzaamheden voldaan wordt aan ter zake door de overheid of andere daartoe bevoegde instanties gestelde of te stellen eisen. Huurder is ervoor aansprakelijk dat blijvend aan de vereisten van/in de afgegeven of af te geven vergunningen wordt voldaan. Verhuurder vrijwaart huurder derhalve niet tegen (overheids)bevelen tot nader onderzoek of tot het treffen van maatregelen(…)Schade en aansprakelijkheid11.1 Huurder neemt tijdig passende maatregelen ter voorkoming en beperking van schade aan het gehuurde zoals schade als gevolg van kortsluiting, brand, lekkage, storm, vorst of enig andere weersgesteldheid, in- en uitstroming van gassen of vloeistoffen. Huurder moet verhuurder terstond op de hoogte stellen indien zich dergelijke schade of een gebeurtenis als bedoeld in 11.6 voordoet of dreigt voor te doen.11.2 Indien huurder hiertoe de mogelijkheid heeft, geldt het bovenstaande eveneens ten aanzien van het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt.11.3 Huurder is jegens verhuurder aansprakelijk voor alle schaden en verliezen aan het gehuurde tenzij huurder bewijst dat hem, de personen die huurder tot het gehuurde heeft toegelaten, zijn personeel en de personen waarvoor huurder aansprakelijk is, daaromtrent geen schuld treft of dat hem dienaangaande geen nalatigheid is te verwijten, onverminderd het gestelde in 13.1, 13.4 en 13.5 over de onderhouds-, herstel- en vemieuwingsverplichüngen van huurder.(…)11.5 Verhuurder is niet aansprakelijk voor de gevolgen van gebreken, die hij niet kende of niet behoorde te kennen bij het aangaan van de huurovereenkomst.11.6 Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder en huurder heeft geen recht op huurprijsvermindering, geen recht op verrekening of opschorting van enige betalingsverplichting en geen recht op ontbinding van de huurovereenkomst in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken, waaronder die ten gevolge van zichtbare en onzichtbare gebreken aan het gehuurde of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt, weersomstandigheden, stagnatie in de bereikbaarheid van het gehuurde, leegstand elders,stagnatie in de voorziening van gas, water, elektriciteit, warmte, ventilatie of luchtbehandeling, storing van de installaties en apparatuur, in- en uitsfroming van gassen of vloeistoffen, brand, ontploffing, tekortkoming in de leveringen en diensten.Eveneens is verhuurder niet aansprakelijk voor schade aan de persoon of goederen van derden die in het gehuurde aanwezig zijn en huurder vrijwaart verhuurder voor aanspraken van die derden ter zake.(…)11.8 Verhuurder is niet aansprakelijk voor bedrijfsschade van huurder of voor schade als gevolg van de activiteiten van andere huurders of van belemmeringen in het gebruik van het gehuurde die derden veroorzaken, of voor gebreken die zijn ontstaan doordat huurder zijn onderhoudsplicht niet is nagekomen.11.9 Het gestelde in 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrîjfsschade geldt niet bij schade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde of van het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt Evenmin geldt het gestelde in 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrijfsschade indien de schade het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde dat verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen, tenzij het gaat om gebreken waarvan huurder op de hoogte was of had kunnen zijn door zijn onderzoek als omschreven in 4, welk gebrek alsdan tussen partijen niet als een gebrek kan worden beschouwd.(…)Onderhoud, herstel en vernieuwingen, inspecties en keuringen13.1 Voor rekening van verhuurder zijn de kosten van de hierna in 13.3 weergegeven onderhouds-, herstel-, en vernieuwingswerkzaamheden aan het gehuurde. Voor rekening van huurder zijn de kosten van de overige onderhouds-,herstel-, en vernieuwingswerkzaamheden, waaronder begrepen de kosten van inspecties en keuringen, aan het gehuurde.(…)13.4 Ter verduidelijking dan wel in afwijking of in aanvulling op 13.1 zijn voor rekening van huurder:(…)e. onderhoud, herstel en vernieuwing van leidingen en kranen van gas, water en elektriciteit, brand-, braak- en diefstalpreventieve voorzieningen met al wat daartoe behoort;”
In opdracht van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] heeft [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] op of omstreeks 20 oktober 2016 controle- en onderhoudswerkzaamheden verricht aan de in het gehuurde aanwezige brandblusmiddelen.
Op 22 december 2016 is het gehuurde volledig door brand verwoest.
[bedrijfsnaam 1] had bij Nationale Nederlanden een verzekering voor inventaris en goederen, huurdersbelang en bedrijfsschade. Zij heeft dekking geclaimd op basis van die verzekering.
Nationale Nederlanden heeft onderzoek laten verrichten naar de toedracht van de brand.
Daaruit is gebleken dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan doordat bij laswerkzaamheden in het gehuurde, uitgevoerd door de door [bedrijfsnaam 1] ingehuurde heer [naam] , een vonk op brandbaar materiaal terecht is gekomen.
Bij brief van 11 augustus 2017 heeft Nationale Nederlanden aan [bedrijfsnaam 1] bericht dat zij dekking weigert omdat uit het technisch onderzoek is gebleken dat ten aanzien van de blusmiddelen niet is voldaan aan de preventie clausules in de polis. De betreffende clausules schrijven onder meer voor dat blusmiddelen moeten worden onderhouden door een REOB-gecertificeerd bedrijf. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] , dat in opdracht van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] onderhoud verrichtte, was niet REOB-gecertificeerd.

3.De vorderingen, de grondslagen en de verweren in de hoofdzaak

3.1
[bedrijfsnaam 1] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] en [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] hoofdelijk te veroordelen om aan [bedrijfsnaam 1] te betalen een bedrag van € 379.109,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure ter vaststelling van de bedrijfsschade;
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] en [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding en de nakosten.
Grondslag van de vordering tegen [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring]
3.2
Bij dagvaarding heeft [bedrijfsnaam 1] aan de vordering tegen [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] ten grondslag gelegd dat de in het gehuurde aanwezige brandblusmiddelen (brandslang en handblusser) ten tijde van de brand niet functioneerden. Uitgaande van de verklaringen van [naam] stelt [bedrijfsnaam 1] dat er uit de brandslang geen water kwam. Dat komt volgens hem omdat de brandslang niet was aangesloten op een werkende hydrofoorpomp. Ook de handblusser functioneerde, uitgaande van de verklaringen van [naam] niet. Het niet in orde zijn van de brandblusmiddelen kwalificeert volgens [bedrijfsnaam 1] als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] is volgens [bedrijfsnaam 1] op grond van artikel 7:208 BW gehouden om de schade die [bedrijfsnaam 1] als gevolg van het gebrek heeft geleden te vergoeden. Aan [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] komt geen beroep toe op de exoneratieclausule die is opgenomen in artikel 11.9 van de ROZ-voorwaarden, omdat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] bekend was of bekend hoorde te zijn met het gebrek, aldus [bedrijfsnaam 1] .
Het verweer van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring]
3.3.1
heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van [bedrijfsnaam 1] in de kosten van de procedure en de nakosten, en met het verzoek deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en te bepalen dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
3.3.2
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] betwist dat zij jegens [bedrijfsnaam 1] aansprakelijk is voor de door [bedrijfsnaam 1] als gevolg van de brand geleden schade. Met verwijzing naar de artikelen 6, 11 en 13 van de toepasselijke ROZ-voorwaarden stelt zij dat [bedrijfsnaam 1] zelf verantwoordelijk is voor de brandpreventie in het door haar gehuurde. Ook is [bedrijfsnaam 1] zowel op grond van die voorwaarden als op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk voor de gedragingen van [naam] , die volgens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] kennelijk niet de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen heeft getroffen bij de uitvoering van zijn laswerkzaamheden. De enige reden dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] jaarlijks de aanwezige brandblusmiddelen laat controleren en onderhouden is om te voldoen aan de voorwaarden van haar eigen opstalverzekering. Het is uiteraard de verantwoordelijkheid van [bedrijfsnaam 1] om te zorgen dat aan de voorwaarden van zijn verzekering is voldaan. Uit alles blijkt echter dat [bedrijfsnaam 1] zich weinig heeft bekommerd om de veiligheid in het pand, aldus [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] .
3.3.3
Voorts betwist [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] dat er sprake is geweest van een falen van de brandblusmiddelen. Dat heeft [bedrijfsnaam 1] volgens haar ook niet aangetoond. Er is volgens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] dan ook geen gebrek in de zin van artikel 7:204 BW. Aan een beroep op genoemd artikel staat ook in de weg dat, als er al sprake is geweest van een gebrek, dit een omstandigheid betrof die aan de huurder, [bedrijfsnaam 1] , dient te worden toegerekend. Verder is er volgens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] geen causaal verband tussen het door [bedrijfsnaam 1] gestelde falen van de brandblusmiddelen en de als gevolg van de brand ontstane schade. Ten slotte beroept [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] zich op de in artikel 11 van de ROZ-voorwaarden overeengekomen exoneraties.
Grondslag van de vordering tegen [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]
3.4
Aan de vordering tegen [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] legt [bedrijfsnaam 1] ten grondslag dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] de controle- en onderhoudswerkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. [bedrijfsnaam 1] verwijt [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] onder meer dat hij niet de hydrofoorpomp heeft gecontroleerd die ervoor zou moeten zorgen dat er voldoende waterdruk kon worden opgebouwd in de brandslang.
De belangen van [bedrijfsnaam 1] waren logischerwijs nauw betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de door [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in opdracht van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] verrichte werkzaamheden. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] heeft met die belangen van [bedrijfsnaam 1] onvoldoende rekening gehouden en daardoor jegens [bedrijfsnaam 1] in strijd gehandeld met de in het maatschappelijk verkeer vereiste zorgvuldigheid. [bedrijfsnaam 1] stelt dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] aldus jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
Het verweer van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]
3.5
[bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] heeft eveneens verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van [bedrijfsnaam 1] in de kosten van de procedure.
[bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] betwist dat hij de controle- en onderhoudswerkzaamheden aan de brandblusmiddelen niet deugdelijk zou hebben verricht en ontkent dat hij jegens [bedrijfsnaam 1] onrechtmatig zou hebben gehandeld. Hij stelt dat hij sinds 2003 in opdracht van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] jaarlijks, doorgaans in de maand oktober, werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] , onder meer in het fabriekspand in Breda. De opdracht wordt telkens mondeling verstrekt en behelst uitsluitend de keuring en het onderhoud van de in het pand aanwezige brandblusmiddelen. In oktober 2016 heeft hij de brandblusmiddelen in het gehuurde gecontroleerd. De brandslang in de ruimte waar de brand is ontstaan functioneerde naar behoren en is door hem verzegeld. Alle schuimblussers zijn eveneens gecontroleerd en voor zover nodig vervangen of bijgevuld en verzegeld. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] erkent dat hij (sinds 2002) niet meer REOB-gecertificeerd is. Voor [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] , zijn opdrachtgever, was dat volgens hem geen vereiste. Het is de verantwoordelijkheid van [bedrijfsnaam 1] zelf om te zorgen dat hij voldoet aan de door zijn verzekering vereiste voorwaarden.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

Vordering tegen [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring]
4.1
De vordering tegen [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] is gebaseerd op artikel 7:204 BW. [bedrijfsnaam 1] stelt dat de aanwezige brandblusmiddelen niet in orde waren en dat dit een gebrek is in de zin van lid 2 van genoemd artikel. De betreffende bepaling definieert een gebrek als “
een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.” Er kan derhalve alleen sprake zijn van een gebrek in de zin van deze bepaling als de oorzaak van het verminderde huurgenot niet aan de huurder is toe te rekenen.
4.2
Als de brandblusmiddelen niet in orde waren – wat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] betwist – dan is voor de vraag of dat een gebrek is in de zin van voormeld artikel derhalve doorslaggevend wie daarvoor verantwoordelijk was, [bedrijfsnaam 1] of [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] .
4.3
De kantonrechter stelt vast dat de relevante artikelen van de toepasselijke ROZ-bepalingen, meer in het bijzonder de artikelen 11.1 en 13.4 sub e, bepalen dat het de verantwoordelijkheid is van [bedrijfsnaam 1] als huurder om te zorgen voor de aanwezigheid van adequate – in de zin van bij zijn bedrijfsvoering passende en goed functionerende – brandpreventiemiddelen.
4.4
[bedrijfsnaam 1] stelt echter dat, in afwijking van die bepalingen, [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] de verantwoordelijkheid voor de brandblusmiddelen uitdrukkelijk naar zich toegetrokken heeft door [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] opdracht te geven tot het verrichten van het jaarlijkse onderhoud. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] deed dat in opdracht van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] in het hele gebouw, niet alleen in het door [bedrijfsnaam 1] gehuurde deel. [bedrijfsnaam 1] stelt dat hij erop vertrouwde en ook op mocht vertrouwen dat die controles goed werden uitgevoerd en dat de aanwezige brandblusmiddelen naar behoren functioneerden. [bedrijfsnaam 1] stelt in dat verband dat, gelet op het bepaalde in artikel 6.2 van de ROZ bepalingen, wanneer de verhuurder de brandpreventiemaatregelen op zich neemt, de huurder dergelijke werkzaamheden niet eens mág doen.
4.5
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] heeft in reactie daarop toegelicht dat het gebouw, nadat zij daar de productie van snoepgoed heeft moeten staken, is verdeeld in compartimenten waarvan een aantal aan verschillende bedrijven is verhuurd. Voor de gedeelten die niet verhuurd zijn is zij uiteraard verantwoordelijk voor de brandpreventie. Voor de verhuurde gedeelten geldt volgens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] dat de huurders ieder voor het door hen gehuurde verantwoordelijk zijn. Dat is ook logisch en gebruikelijk zo stelt zij, aangezien de verschillende bedrijven, gezien hun aard, aan verschillende veiligheidsnormen moeten voldoen en het voor haar als verhuurder ondoenlijk zou zijn om te weten aan welke verschillende veiligheidsregimes de bedrijven gebonden zijn en daarvoor zorg te dragen. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] stelt dat het enkele feit dat zij de in het hele pand aanwezige brandpreventiemiddelen door [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] liet onderhouden, de huurders niet ontslaat van hun uit de overeenkomst en de daarop toepasselijke ROZ-bepalingen voortvloeiende eigen verantwoordelijkheid. Ten aanzien van het beroep van [bedrijfsnaam 1] op artikel 6.2 van de ROZ-bepalingen wijst zij erop dat daarin is bepaald dat de huurder de in het artikel bedoelde werkzaamheden niet mag uitvoeren indien is overeengekomen dat deze in opdracht van verhuurder geschieden. Van een dergelijke overeenkomst is volgens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] echter geen sprake.
4.6
De kantonrechter is, mét [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] , van oordeel dat de stelling van [bedrijfsnaam 1] op grond van genoemd artikel 6.2 niet opgaat. Kort gezegd stelt [bedrijfsnaam 1] dat zij op grond van dat artikel zich niet met brandpreventie mocht bezighouden, omdat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] dat al deed. Dat staat er echter niet. De relevante passage luidt (onderstreping kantonrechter): “
Als in het kader van door of vanwege verhuurder te verzorgen leveringen en dienstenis overeengekomendat de hierboven weergegeven werkzaamheden in opdracht van verhuurder geschieden, mag huurder die werkzaamheden niet zelf (laten) uitvoeren.”[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] betwist dat zulks is overeengekomen. [bedrijfsnaam 1] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat een dergelijke overeenkomst, waarmee wordt afgeweken van wat uit de ROZ-bepalingen voortvloeit, wel is gesloten. Uit de enkele omstandigheid dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] jaarlijks de in het hele pand aanwezige brandblusmiddelen liet controleren kon [bedrijfsnaam 1] naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs niet concluderen dat hij niet hoefde te voldoen aan de uit de overeenkomst voor hem voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van brandpreventie.
4.7
Op grond van vorenstaande overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat [bedrijfsnaam 1] zelf verantwoordelijk was voor de brandpreventie in het gehuurde. Daarvan uitgaande kan in dit verband in het midden blijven of de aanwezige brandblusmiddelen in orde waren, omdat zelfs indien dat niet het geval was, dit geen gebrek oplevert in de zin van artikel 7:204 BW. Daarmee komt de grondslag aan de vordering tegen [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] te ontvallen, zodat die vordering dient te worden afgewezen.
Vordering tegen [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]
4.8
De vordering tegen [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is gebaseerd op de stelling dat hij het door hem in opdracht van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] uitgevoerde onderhoud aan de brandblusmiddelen niet naar behoren heeft verricht en dat hij daardoor op onrechtmatige wijze in strijd heeft gehandeld met de door hem jegens [bedrijfsnaam 1] in acht te nemen zorgvuldigheid. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot deze – door [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] gemotiveerd betwiste stellingen – rusten op [bedrijfsnaam 1] .
4.9
Aan de basis van de stellingen van [bedrijfsnaam 1] ligt de verklaring van [naam] dat hij eerst geprobeerd heeft de beginnende brand te blussen met de in de ruimte aanwezige brandslang, maar dat daar geen druppel water uitkwam en dat hij vervolgens in de naast gelegen ruimte de handblusser heeft gepakt, maar dat die het ook niet deed.
4.1
[bedrijfsnaam 1] stelt dat de brandslang en de handblusser ten tijde van de brand onbruikbaar waren en dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] zijn onderhoudswerkzaamheden ten aanzien van deze blusmiddelen niet deugdelijk heeft uitgevoerd.
4.11
De stelling dat de handblusser niet bruikbaar was is uitsluitend gebaseerd op de verklaring van [naam] dat deze ten tijde van de brand niet werkte. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] heeft dat gemotiveerd betwist. Hij merkt op dat niet is uitgesloten dat [naam] de handblusser niet op de juiste wijze heeft gebruikt en dat deze om die reden niet werkte. Voorts stelt hij dat bij de jaarlijkse controle van de blusmiddelen in het paintballcentrum telkens bleek dat verzegeling van haspels en handblussers was verbroken en dat sommige handblussers waren leeggespoten. Ook waren de brandblusapparaten steeds verontreinigd met verfballetjes. Hij stelt dat hij [bedrijfsnaam 1] daar herhaaldelijk op heeft aangesproken, maar dat met die waarschuwing niets werd gedaan: bij de volgende controle was het weer hetzelfde. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] stelt daarom dat, als het al zo is dat de handblusser niet werkte ten tijde van de brand, dit het gevolg kan zijn van het onklaar raken daarvan in de periode tussen de keuring in oktober 2016 en de brand op 22 december 2016. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] stelt dat hij in oktober 2016 alle handblussers heeft gecontroleerd en waar nodig heeft vervangen of bijgevuld en verzegeld.
4.12
In reactie daarop heeft [bedrijfsnaam 1] gesteld dat het, uitgaande van de gegevens op de factuur van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] van 20 oktober 2016, onmogelijk is dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in één dag al die blusmiddelen behoorlijk heeft gecontroleerd. Voorts stelt Treft Paintball dat zij uit veiligheidsoverwegingen zelf regelmatig de hal schoonmaakt met een hogedrukspuit, om alle resten van verfballetjes te verwijderen.
4.13
Wat daarvan zij, de kantonrechter is van oordeel dat [bedrijfsnaam 1] haar stelling dat de handblusser ten tijde van de brand niet operationeel was onvoldoende met concrete feiten heeft onderbouwd. In dit verband merkt de kantonrechter op dat EMN in het onderzoeksrapport van 9 augustus 2017 (productie 6 bij dagvaarding) op pagina 21 concludeert dat geen technische verklaring is gevonden voor het niet functioneren van de handblusser. Aan een eventuele bewijsopdracht op dit punt wordt om die reden niet toegekomen. Er moet in rechte van worden uitgegaan dat niet is komen vast te staan dat de handblusser ten tijde van de brand niet bruikbaar was, laat staan dat, voor zover dat al het geval was, zulks te wijten zou zijn aan ondeugdelijk onderhoud door [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] .
4.14
Ten aanzien van de brandslang stelt [bedrijfsnaam 1] dat daar geen water uit kwam omdat de in het pand aanwezige hydrofoorpomp bij de brand niet is ingeschakeld. Hij verwijt [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] die hydrofoor niet te hebben gecontroleerd.
4.15
Naar het oordeel van de kantonrechter kan er op grond van de bevindingen van EMN, zoals vermeld in haar eerdergenoemde onderzoeksrapport, van worden uitgegaan dat de hydrofoor die in het pand aanwezig was, bij de brand inderdaad niet is ingeschakeld en dat dit het gevolg is van het feit dat de hoofdschakelaar van de hydrofoor uitstond (EMN-rapport pag. 15) en/of dat de brandmeldinstallatie ten tijde van de brand niet in verbinding stond met de brand-unit die een signaal kon geven om de hydrofoor in te schakelen.
4.16
Echter, uit datzelfde onderzoeksrapport blijkt dat ook zonder ingeschakelde hydrofoor water uit de brandslang kon komen. Op pagina 20 van dat rapport is vermeld ‘
uit ons onderzoek op 11 mei 2017 bleek dat het, vanwege een lekkende klep, niet noodzakelijk was om de brand-unit, door middel van de knoppen bij de slanghaspels, in te schakelen om bluswater uit de slanghaspels te verkrijgen.” en “
Er is dan ook geen technische verklaring gevonden waarom de slanghaspel, ten tijde van de brand, niet gefunctioneerd zou hebben.”
4.17
Die bevindingen van EMN ondersteunen de verklaring van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] dat er bij zijn controle op 20 oktober 2016 gewoon water met normale druk uit de slang kwam en dat de hydrofoor daarvoor niet nodig was. [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] heeft toegelicht dat een hydrofoor zorgt voor een tijdelijke verhoging van de waterdruk in de brandslang. In situatie die bestond toen [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] nog snoepgoed produceerde in het pand was een verhoogde druk gezien de aanwezigheid van ovens en schoorstenen noodzakelijk, maar volgens [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] kon in de situatie van de paintballhal worden volstaan met de normale druk.
4.18
[bedrijfsnaam 1] heeft aangevoerd dat artikel 6.28 lid 4 van het Bouwbesluit is overtreden. Dat artikel schrijft voor dat een minimumdruk van 1,3 m3 per uur is vereist. Daaraan is volgens [bedrijfsnaam 1] niet voldaan. [bedrijfsnaam 1] onderbouwt dat verder niet, er is niet gemeten hoeveel druk er zonder werkende hydrofoor op het water in de brandslang stond.
Voorts stelt [bedrijfsnaam 1] dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] zijn werkzaamheden niet heeft uitgevoerd overeenkomstig de aanwijzingen van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Echter, wat daarvan zij, dat onderbouwt in het licht van het gemotiveerde verweer van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en de bevindingen van EMN niet de stelling dat de reden dat er tijde van de brand geen water uit de slang kwam is gelegen in het niet werken van de hydrofoor.
4.19
De kantonrechter is van oordeel dat [bedrijfsnaam 1] ook ten aanzien van het onbruikbaar zijn van de brandslang niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Net als voor de handblusser geldt voor de brandslang dat er in rechte van moet worden uitgegaan dat niet is komen vast te staan dat de brandslang ten tijde van de brand niet bruikbaar was, laat staan dat, voor zover dat al het geval was, zulks te wijten zou zijn aan ondeugdelijk onderhoud door [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] .
4.2
Op grond van vorenstaande overwegingen komt de kantonrechter tot het oordeel dat de vorderingen tegen [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] dienen te worden afgewezen.

5.De vordering, de grondslagen en de verweren in de vrijwaringszaak

5.1
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] jegens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] lijdt indien de rechtbank de vordering van [bedrijfsnaam 1] in de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk toewijst.
[bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] te veroordelen om aan [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] te betalen datgene waartoe zij door de rechtbank veroordeeld wordt om aan [bedrijfsnaam 1] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van daadwerkelijke betaling aan [bedrijfsnaam 1] , althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van de volledige betaling.
[bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] (zelfs bij afwijzing van de hoofdzaak) te veroordelen tot betaling van de volledige door of namens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] gemaakte advocaatkosten in verband met de aanspraak van [bedrijfsnaam 1] zoals nader op te maken bij staat.
[bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, indien en voor zover gedaagde niet binnen de wettelijke termijn van twee dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, heeft voldaan, zulks met bepaling dat over deze proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
5.2
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] jegens haar voor de door haar geleden schade aansprakelijk is op grond van wanprestatie en/of hoofdelijkheid en/of onrechtmatige daad.
5.3
[bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen en geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] in de kosten van de procedure.

6.De beoordeling in de vrijwaringszaak

6.1
Aan de vorderingen sub 1 en 2 van het petitum legt [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] ten grondslag dat, indien de kantonrechter in de hoofdzaak [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] aansprakelijk acht voor de door [bedrijfsnaam 1] als gevolg van de brand gelden schade en de vordering van [bedrijfsnaam 1] jegens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] geheel of gedeeltelijk toewijst, [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] jegens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] aansprakelijk is voor de daardoor door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] geleden schade en dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] die schade derhalve op [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] kan verhalen.
6.2
Nu uit hetgeen hiervoor in de hoofdzaak is overwogen volgt dat de kantonrechter [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] jegens [bedrijfsnaam 1] niet aansprakelijk acht en dat de vordering van [bedrijfsnaam 1] jegens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] wordt afgewezen, missen de genoemde vorderingen 1 en 2 in de vrijwaringszaak feitelijke grondslag. Deze behoeven derhalve geen verdere bespreking en zullen worden afgewezen.
6.3
Aan de vordering sub 3 van het petitum legt [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] ten grondslag dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] , ook bij afwijzing van de vordering van [bedrijfsnaam 1] jegens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] in de hoofdzaak, jegens haar aansprakelijk is voor de (advocaat-)kosten die [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] heeft moeten maken in verband met de aanspraak van [bedrijfsnaam 1] . Zij stelt daartoe dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] de hem door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] verstrekte opdracht om de brandblusmiddelen in het pand van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] te controleren en onderhouden niet deugdelijk heeft uitgevoerd. Indien de controle door [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] wel aan de geldende eisen had voldaan, zou er nooit discussie zijn ontstaan over de vraag of de brandblusmiddelen en de bij de brandslanghaspels behorende pompinstallatie juist functioneerden en had [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] eenvoudig kunnen aantonen dat haar in het kader van het ontstaan en uitbreiden van de brand niets te verwijten viel.
6.4
[bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] betwist gemotiveerd dat hij de hem door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] verstrekte opdracht niet deugdelijk heeft uitgevoerd en stelt dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] hem daar ook nooit op heeft aangesproken.
6.5
Gezien de onderbouwing van deze vordering in alinea 5.11 van de dagvaarding, onder het kopje “ [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] kan regres nemen uit hoofde van het contract” (alinea’s 5.2 t/m 5.11) legt [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] aan deze vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] wanprestatie heeft gepleegd. Voor het ontstaan van schadeplichtigheid van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] op die grond is, gelet op het bepaalde in artikel 6:74 BW, vereist dat [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in verzuim is geraakt. Voor verzuim is op grond van het bepaalde in de artikelen 6:81en 6:82 BW voorafgaande ingebrekestelling vereist. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] ooit in gebreke heeft gesteld ter zake het niet deugdelijk uitvoeren van de (mondeling verstrekte) opdracht om de brandblusmiddelen te controleren en onderhouden, is de vordering reeds om die reden niet toewijsbaar.

7.De kosten

In de hoofdzaak
[bedrijfsnaam 1] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] en [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] gemaakte kosten.
De kosten van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] worden tot en met vandaag vastgesteld op € 1.922,00 (2 punten á € 961,00 per punt) voor salaris van haar gemachtigde. De daarover gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover worden toegewezen als hierna in de beslissing vermeld. De nakosten worden vastgesteld op € 90,00, te weten een half liquidatiepunt, uitgaande van het bedrag van het hiervoor vermelde gemachtigdesalaris.
De kosten van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] worden tot en met vandaag vastgesteld op € 1.922,00 (2 punten á € 961,00 per punt) voor salaris van haar gemachtigde.
In vrijwaring
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de door [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] gemaakte kosten. Aangezien de werkzaamheden voor de zitting in de vrijwaringszaak volledig samenvallen met die in de hoofdzaak, worden de kosten van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in de vrijwaringszaak tot en met vandaag vastgesteld op 1 punt á € 961,00 voor salaris van haar gemachtigde.

8.De beslissing

De kantonrechter:
In de hoofdzaak
wijst de vorderingen van [bedrijfsnaam 1] jegens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] en jegens [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] af;
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] gemaakt en tot en met vandaag vastgesteld op € 1.922,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] voorts, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] volledig aan voormelde veroordeling voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 90,00 (een half punt van het toepasselijke liquidatietarief) aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van de volledige betaling,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van de volledige betaling.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] in de kosten van de procedure aan de zijde van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] gemaakt en tot en met vandaag vastgesteld op € 1.922,00.
In vrijwaring
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaring] in de kosten van de procedure aan de zijde van [bedrijfsnaam gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] gemaakt en tot en met vandaag vastgesteld op € 961,00.
In de hoofdzaak en in vrijwaring
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Ketelaars-Mast, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 18 december 2019.