2.3.Bij deskundigenbericht van 29 augustus 2018 heeft de door de
rechtbank benoemde deskundige de aan hem gestelde vragen als volgt beantwoord.
a. Kunt u aan de hand van een eigen onderzoek van het paard [naam 1] in combinatie
met de bevindingen van de dierenartsen welke zich in het dossier bevinden vaststellen of bij [naam 1] sprake is van een blessure en/of littekenweefsel in/bij de Interosseus van het linker achterbeen? Graag uw antwoord toelichten.
Ja, op het tijdstip van een door mij uit te voeren onderzoek kan ik vaststellen of bij [naam 1] sprake is van een blessure en/of littekenweefsel van het linker achterbeen.
Onderbouwing: Aan de hand van een eigen echografisch onderzoek zou ik kunnen vaststellen of er op de dag van het door mij uit tevoren onderzoek een blessure en/of littekenweefsel zichtbaar is, in de metatarsale regio (pees regio), van het linker achterbeen. Echter, een dergelijk door mij uit te voeren onderzoek is in deze casus niet geïndiceerd, zie mijn antwoorden op de volgende vragen.
b. Welke conclusie verbindt u aan het rapport van 6 oktober 2015 van drs. [naam deskundige] , waarbij u met name wordt verzocht in te gaan op de betekenis van de vermelding plusminus op pagina 2 van het keuringsrapport bij het onderdeel ‘wegdraven na 1 minuut’ bij het been linksvoor?’
De betekenis van de vermelding plus/minus op pagina 2 van het onderzoeksrapport met nummer 15094 ondertekend door Paardenarts [naam deskundige] op 6 oktober 2015 bij het onderdeel ‘wegdraven na 1 minuut’ bij het been linksvoor is dat na het doen van de buigproef met de duur van 1 minuut het paard bij het wegdraven twee of drie passen onregelmatig is, dit wordt dan als dubieus (+/-) beoordeeld.
Onderbouwing:Bij de keuring van het paard wordt o.s. het locomotie-apparaat onderzocht. In het boek “De veterinaire keuring van het paard”, 2007, hoofdstuk XIV Locomotie-apparaat, blz. 81-84 worden de buigproeven beschreven (bijlage 1). De beoordeling van de buigproeven is een beoordeling van het wegdraven van het paard door de keurend dierenarts nadat de ondervoet en/of sprong 1 minuut gebogen is. Als het paard bij het wegdraven direct goed loopt, is de buigproef negatief. Is het paard bij het wegdraven twee of drie passen onregelmatig dan wordt de buigproef als dubieus (+/-) beoordeeld. Als het paard een zes- tot zevental (zeer) kreupele passen doet en daarna weer redelijk goed loopt, is de reactie positief (+) te noemen. Blijft de kreupelheid langer bestaan, dan is de reactie sterk positief (++). Een dubieuze beoordeling van een buigproef staat qua interpretatie nooit op zichzelf en de betekening daarvan moet bezien worden in het totaal aan waarnemingen die aan het paard gedaan zijn bij de keuring.
c. Kunt u vaststellen of voor en/of op 24 november 2015 voornoemde blessure en/of
voornoemd littekenweefsel aanwezig waren? Graag uw antwoord toelichten.
Ja, dat kan ik, weliswaar niet op basis van de echobeelden van 5 en 12 januari 2016, maar wel aan de hand van de mij beschikbaar gestelde röntgenopnamen gedateerd op 6 oktober 2015 en behorende bij het onderzoeksrapport met nummer 15094.
Onderbouwing:Bij bestudering/ interpretatie van de röntgenbeelden behorend bij het onderzoeksrapport met nummer 15094, gedateerd 6 oktober 2015, blijkt dat bij het linker achterbeen er een duidelijke toename in omvang is van met name de schenkels van de tendo interosseus (tussenpees), zie bijlage 2 voor de beelden en bijlage 3 voor een verdere beschrijving hiervan. Het is niet uit te maken of de binnenste of de buitenste schenkels van de tussenpees hiervoor verantwoordelijk is of mogelijk beide schenkels hier verantwoordelijk voor zijn. Ook is niet uit te maken hoe de structuur van het weefsel er uitziet. Hiervoor is aanvullend echografisch onderzoek noodzakelijk. Wel kan men concluderen dat ten tijde van de keuring op 6 oktober 2015 er röntgenologisch veranderingen aanwezig waren aan de schenkel(s) van de tussenpees van het linker achterbeen die verantwoordelijk moeten zijn voor de röntgenologisch zichtbare toename in omvang van genoemde structuur. Bij de klinische keuring op 6 oktober 2015 zijn hier geen opmerkingen over gemaakt op bovengenoemd onderzoeksrapport (zie bijlage 4). Hierbij is er dus een discrepantie tussen de klinische rapportage en de röntgenologisch zichtbare veranderingen aan de weke delen van het linker achterbeen. De conclusie op het onderzoeksrapport 15094: “Klinisch en röntgenologisch positief advies” is niet te onderbouwen. Ten tijde van de keuring op 6 oktober 2015 kan [naam 1] niet zonder meer aangemerkt worden als een gezond paard.
d. Indien u kunt vaststellen dat eerder genoemde blessure en/of littekenweefsel reeds
aanwezig waren voor en/of op 24 november 2015, kunt u aangeven of en zo ja in
hoeverre deze in de weg staan aan het gebruik van [naam 1] als dressuurpaard
(minstens niveau L1)? Graag uw antwoord toelichten.
Ja, dat kan ik aangeven.
Onderbouwing:Het aanwezig zijn van oude blessures van de schenkel van de tussenpees heeft als consequentie dat er een verhoogd risico is op ontwikkeling van kreupelheid, zie ook mijn antwoord op vraag e. Hoe hoog dit risico is, hangt samen met de intensiteit van training en belasting waarbij het risico hoger is naarmate er meer prestaties van het paard verlangd worden.
e. Indien de door u geconstateerde blessure en/of littekenweefsel invloed hebben op het functioneren van het paard in de dressuursport en deze volgens u al aanwezig waren op het moment van de levering (24 november 2015); kunt u verklaren waarom het paard voorheen zonder problemen heeft kunnen functioneren in de dressuursport?
Ja, dat is te verklaren.
Onderbouwing:Op basis van de veranderingen op de röntgenopnamen gedateerd 6 oktober 2015 kan niet ander dan gesteld worden dat op 6 oktober 2015 afwijkingen aan de schenkel(s) van de tussenpees van het linker achterbeen aanwezig waren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag d heb aangegeven betekent dit dat er een verhoogd risico is op het ontstaan van kreupelheid. Dat wil niet zeggen dat er ook per se kreupelheid zal ontstaan: peesblessures die genezen zijn (verlittekend) hoeven niet altijd klinische problemen van kreupelheid te geven. Het is dus niet vreemd of ongebruikelijk dat het paard voorheen zonder problemen heeft kunnen functioneren in de dressuursport. Bovendien: de blessures waren er op 6 oktober 2015, maar het is niet duidelijk wanneer de blessures ontstaan zijn. Het is dus ook niet duidelijk of er al blessures waren in de periode toen het paard in de dressuursport uitgebracht is.
f. Indien u kunt vaststellen dat eerder genoemde blessure en/of littekenweefsel reeds
aanwezig waren voor en/of op 24 november 2015, kunt u aangeven of deze aanwezigheid betekent dat [naam 1] niet kan worden aangemerkt als een gezond paard?
Ja, ik kan aangeven dat de aanwezigheid van de blessure betekent dat [naam 1] niet kan worden aangemerkt als een gezond paard.
Onderbouwing:het is duidelijk dat het paard [naam 1] de blessure al had op 6 oktober 2015 (zie antwoord op vraag c). Een paard met een dergelijke verlittekende peesblessure kan, zolang het paard niet kreupel is, ingezet worden in de sport, maar een dergelijk paard heeft wel een verhoogde kans op het ontwikkelen van klinische problemen c.q. kreupelheid. Om deze reden kan dit paard niet zonder meer worden aangemerkt als een gezond paard.
g. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder nog van belang?
Nee, ik heb geen verdere opmerkingen.