In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2019, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten in strijd met de Opiumwet. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 september 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA en amfetamine, alsook het vervaardigen van amfetamine in een schuur bij de woning van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de opzettelijke aanwezigheid van MDMA en amfetamine op het bedrijventerrein en in de schuur. De verdachte werd vrijgesproken van deze feiten. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op 18 december 2018 ongeveer 28 gram hennep aanwezig had, wat resulteerde in een geldboete van € 75,00, subsidiair 1 dag hechtenis. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte en het bewijs van de doorzoeking van de schuur. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.