Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MARROBEL BV,
[naam] STICHTING,
1.de stichting STICHTING BEHEER DERDENGELDEN [Belanghebbende 1] ,
[Belanghebbende 1],
[belanghebbende 2],
1.De procedure
2.Het verzoek
€ 10.000,00 ten titel van schadevergoeding;
3.De beoordeling
4.1.5. Debiteuren’ opgenomen dat bij de beoordeling van de uitstaande gelden uit de gegevens is gebleken dat de [naam] Stichting per 31 december 2011 een vordering heeft op Stichting Beheer Derdengelden c.q. [Belanghebbende 1] van
€ 198.951,98. ‘
In de jaarstukken is deze vordering niet zichtbaar. Het vermogen zou derhalve € 198.951,98 hoger moeten zijn, tenzij er sprake is van kwijtschelding of schenking.’, aldus dat rapport.
€ 197.935,00. Daarnaast zijn er ook arbeidsvergoedingen betaald aan [Belanghebbende 1] , zo blijkt uit zijn verklaring. Marrobel c.s. stelt nooit gekend te zijn in een afspraak over betalingen, zoals arbeidsvergoedingen, aan [Belanghebbende 1] en onbekend te zijn met afspraken daarover. Voor zover bekend is een overeenkomst zoals gesteld door [Belanghebbende 1] nooit gesloten, zodat er geen grondslag kan zijn voor deze vergoedingen. Tot slot is er sprake van onbehoorlijk bestuur, aangezien de bestuurders hebben gehandeld in strijd met artikel 2 lid 1 sub c van de Statuten, door de ontvangen gelden (jachtinkomsten, pachtinkomsten en subsidies) niet over te dragen aan de gerechtigden tot de saldi. Bovendien hebben de bestuurders in strijd met artikel 2 lid 3 van de Statuten zich schuldig gemaakt aan verduistering, diefstal of anderszins onrechtmatige onttrekkingen door gelden weg te sluizen naar een privérekening van één van de oprichters (een bij de oprichting betrokken bestuurder) en heeft [Belanghebbende 1] in strijd met artikel 4 lid 5 van de Statuten een beloning ontvangen voor zijn werkzaamheden. Ook hebben de bestuurders in strijd met artikel 9 lid 2 van de Statuten geen deugdelijke administratie gevoerd. Aangezien genoemde statutaire bepalingen beogen de rechtspersoon te beschermen, leidt het handelen in strijd daarmee in beginsel tot aansprakelijkheid van de bestuurders.
na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan’, is bij de Wet van 29 juni 1994,
Stb.1994, 506, ingevoegd om duidelijk te maken dat ‘heropening’ van de vereffening ook kan worden bevolen als er na ontbinding geen vereffeningshandelingen zijn verricht (art. 2:19 lid 4 BW). Toepassing van artikel 2:23c BW kan dan ook aan de orde zijn indien er geen eigenlijke vereffening heeft plaatsgevonden omdat de rechtspersoon bij gebrek aan baten is ontbonden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 8 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5015).
‘Bevort zal eventuele gelden bestemd voor [naam] over laten maken in de toekomst op een derdenrekening, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de eerstbinnenkomende bedragen bestemd zullen zijn om openstaande facturen over de jaren 1998, 1999, 2000 te voldoen en 2001 naar rato van mogelijk nog openstaande rekeningen.’Volgens [Belanghebbende 1] zijn van deze gelden betalingen gedaan aan onder andere de familie [naam] , waterschappen, gemeenten en andere crediteuren, maar ook aan hemzelf in het kader van de met [naam] overeengekomen arbeidsvergoedingen. Dat hij met [naam] een vergoeding overeengekomen was voor de door hem verrichte beheerswerkzaamheden, blijkt eveneens uit voornoemde overeenkomst van november 2001. Tevens blijkt uit die overeenkomst dat partijen zijn overeengekomen dat [naam] en [Belanghebbende 1] jaarlijks in een gesprek de werkzaamheden zouden evalueren, waarna [Belanghebbende 1] de door hem ingediende factuur over het afgelopen boekjaar zou mogen inhouden op de ontvangen of te ontvangen gelden via de derdenrekening.
mondeling akkoord was met een kwijtschelding gezien de problemen waarin de heer [Belanghebbende 1] was terechtgekomen door het handelen van de heer [persoon 1] . [persoon 1] .’ Naar de rechtbank begrijpt, is niet bij de leden van de familie [naam] geverifieerd of de verklaringen van [Belanghebbende 1] juist zijn. Als reden is daarvoor ter zitting aangegeven dat [naam] en haar zuster al op vergevorderde leeftijd zijn, [naam] onder bewind staat en zich niet alles meer kan herinneren. De rechtbank is van oordeel dat daarmee onvoldoende is weersproken dat sprake is van kwijtschelding van de bij [naam] bekende vordering op [persoon 1] ter zake onttrokken gelden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, naar blijkt uit het rapport van de belastingdienst van 12 juli 2018 (bijlage 19 bij verzoekschrift), er in de jaarstukken van de [naam] Stichting geen vordering van de [naam] Stichting op Stichting Beheer Derdengelden is opgenomen.