ECLI:NL:RBZWB:2019:5885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
02/366055/ HA RK 19-269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een gezagskwestie met betrekking tot een minderjarige

Op 17 december 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van de rechter behandeld. Het verzoek was ingediend door de moeder van een minderjarige dochter, in een procedure waarin de vader het gezamenlijk gezag van de moeder over de dochter wilde beëindigen. De moeder, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. I.M. van den Heuvel, voerde aan dat er een schijn van partijdigheid bestond bij de rechter, mr. [voorletters] Hamburger, vanwege zijn gedrag tijdens de zitting op 29 november 2019. De moeder stelde dat de rechter mr. Van den Heuvel ten onrechte had terechtgewezen en dat de rechter suggestieve vragen had gesteld aan de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, wat de indruk wekte dat de rechter al een oordeel had gevormd over de zaak.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat de onderbrekingen van de raadsman door de rechter niet duidden op partijdigheid, maar eerder op het handhaven van de orde tijdens de zitting. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet zou worden.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De zaak benadrukt het belang van de waarborging van onpartijdigheid in rechtsprocedures, vooral in gevoelige zaken zoals gezagskwesties.

Uitspraak

cvfRECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/366055/ HA RK 19-269
Beslissing van 17 december 2019 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verzoekster,
raadsman mr. I.M. van den Heuvel te Roosendaal.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaak met nummer C/02/320908/ FA RK 16-5486, waaronder het proces-verbaal van de zitting van
29 november 2019:
  • het wrakingsverzoek van 1 december 2019, ontvangen op 2 december 2019;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter, ontvangen op
6 december 2019;
- de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op
13 december 2019, waarbij verzoekster is verschenen met mr. I.M. van den Heuvel. Voorts is de rechter verschenen en is mr. W.A. Lensink verschenen namens de heer
[vader] , wederpartij in de hoofdzaak (hierna: de vader);
- de bij gelegenheid van die behandeling door mr. I.M. van den Heuvel overgelegde toelichting.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Hamburger, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van het door verzoekster ingestelde verzoek met procedurenummer C/02/320908/ FA RK 16-5486.
2.2.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Tussen verzoekster (hierna ook: de moeder) en de vader is een procedure aanhangig waarbij de vader primair verzoekt het gezamenlijke gezag van de moeder over de minderjarige dochter [naam dochter] te beëindigen en te bepalen dat de vader alleen met het ouderlijk gezag over [naam dochter] wordt belast alsmede het hoofdverblijf van [naam dochter] te bepalen bij de vader, subsidiair een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen de vader en [naam dochter] .
3.2.
Nadat op 29 november 2019 de mondelinge behandeling van onder andere voornoemd verzoek heeft plaatsgevonden, is namens verzoekster een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
Door verzoekster is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende.
De rechter heeft mr. Van den Heuvel tijdens de zitting ten onrechte terechtgewezen, in die zin dat hij zich volgens de rechter tijdens zijn betoog te veel op de persoon van [naam gezinsvoogd] richtte. [naam gezinsvoogd] was bij de zitting aanwezig namens Stichting Jeugdzorg Brabant (hierna: de GI). Deze terechtwijzing was diskwalificerend voor mr. Van den Heuvel en stoorde hem in de uitoefening van zijn taak. Mr. Van den Heuvel is er meerdere malen op gewezen dat hij “de GI” moest zeggen in plaats van [naam gezinsvoogd] .
Daarnaast heeft de rechter aan de vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gesuggereerd dat het niet nodig was om een specifieke rapportage uit te brengen over het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag van het hoofdverblijf. De rechter vroeg aan haar of zij het na alle uitspraken en zaken die er zijn geweest nodig vond om nog een nieuwe rapportage uit te brengen. De vragen van de rechter over de noodzaak van nieuwe rapportages waren suggestief, aldus verzoekster.
Tot slot is [naam gezinsvoogd] door de rechter niet terechtgewezen toen zij mr. Van den Heuvel enkele malen toeriep dat hij moest stoppen.
3.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft
mr. Van den Heuvel het verzoek namens verzoekster nader toegelicht. Hij heeft zijn nadere toelichting tijdens de mondelinge behandeling overgelegd, waarin hij de onder 3.2. aangehaalde wrakingsgronden herhaalt en nader onderbouwt. Hij heeft hier onder andere aan toegevoegd dat aan het opgemaakte proces-verbaal geen bewijskracht toekomt nu dit niet volledig is en niet is ondertekend door de griffier.
3.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoekster volhard bij het wrakingsverzoek.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter is van oordeel dat geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid uit hetgeen door haar op de zitting is gezegd.
De rechter licht toe dat mr. Van den Heuvel zich in zijn pleidooi richtte tot de gezinsvoogd en hij dat op een onplezierige manier deed. Om die reden heeft de rechter hem in zijn pleidooi onderbroken en hem erop gewezen dat er geen sprake is van een klachtenprocedure ter zake van het functioneren van de gezinsvoogd, [naam gezinsvoogd] . Zij heeft mr. Van den Heuvel daarom verzocht om [naam gezinsvoogd] niet als persoon aan te spreken op haar functioneren maar om het te hebben over “de GI” of “JBB”. Omdat mr. Van den Heuvel hier geen gehoor aan gaf, heeft de rechter hem nogmaals verzocht hiermee te stoppen. Zij heeft niet gehoord dat [naam gezinsvoogd] mr. Van den Heuvel enkele malen heeft toegeroepen dat hij moest stoppen. Dat is slechts éénmaal gebeurd, aldus de rechter.
De rechter betwist dat door haar suggestieve vragen zijn gesteld op de zitting, waarbij zij verwijst naar de laatste alinea op pagina 8 van het proces-verbaal. Zij merkt op dat zij heeft geverifieerd of zij uit de motivering van de Raad moest begrijpen dat de Raad het niet nodig vond om nader onderzoek te doen omdat er voldoende informatie voorhanden was. Tot slot verwijst de rechter naar de tweede alinea van pagina 10 van het proces-verbaal waaruit volgt dat zij heeft gevaagd aan de Raad:
Mevrouw [naam] u had het net over een onderzoek door de Raad, dit betrof het onderzoek dat ten grondslag lag aan het eerste verzoek tot ondertoezichtstelling?, waarna de raadsonderzoekster dit beaamde.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Hetgeen door mr. Van den Heuvel is opgemerkt over het toekennen van bewijskracht aan het proces-verbaal geeft de wrakingskamer geen aanleiding om het proces-verbaal niet tot uitgangspunt te nemen voor het verloop van de zitting. Door mr. Van den Heuvel is immers niet gesteld dat de inhoud van het proces-verbaal niet juist is. Het proces-verbaal is niet meer dan een zakelijke weergave van wat er op de mondelinge behandeling is gezegd. Dat het proces-verbaal niet door de griffier is ondertekend omdat zij buiten staat was dit mede te ondertekenen doet niets af aan de inhoud van het proces-verbaal. De wrakingskamer heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal noch aan de volgorde waarin de diverse onderwerpen zijn besproken.
5.4.
Te onderzoeken is vervolgens of de door verzoekster aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
5.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. Mr. Van den Heuvel voelde zich de mond gesnoerd omdat hij zich van de rechter niet rechtstreeks tot [naam gezinsvoogd] mocht wenden en hij ook niet aan haar persoonlijk onderbouwde verwijten mocht maken over haar handelen. Gelet op zijn bejegening van haar is hij door de rechter tot de orde geroepen tijdens de zitting. Hierdoor voelde hij zich gestoord in het uitvoeren van zijn taak.
Uit het proces-verbaal volgt uit pagina 6 onderaan:
De kinderrechter onderbreekt mr. Van den Heuvel in zijn voordracht pagina 4, na de tweede alinea.
De kinderrechter: Deze procedure is geen klachtenprocedure tegen de jeugdzorgwerker persoonlijk. Ik wil u vragen om de jeugdzorgwerker niet steeds bij haar naam te noemen, maar de GI als JBB in het geheel te benoemen.
Mr. Van den Heuvel
Ik wil aangeven dat het onrecht tegen mijn cliënt mevrouw [naam gezinsvoogd] is. Ik heb bij de GI gevraagd om een andere jeugdzorgwerker.
Mr. Van den Heuvel vervolgt zijn pleidooi.
Mevrouw [naam gezinsvoogd] : namens de GI:
Kan hij stoppen alsjeblieft?
De kinderrechter:
Ik vraag u nogmaals om de naam van mevrouw [naam gezinsvoogd] weg te laten en daarvoor in de plaats de GI te noemen.
Mr. van den Heuvel:
Nee, ik bedoel mevrouw [naam gezinsvoogd] .
Mr. van den Heuvel hervat zijn pleitnotitie.
De wrakingskamer maakt uit het voorgaande op dat de rechter het onwenselijk en onplezierig vond dat mr. Van den Heuvel [naam gezinsvoogd] persoonlijk aansprak en zich niet richtte tot de stichting waarvoor [naam gezinsvoogd] werkt, nu het de GI is die de ondertoezichtstelling uitvoert en niet [naam gezinsvoogd] als gezinsvoogd op persoonlijke titel. Vervolgens heeft mr. Van den Heuvel toegelicht waarom hij zich rechtstreeks tot [naam gezinsvoogd] heeft gewend, namelijk omdat hij van mening is dat door haar zelf onrechtmatig is gehandeld en in het verlengde daarvan de Stichting. De wrakingskamer constateert dat, nadat mr. Van den Heuvel hierop had gewezen, hij vervolgens niet meer in zijn pleidooi door de rechter is onderbroken of is gecorrigeerd en de rechter die benadering door mr. Van den Heuvel gedurende de rest van de zitting heeft geaccepteerd. De wrakingskamer is van oordeel dat het enkele feit dat de rechter mr. Van den Heuvel heeft onderbroken in zijn pleidooi geen reden is om de conclusie te trekken dat sprake is van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Mr. van den Heuvel heeft immers zonder verdere onderbrekingen en conform zijn pleitaantekeningen zijn pleidooi kunnen afmaken.
5.6.
Het argument van verzoekster dat de rechter [naam gezinsvoogd] niet heeft terechtgewezen toen zij mr. Van den Heuvel toeriep dat hij moest stoppen, moet naar het oordeel van de wrakingskamer worden bezien in het licht van het voorgaande. Uit het proces-verbaal blijkt dat [naam gezinsvoogd] dit inderdaad heeft gezegd en dat dit kennelijk voor de rechter mede aanleiding was om mr. Van den Heuvel nogmaals te verzoeken de naam van [naam gezinsvoogd] weg te laten. Ook hieruit kan geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid worden afgeleid.
5.7.
De tweede wrakingsgrond ziet op het stellen van suggestieve vragen door de rechter, waarbij door mr. Van den Heuvel wordt verwezen naar pagina 9 tweede alinea van het proces-verbaal:
De kinderrechter:
Acht u een nader onderzoek door de Raad hier nodig of is er voldoende informatie bekend?(…)
Pagina 10 tweede alinea:
(…) Mr. van den Heuvel:
Ik wil over het gegeven advies van de Raad opmerken dat er tot nu toe geen echt onderzoek door de Raad heeft plaatsgevonden. Daarin is in de beschikking in 2017 gewag van gemaakt. Onderzocht zou worden wat de mogelijkheden zijn in het contact tussen vader en [naam dochter] . Dit is steeds uitgesteld. Tot nu toe ligt er geen gemotiveerd rapport van de Raad.
De kinderrechter: Mevrouw [naam] u had het net over een onderzoek door de Raad, dit betrof het onderzoek dat ten grondslag lag aan het eerste verzoek tot ondertoezichtstelling?
Mevrouw [naam] :
Dat onderzoek bedoel ik inderdaad.
De wrakingskamer overweegt dat de door de rechter gestelde vragen begrijpelijk zijn en geen blijk geven van vooringenomenheid. De vragen kunnen niet anders worden begrepen dan dat zij zijn bedoeld om te achterhalen of de Raad voor de Kinderbescherming van oordeel was dat de bestaande rapporten volstaan. Uit de vraagstelling blijkt niet dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de wenselijkheid van aanvullende onderzoeksrapporten.
5.8.
Gelet op al deze omstandigheden is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van haar vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
5.9.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer C/02/320908/ FA RK
16-5486 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 17 december 2019 door mrs. Peters, Breeman en
Raaijmaakers-Rottier, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.