In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de nietigverklaring van een huwelijk. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M.C.J. van der Sprong, verzocht om nietigverklaring van het huwelijk op basis van Keniaans recht, omdat hij meende dat hij niet de biologische vader was van het kind van de vrouw, met wie hij was gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.C.M. Smeulders-Martens, betwistte dit verzoek en stelde dat de man op de hoogte was van de zwangerschap op het moment van het huwelijk.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot nietigverklaring niet binnen de gestelde termijn van één jaar na de huwelijkssluiting was ingediend, zoals vereist door de Keniaanse Marriage Act 2014. De rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de zwangerschap van de vrouw op het moment van het huwelijk, en dat de termijn voor het indienen van het verzoek niet kon worden opgerekt. Hierdoor werd het verzoek tot nietigverklaring afgewezen, zonder dat er inhoudelijk op de ingeroepen nietigheidsgrond werd ingegaan.
De rechtbank hield de beslissing op het subsidiaire verzoek tot echtscheiding aan tot 4 februari 2020, in afwachting van verdere informatie van partijen. De rechtbank benadrukte dat de man de gelegenheid kreeg om verweer te voeren tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een onderhoudsbijdrage. De zaak illustreert de complexiteit van internationale huwelijksrechtelijke geschillen en de noodzaak om de juiste rechtsstelsels en termijnen in acht te nemen.