ECLI:NL:RBZWB:2019:6313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
02/040382-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Van der Weide
  • Mr. De Brouwer
  • Mr. Mullers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woning met levensgevaar voor anderen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 16 februari 2019 in Almkerk brand heeft gesticht in de woning van zijn moeder. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught, heeft tijdens de zitting van 6 augustus 2019 een bekennende verklaring afgelegd. De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte is beschuldigd van opzettelijke brandstichting, waarbij levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de brandstichting, maar heeft ook rekening gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, zoals vastgesteld door gedragsdeskundigen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft de straf gematigd en veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een klinische behandeling. De rechtbank heeft benadrukt dat de ernst van het feit en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in de strafoplegging zijn meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/040382-19
vonnis van de meervoudige kamer van 20 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op of omstreeks 16 februari 2019 te Almkerk, gemeente Altena opzettelijk brand heeft gesticht in (het achterste deel van) een woning (gelegen aan de [adres] ) immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten [getuige 1] en/of [getuige 2] te duchten was en/of terwijl daar gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (het voorste en/of bovenste deel van) die woning en/of de inboedel van die woning en/of de nabij gelegen bomen en/of struiken te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde brandstichting heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het forensisch sporenonderzoek, de (uitgewerkte) melding van verdachte naar het Operationeel Centrum, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , alsmede de verklaringen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de bekennende verklaringen van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 augustus 2019 [1] ;
- het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing d.d. 8 maart 2019 [2] ;
- de verklaring van [getuige 2] d.d. 17 februari 2019 [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 februari 2019 te Almkerk, gemeente Altena, opzettelijk brand heeft gesticht in (het achterste deel van) een woning (gelegen aan de [adres] ) immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten [getuige 1] en [getuige 2] te duchten was en terwijl daar gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (het voorste en bovenste deel van) die woning en de inboedel van die woning en de nabij gelegen bomen en struiken te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, met aftrek van voorarrest. Daarbij houdt zij rekening met de ernst van het feit, de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de strafvorderingsrichtlijnen van het openbaar ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verwijst naar de rapportages van de gedragsdeskundigen, waaruit is op te maken dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden aangemerkt. Hij verzoekt een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarbij een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het reclasseringsrapport. In dit verband is aangevoerd dat verdachte in het verleden nauwelijks is behandeld voor zijn problematiek, gemotiveerd is voor een klinische behandeling, berouw toont en inziet dat hij onjuist heeft gehandeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 16 februari 2019, omstreeks 22.00 uur, in de woning van zijn moeder te Almkerk brand gesticht. Volgens zijn eigen zeggen, had hij daartoe op de benedenverdieping in het achterste deel van het huis, benzine over een houten kastje gegooid en dit met behulp van een prop papier en een aansteker in brand gestoken. Met name de keuken en de woonkamer in het achterste deel van de woning hadden vlam gevat. Tevens was de brand overgeslagen via een overhangende kapconstructie naar de zolderverdieping van het voorste deel van de woning. Uiteindelijk was de gehele woning beroet en daardoor beschadigd.
Op het moment dat de brand door verdachte werd gesticht bevond zijn moeder zich op de eerste verdieping in het achterste gedeelte van de woning. De huurster van de bovenverdieping van het voorste gedeelte van de woning was ten tijde van de brand ook thuis. Door een harde klap, wellicht een explosie als gevolg van de brand, werden de moeder en de huurster beiden opgeschrikt, zodat zij polshoogte gingen nemen en constateerden dat het huis in lichterlaaie stond. Zij wisten gelukkig nog tijdig de woning te verlaten en aan de vlammenzee te ontsnappen.
Verdachte heeft aangegeven dat hij het feit heeft begaan, omdat hij boos was op zijn moeder. Hij voelde zich niet door haar gehoord en wilde haar even goed laten schrikken “door haar huis in de fik te steken”. Hij dacht destijds “dat het niet zo’n vaart zou lopen.”
Wat er ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat verdachte een zeer ernstig feit heeft gepleegd. Brandstichting betreft een delict met een groot gevaarzettend karakter door de onvoorspelbare en mogelijk verwoestende effecten daarvan en wordt dan ook als één van de zwaarste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht bestempeld. De omstandigheid dat het onderhavige feit heeft plaatsgevonden in de voor nachtrust bestemde tijd, terwijl er twee personen in de woning aanwezig waren, heeft de gevaarzetting versterkt. Ongetwijfeld hebben de bewoners zich tijdens de woekerende brand angstig en onveilig gevoeld.
Vanwege de alertheid van de bewoners zelf en het snelle en doelmatige optreden van de brandweer is voorkomen dat de woning volledig is afgebrand en dat mensen gewond zijn geraakt of om het leven zijn gekomen. Deze nog enigszins meevallende afloop is in elk geval niet aan verdachte te danken.
De rechtbank heeft in ogenschouw genomen dat de moeder van verdachte heeft kenbaar gemaakt dat zij voor haar zoon hulpverlening belangrijker dan strafvervolging vindt. Zij heeft om die reden geen aangifte willen doen.
De rechtbank heeft ten gunste van verdachte meegewogen dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten en dat hij een open en meewerkende proceshouding heeft laten zien.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van [psychiater] , d.d. 20 juni 2019, en [psycholoog] , d.d. 21 juni 2019. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van alcoholafhankelijkheid en cannabisgebruik. De psychiater noemt in dit verband ook een stoornis in het gebruik van stimulantia (Ritalin). Differentiaal diagnostisch denkt de psychiater verder nog aan een ongespecificeerde psychotische stoornis dan wel een psychotische stoornis door het middelengebruik. Daarnaast zou volgens de deskundigen een autisme spectrum stoornis bij verdachte aan de orde zijn. De stoornissen hebben het gedrag van verdachte tijdens het bewezenverklaarde feit beïnvloed. Als gevolg van oplopende spanningen in de thuissituatie zijn de realiteitstoetsing en impulscontrole van verdachte weliswaar onder druk komen te staan, maar heeft hij toch nog enige speelruimte gehad om anders met zijn boosheid om te gaan. Bovendien kan hij verantwoordelijk worden gehouden voor zijn alcoholgebruik, dat een negatieve werking heeft op zijn remmingsmechanisme. De deskundigen concluderen allebei dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De psycholoog vermeldt dat verdachte niet gemakkelijk opnieuw zal overgaan tot brandstichting. Ondanks zijn pathologie en beperkt doorleefd spijtbesef, lijkt verdachte zich er immers van bewust te zijn dat de brandstichting niet de best gekozen weg is geweest om zijn woede te uiten. De psychiater schat de kans op recidive als ‘matig’ in.
De twee gedragsdeskundigen adviseren verdachte op te laten nemen in een klinische voorziening in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Zo kan een verdere verfijning van de diagnostiek alsmede een daarop afgestemde adequate medicamenteuze en psychosociale behandeling worden bewerkstelligd. Daarbij dient aandacht te zijn voor de geconstateerde denkstoornissen die de realiteit kunnen vertekenen, van waaruit de kans op verhoogde agitatie en daarmee ook op regelovertredend gedrag groot is. Tevens worden als speerpunten woonbegeleiding en de beperking van verdachtes middelengebruik genoemd.
Gelet op de adviezen van de voormelde gedragsdeskundigen, adviseert Reclassering Nederland in haar rapport van 18 juli 2019 om verdachte, een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Daaraan kunnen de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan drugs- en alcoholcontroles en een klinische opname in [kliniek] of een soortgelijke zorginstelling, waarbij het innemen van medicijnen en een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang onderdeel kunnen zijn van de behandeling. In het rapport is voorts opgenomen dat op 15 juli 2019 door het IFZ een indicatie is afgegeven met betrekking tot de plaatsing van verdachte in een forensische zorginstelling met een hoge zorgintensiteit en een gemiddeld beveiligingsniveau. Op 16 juli 2019 heeft de reclassering positief uitsluitsel gekregen op de aanmelding bij de [kliniek] van [naam]. De wachttijd bedraagt op dit moment 6 tot 8 weken. Verdachte is reeds op de wachtlijst geplaatst.
Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie, de raadsman, de gedragsdeskundigen en de reclassering van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke (gevangenis)straf een passende strafrechtelijke sanctie is. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen de ernst en de aard van het feit en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals volgt uit de rapportages van de gedragsdeskundigen. De rechtbank neemt deze conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare. Ook de rechtbank acht een adequaat en structureel behandelings- en begeleidingstraject van essentieel belang om de kans op herhaling in de toekomst te verkleinen. Door het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt het mogelijk gemaakt om de door de reclassering opgestelde voorwaarden – welke aansluiten bij de door de deskundigen genoemde aandachtsgebieden – ten uitvoer te brengen.
Gelet op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf matigen. Zij zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Dit betekent dat de detentie langer zal voortduren dan het voorarrest. De rechtbank brengt daarmee tot uitdrukking dat zij niet alleen oog heeft voor het belang van verdachte – die gebaat is bij begeleiding/behandeling – maar ook voor het belang van de maatschappij dat vraagt om vergelding en algemene preventie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens
Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen 48 uur nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden en verdachte in vrijheid is gesteld, tussen 09.00 uur en 12.00 uur, zal melden bij deze reclasseringsinstelling via telefoonnummer 088-804504 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode – die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd – zal blijven melden, zolang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd – of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht – klinisch laat opnemen en behandelen in
[kliniek]of een soortgelijke zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur zullen worden gegeven, ook indien dit inhoudt het innemen van medicatie en ook indien een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang door de reclassering en de (geneesheer-)directeur noodzakelijk wordt bevonden;
* dat verdachte zich onthoudt van middelengebruik – drugs en alcohol – en meewerkt aan
urine- en/of ademonderzoekendaartoe, zolang en zo frequent de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
- draagt Reclassering Nederland op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide, voorzitter, mr. De Brouwer en mr. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 augustus 2019.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019037999 van politie Zeeland- West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 85.
2.Het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, pagina 22 t/m 25.
3.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , pagina 15.