ECLI:NL:RBZWB:2019:6309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
02-260502-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hoekstra
  • A. Dekker
  • J. Vliegenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vrijspraak en geldboete voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2019, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten in strijd met de Opiumwet. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 september 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA en amfetamine, alsook het vervaardigen van amfetamine in een schuur bij de woning van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de opzettelijke aanwezigheid van MDMA en amfetamine op het bedrijventerrein en in de schuur. De verdachte werd vrijgesproken van deze feiten. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op 18 december 2018 ongeveer 28 gram hennep aanwezig had, wat resulteerde in een geldboete van € 75,00, subsidiair 1 dag hechtenis. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte en het bewijs van de doorzoeking van de schuur. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-260502-18
vonnis van de meervoudige kamer van 1 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]geboren op [Geboortedag] 1951 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. A.L. Rinsma, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 september 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1:hij op of omstreeks 18 december 2018 en op of omstreeks 19 december 2018 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8 kilogram MDMA(-kristallen/brokken)(in een opslagruimte op het bedrijventerrein aan [Straatnaam 1] en/of ongeveer 19 liter, althans meerdere liters amfetamine/MDMA-olie (in een Renault Kangoo met kenteken [Kenteken] op genoemd bedrijventerrein) en/of ongeveer 350 gram amfetamine-olie (in de schuur bij de woning aan [Straatnaam 2] ), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2 primair:hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 19 december 2018, in elk geval op of omstreeks 18/19 december 2018 te Rijen, in de gemeente Gilze en Rijen (in de schuur van zijn woning aan [Straatnaam 2] aldaar) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meet van zijn mededader(s)
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder maatbekers en/of speciekuipen en/of jerrycans en/of trechters en/of meerdere
vacumeer/sealmachines en/of centrifuges en/of een weegschaal en/of een of meerdere vrieskisten en/of
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/(grond)stoffen voorhanden gehad, waaronder coffeine en/of tolueen en/of aceton en/of methanol en/of zoutzuur en/of zwavelzuur en/of circa 350 gram amfetamine-olie;
feit 2 subsidiair:Een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 19 december 2018, in elk geval op of omstreeks 18/19 december 2018 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een schuur bij de woning [Straatnaam 2] aldaar) een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen in of omstreeks hierboven genoemde periode te Rijen, gemeente Gilze en Rijen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemde schuur bij die woning voor de productie van amfetamine en voor opslag van precursoren ter beschikking te stellen;
feit 3:hij op of omstreeks 18 december 2018 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen aanwezig heeft gehad ongeveer 28 gram hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 11, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van art 3a van die wet.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1De officier van justitie is van mening dat verdachte niet kan hebben gemist dat op het bedrijventerrein aan de [Straatnaam 1] drugs werden geproduceerd, gelet op alle drugsgerelateerde goederen en bedrijvigheid daaromtrent, zodat zij ervan uitgaat dat verdachte dit wist. Maar de enkele wetenschap is onvoldoende om tot een bewezenverkaring te komen. Gelet op de rol van verdachte (slechts af en toe aanwezig en geen eigenaar) kan volgens de officier van justitie de beschikkingsmacht over de drugs echter niet worden aangenomen. De officier van justitie vraagt daarom verdachte vrij te spreken van het voorhanden hebben van de op het bedrijventerrein aangetroffen verdovende middelen.
Naar de mening van de officier van justitie is dat anders ten aanzien van hetgeen is aangetroffen in de schuur bij de woning van verdachte. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat iemand in beginsel verantwoordelijk is voor alles wat hij in zijn woning aanwezig heeft, tenzij. Er is onvoldoende om daar in dit geval deze uitzondering op te maken. De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat verdachte zich in zijn eerste en tweede verhoor op zijn zwijgrecht heeft beroepen waardoor er geen mogelijk ontlastende verklaring van hem ligt die de rechtbank op geloofwaardigheid of aannemelijkheid kan toetsen. Daarnaast heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van [Naam 1] dat er een hond achter zat en dat zich in de naastgelegen schuur koelkasten en kratten bier bevinden. Verder blijkt uit de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte] dat verdachte zich zelfstandig kan bewegen. De officier van justitie acht daarom en gelet op het feit dat verdachte veel alleen in de woning is, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen 350 gram amfetamine-olie voorhanden heeft gehad.
feit 2
De officier van justitie acht met dezelfde onderbouwing wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in december 2018 medeplichtig is geweest aan de kristallisatie van amfetamine door de schuur bij zijn woning daarvoor ter beschikking te stellen.
feit 3
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het onderzoek aan de aangetroffen hennep.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feit 1 en 2
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en 2. Ten aanzien van het bedrijventerrein heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen werkzaamheden op het terrein verrichtte. Verdachte wist niet en behoefde ook niet te weten wat er op het terrein gebeurde.
Ten aanzien van de schuur bij de woning van verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de feiten ontkent en dat er geen feiten en omstandigheden zijn op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de productie van verdovende middelen in de schuur, laat staan dat hij daarin een actieve rol had. Verdachte geeft ook aan dat hij niet in de schuur kwam. De raadsman heeft in voormeld verband nog gewezen op het tapgesprek van medeverdachte [Medeverdachte] , zijnde de zoon van verdachte, waarin hij zegt dat zijn vader van niks weet. Op basis van de verklaring van [Medeverdachte] en de verklaring [Naam 1] kan naar de mening van de raadsman worden vastgesteld dat de spullen pas kort in de schuur stonden. Gelet op de gezondheid van verdachte, zoals die mede is af te leiden uit de verklaring van [Naam 2] , is verdachte in de korte periode dat de spullen in de schuur stonden, niet in de schuur geweest.
Indien de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte ervan op de hoogte was dat de spullen in zijn schuur stonden, is die enkele wetenschap naar de mening van de raadsman onvoldoende om te komen tot medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van amfetamine.
feit 3
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (samen met anderen) opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, amfetamine of MDMA-olie op het bedrijventerrein aan [Straatnaam 1]
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-olie in de schuur bij zijn woning en overweegt daartoe als volgt.
Met de officier van justitie neemt de rechtbank als uitgangspunt aan dat iemand in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat er in zijn woning aanwezig is. Dit geldt ook voor hetgeen zich in zijn schuur bij die woning bevindt.
Op 13 februari 2019 heeft de zoon van verdachte, zijnde medeverdachte [Medeverdachte] , in een uitgeluisterd telefoongesprek vanuit de penitentiaire inrichting gezegd [Straatnaam 2] is gesloten omdat er een drugslab zou zitten, maar die spullen stonden er maar twee dagen’. De dochter van verdachte, [Naam 1] , heeft verklaard dat zij in november 2018 nog in de schuur is geweest en daar toen niets heeft gezien. Uit dat telefoongesprek en die verklaring leidt de rechtbank af dat de op 19 december 2018 aangetroffen drugsgerelateerde spullen nog niet lang in de schuur stonden.
Verdachte was niet de enige bewoner van de woning, maar woonde daar samen met zijn zoon. Verdachte heeft verklaard dat hij nooit in die schuur kwam en van niets wist. De zoon van verdachte heeft op 19 januari 2019 in een uitgeluisterd telefoongesprek vanuit de penitentiaire inrichting gezegd ‘pa wist er verder niks van’.
Gelet hierop en nu daarnaast ook geen DNA van verdachte is aangetroffen op de spullen in de schuur die betrekking hebben op verdovende middelen, acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte wist wat er in de schuur gebeurde. Dit betekent dat evenmin de betrokkenheid van verdachte bij het aanwezig hebben daarvan kan worden aangenomen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 1.
feit 2
Gelet op hetgeen de rechtbank onder feit 1 heeft overwogen ten aanzien van de aan verdovende middelen gerelateerde spullen in de schuur bij de woning van verdachte, acht de rechtbank ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde kristallisatie van amfetamine in die schuur. Ook de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid daaraan door de schuur daarvoor ter beschikking te stellen, kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op het bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 2 primair en feit 2 subsidiair.
feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 17 september 2019; [1]
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de doorzoeking van [Straatnaam 1] [2]
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het testen van de hennep. [3]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 3:op 18 december 2018 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen, aanwezig heeft gehad ongeveer 28 gram hennep(toppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 11.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om overeenkomstig de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS ten aanzien van feit 3 aan verdachte op te leggen een geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis, maar zij kan zich ook vinden in het standpunt van de verdediging om overeenkomstig de richtlijnen van het Openbaar Ministerie een geldboete van € 75,00, subsidiair 1 dag hechtenis, aan verdachte op te leggen. De officier van justitie heeft zich op dat punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 en 2 heeft de officier van justitie gevorderd om een gevangenisstraf van 106 dagen op te leggen, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 3 dient volgens de raadsman te worden volstaan met een geldboete van € 75,00, overeenkomstig de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van minder dan 30 gram hennep, zijnde een overtreding. Het betreft een feit dat in aanmerking komt voor een strafbeschikking door het Openbaar Ministerie. Gelet op de straf die daarbij aan verdachte zou zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 75,00, subsidiair 1 dag hechtenis, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 75,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
1 dag;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
- bepaalt dat indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld het verlofstelsel van toepassing is.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hoekstra, voorzitter, mr. Dekker en mr. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 oktober 2019.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R018147 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 989.
2.het proces-verbaal van bevindingen, pagina 184.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 445.