ECLI:NL:RBZWB:2019:64

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
C/02/330057 / HA ZA 17-301
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een paard en de gevolgen van ontbinding van de koopovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de non-conformiteit van een paard centraal. De eisers, bestaande uit een mevrouw, een heer en een besloten vennootschap, hebben een paard gekocht van de gedaagde partij, Hoeve De Grient. Na de aankoop op 24 november 2015, bleek het paard niet geschikt te zijn voor dressuurwedstrijden op het verwachte niveau, wat leidde tot een geschil over de kwaliteit van het paard. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen vastgesteld dat de verkoper, Hoeve De Grient, tekort is geschoten in haar verplichtingen, omdat het paard niet voldeed aan de verwachtingen die de koper mocht hebben op basis van de mededelingen van de verkoper. De rechtbank heeft deskundigen ingeschakeld om de gezondheid van het paard te beoordelen, en de deskundige concludeerde dat het paard op het moment van levering al een blessure had die het gebruik als dressuurpaard belemmerde. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van non-conformiteit, waardoor de koper het recht had om de koopovereenkomst te ontbinden. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom van € 36.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit de ontbinding van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisers toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND -WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/330057 / HA ZA 17-301
Vonnis van 9 januari 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [plaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3],
gevestigd te [plaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen
1. vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats 3] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats 3] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [plaats 3] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOEVE DE GRIENT BV,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagden,
advocaat mr. L.M. Schelstraete te Oisterwijk.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. genoemd worden.
Eisers worden afzonderlijk respectievelijk aangeduid als mevrouw [eisers] , de heer [eisers] en [eiseres sub 3] .
Gedaagden worden afzonderlijk respectievelijk de VOF, mevrouw [gedaagden] , de heer [gedaagden] en Hoeve De Grient genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 maart 2018 en de daarin genoemde stukken,
  • het deskundigenbericht van 29 augustus 2018,
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eisers] c.s.,
  • de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagden] c.s.,
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 11 oktober 2017 heeft de rechtbank in r.o. 3.6. en 3.9. onder meer overwogen dat in deze procedure Hoeve De Grient als verkoper van het paard [naam 1] heeft te gelden en [eiseres sub 3] als koper. Deze laatste betreft geen natuurlijk persoon en daarmee is geen sprake van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 lid 1 BW.
De vorderingen van de heer en mevrouw [eisers] dienen afgewezen te worden. Dit geldt ook voor de vorderingen jegens de heer en mevrouw [gedaagden] en de VOF. Daarmee liggen de vorderingen van [eiseres sub 3] jegens Hoeve De Grient ter beoordeling aan de rechtbank voor.
Daarnaast is in r.o. 3.15. overwogen dat op grond van de stellingen van partijen de rechtbank vaststelt dat [eiseres sub 3] een paard heeft gekocht waarvan zij blijkens de mededelingen namens verkoper mocht verwachten dat dit paard niet alleen gezond was, maar ook geschikt was om dressuurwedstrijden mee te rijden en dat de potentie had om dit op een hoger niveau dan L1, waarop het paard laatstelijk had gereden, te doen.
[eiseres sub 3] stelt weliswaar dat haar is gegarandeerd dat het paard geschikt zou zijn voor de hogere dressuursport, maar deze stelling is in het geheel niet nader onderbouwd met feiten en omstandigheden.
Uit de stellingen van [eiseres sub 3] volgt voorts dat ten tijde van de levering op 24 november 2015 het paard geen zichtbare gebreken vertoonde. Op 1 januari 2016 vertoonde het paard een verdikking in het linker achterbeen en werd nadien peesletsel door een dierenarts vastgesteld. Ook zou ouder littekenweefsel boven en onder de peesontsteking aanwezig zijn.
In r.o. 3.18. is opgenomen dat de stellingen van [eiseres sub 3] omtrent de ouderdom van de peesblessure en het aanwezige littekenweefsel in het linker achterbeen van het paard niet heel specifiek zijn, maar de rechtbank begrijpt dat beoogd is te stellen hetgeen voor toewijzing van de vordering nodig is, namelijk dat het gestelde peesletsel en/of littekenweefsel in het linker achterbeen van het paard reeds aanwezig was bij de levering van het paard op 24 november 2015 en dat de aanwezigheid daarvan in de weg staat aan de geschiktheid van het paard voor de dressuursport. Is dat het geval dan betreft dit een tekortkoming die in beginsel voor rekening van Hoeve De Grient als verkoper komt, ook als deze het gebrek kende noch behoefde te kennen.
In r.o. 3.20. concludeert de rechtbank dat zij mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Hoeve De Grient niet kan vaststellen of met name het littekenweefsel in de pees reeds aanwezig was op het moment van de levering en of sprake was van een gebrek dat in de weg staat aan het gebruik van [naam 1] als dressuurpaard.
2.2.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 14 maart 2018 een onderzoek door deskundige [naam deskundige 1] bevolen ter beantwoording van de verder op in dit vonnis weergegeven vragen.
In r.o. 2.10. heeft de rechtbank overwogen dat zij van de deskundige duidelijkheid wenst te verkrijgen omtrent de vraag of het paard [naam 1] op het moment van de levering op 24 november 2015 het gestelde letsel had en of daarmee sprake was van een gebrek dat in de weg staat aan het gebruik van [naam 1] als dressuurpaard of dat maakt dat [naam 1] niet als een gezond paard kan worden aangemerkt.
2.3.
Bij deskundigenbericht van 29 augustus 2018 heeft de door de
rechtbank benoemde deskundige de aan hem gestelde vragen als volgt beantwoord.
a. Kunt u aan de hand van een eigen onderzoek van het paard [naam 1] in combinatie
met de bevindingen van de dierenartsen welke zich in het dossier bevinden vaststellen of bij [naam 1] sprake is van een blessure en/of littekenweefsel in/bij de Interosseus van het linker achterbeen? Graag uw antwoord toelichten.
Ja, op het tijdstip van een door mij uit te voeren onderzoek kan ik vaststellen of bij [naam 1] sprake is van een blessure en/of littekenweefsel van het linker achterbeen.
Onderbouwing: Aan de hand van een eigen echografisch onderzoek zou ik kunnen vaststellen of er op de dag van het door mij uit tevoren onderzoek een blessure en/of littekenweefsel zichtbaar is, in de metatarsale regio (pees regio), van het linker achterbeen. Echter, een dergelijk door mij uit te voeren onderzoek is in deze casus niet geïndiceerd, zie mijn antwoorden op de volgende vragen.
b. Welke conclusie verbindt u aan het rapport van 6 oktober 2015 van drs. [naam deskundige] , waarbij u met name wordt verzocht in te gaan op de betekenis van de vermelding plusminus op pagina 2 van het keuringsrapport bij het onderdeel ‘wegdraven na 1 minuut’ bij het been linksvoor?’
De betekenis van de vermelding plus/minus op pagina 2 van het onderzoeksrapport met nummer 15094 ondertekend door Paardenarts [naam deskundige] op 6 oktober 2015 bij het onderdeel ‘wegdraven na 1 minuut’ bij het been linksvoor is dat na het doen van de buigproef met de duur van 1 minuut het paard bij het wegdraven twee of drie passen onregelmatig is, dit wordt dan als dubieus (+/-) beoordeeld.
Onderbouwing:Bij de keuring van het paard wordt o.s. het locomotie-apparaat onderzocht. In het boek “De veterinaire keuring van het paard”, 2007, hoofdstuk XIV Locomotie-apparaat, blz. 81-84 worden de buigproeven beschreven (bijlage 1). De beoordeling van de buigproeven is een beoordeling van het wegdraven van het paard door de keurend dierenarts nadat de ondervoet en/of sprong 1 minuut gebogen is. Als het paard bij het wegdraven direct goed loopt, is de buigproef negatief. Is het paard bij het wegdraven twee of drie passen onregelmatig dan wordt de buigproef als dubieus (+/-) beoordeeld. Als het paard een zes- tot zevental (zeer) kreupele passen doet en daarna weer redelijk goed loopt, is de reactie positief (+) te noemen. Blijft de kreupelheid langer bestaan, dan is de reactie sterk positief (++). Een dubieuze beoordeling van een buigproef staat qua interpretatie nooit op zichzelf en de betekening daarvan moet bezien worden in het totaal aan waarnemingen die aan het paard gedaan zijn bij de keuring.
c. Kunt u vaststellen of voor en/of op 24 november 2015 voornoemde blessure en/of
voornoemd littekenweefsel aanwezig waren? Graag uw antwoord toelichten.
Ja, dat kan ik, weliswaar niet op basis van de echobeelden van 5 en 12 januari 2016, maar wel aan de hand van de mij beschikbaar gestelde röntgenopnamen gedateerd op 6 oktober 2015 en behorende bij het onderzoeksrapport met nummer 15094.
Onderbouwing:Bij bestudering/ interpretatie van de röntgenbeelden behorend bij het onderzoeksrapport met nummer 15094, gedateerd 6 oktober 2015, blijkt dat bij het linker achterbeen er een duidelijke toename in omvang is van met name de schenkels van de tendo interosseus (tussenpees), zie bijlage 2 voor de beelden en bijlage 3 voor een verdere beschrijving hiervan. Het is niet uit te maken of de binnenste of de buitenste schenkels van de tussenpees hiervoor verantwoordelijk is of mogelijk beide schenkels hier verantwoordelijk voor zijn. Ook is niet uit te maken hoe de structuur van het weefsel er uitziet. Hiervoor is aanvullend echografisch onderzoek noodzakelijk. Wel kan men concluderen dat ten tijde van de keuring op 6 oktober 2015 er röntgenologisch veranderingen aanwezig waren aan de schenkel(s) van de tussenpees van het linker achterbeen die verantwoordelijk moeten zijn voor de röntgenologisch zichtbare toename in omvang van genoemde structuur. Bij de klinische keuring op 6 oktober 2015 zijn hier geen opmerkingen over gemaakt op bovengenoemd onderzoeksrapport (zie bijlage 4). Hierbij is er dus een discrepantie tussen de klinische rapportage en de röntgenologisch zichtbare veranderingen aan de weke delen van het linker achterbeen. De conclusie op het onderzoeksrapport 15094: “Klinisch en röntgenologisch positief advies” is niet te onderbouwen. Ten tijde van de keuring op 6 oktober 2015 kan [naam 1] niet zonder meer aangemerkt worden als een gezond paard.
d. Indien u kunt vaststellen dat eerder genoemde blessure en/of littekenweefsel reeds
aanwezig waren voor en/of op 24 november 2015, kunt u aangeven of en zo ja in
hoeverre deze in de weg staan aan het gebruik van [naam 1] als dressuurpaard
(minstens niveau L1)? Graag uw antwoord toelichten.
Ja, dat kan ik aangeven.
Onderbouwing:Het aanwezig zijn van oude blessures van de schenkel van de tussenpees heeft als consequentie dat er een verhoogd risico is op ontwikkeling van kreupelheid, zie ook mijn antwoord op vraag e. Hoe hoog dit risico is, hangt samen met de intensiteit van training en belasting waarbij het risico hoger is naarmate er meer prestaties van het paard verlangd worden.
e. Indien de door u geconstateerde blessure en/of littekenweefsel invloed hebben op het functioneren van het paard in de dressuursport en deze volgens u al aanwezig waren op het moment van de levering (24 november 2015); kunt u verklaren waarom het paard voorheen zonder problemen heeft kunnen functioneren in de dressuursport?
Ja, dat is te verklaren.
Onderbouwing:Op basis van de veranderingen op de röntgenopnamen gedateerd 6 oktober 2015 kan niet ander dan gesteld worden dat op 6 oktober 2015 afwijkingen aan de schenkel(s) van de tussenpees van het linker achterbeen aanwezig waren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag d heb aangegeven betekent dit dat er een verhoogd risico is op het ontstaan van kreupelheid. Dat wil niet zeggen dat er ook per se kreupelheid zal ontstaan: peesblessures die genezen zijn (verlittekend) hoeven niet altijd klinische problemen van kreupelheid te geven. Het is dus niet vreemd of ongebruikelijk dat het paard voorheen zonder problemen heeft kunnen functioneren in de dressuursport. Bovendien: de blessures waren er op 6 oktober 2015, maar het is niet duidelijk wanneer de blessures ontstaan zijn. Het is dus ook niet duidelijk of er al blessures waren in de periode toen het paard in de dressuursport uitgebracht is.
f. Indien u kunt vaststellen dat eerder genoemde blessure en/of littekenweefsel reeds
aanwezig waren voor en/of op 24 november 2015, kunt u aangeven of deze aanwezigheid betekent dat [naam 1] niet kan worden aangemerkt als een gezond paard?
Ja, ik kan aangeven dat de aanwezigheid van de blessure betekent dat [naam 1] niet kan worden aangemerkt als een gezond paard.
Onderbouwing:het is duidelijk dat het paard [naam 1] de blessure al had op 6 oktober 2015 (zie antwoord op vraag c). Een paard met een dergelijke verlittekende peesblessure kan, zolang het paard niet kreupel is, ingezet worden in de sport, maar een dergelijk paard heeft wel een verhoogde kans op het ontwikkelen van klinische problemen c.q. kreupelheid. Om deze reden kan dit paard niet zonder meer worden aangemerkt als een gezond paard.
g. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder nog van belang?
Nee, ik heb geen verdere opmerkingen.
2.4.
Beide partijen hebben hun opmerkingen naar aanleiding van het deskundigenbericht
naar voren gebracht.
2.5.
De rechtbank zal hierna aan de hand van de bevindingen van de deskundige en de standpunten van partijen eerst beoordelen of de gestelde blessure en/of het littekenweefsel in/bij de Interosseus van het linker achterbeen vastgesteld kunnen worden.
2.6.
Hoeve De Grient betwist de juistheid van het antwoord dat de deskundige geeft op vraag c. Zij heeft het deskundigenbericht voorgelegd aan [naam prof.] . Gelet op zijn bevindingen concludeert Hoeve De Grient dat de door de rechtbank benoemde deskundige op basis van de röntgenbeelden niet had mogen concluderen dat het paard behept was met de litigieuze blessure. De verdikking die de deskundige linksachter waarneemt is veroorzaakt door de opnamerichting van het röntgenbeeld en niet door de toestand van de schenkels van de tendo interosseus (tussenpees) zelf.
Vraag c moet dan ook negatief beantwoord worden, zodat geoordeeld moet worden dat voor zover al sprake was van een gebrek, dit gebrek niet aanwezig was op het moment van de levering.
2.7.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechtbank de conclusies uit het bericht van de door de haar benoemde deskundige volgt, tenzij er zwaarwegende bezwaren zijn in te brengen tegen dat bericht. Daarvan is onder meer sprake indien het deskundigenrapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie en logica.
Het enkele feit dat een nadien door Hoeve De Grient ingeschakelde deskundige tot een andere conclusie komt ten aanzien van de beoordeling van de röntgenbeelden dan de door de rechtbank benoemde deskundige maakt niet zonder meer dat sprake is van voornoemde zwaarwegende bezwaren tegen het deskundigenbericht. Uit de stellingen van Hoeve De Grient volgen dergelijke zwaarwegende bezwaren ook niet.
Daarbij overweegt de rechtbank dat reeds in het tussenvonnis van 11 oktober 2017 als vaststaand feit is aangenomen dat in januari 2016 echografisch onderzoek van de pezen heeft plaatsgevonden. Paardenarts [naam paardenarts] heeft naar aanleiding van dit onderzoek vastgesteld dat er een ernstige blessure is in het linker achterbeen. Het betreft de M.T. Interosseus, waarbij de blessure zich bevindt in de buitenhelft van de pees doorlopen naar het buitenste sesambeen. Er is vastgesteld dat er ouder littekenweefsel in de pees aanwezig is en dat er rond de pees sprake is van fibrosering.
Dierenarts [naam dierenarts] (productie 14 bij akte) geeft aan dat echobeelden zijn gemaakt op 5 januari 2016 en dat op betreffende beelden duidelijk peritendineuze fibrosering en ongeorganiseerd littekenweefsel in de tussenpeestak zichtbaar is duidend op een chronische blessure van de tussenpeestak van het linker achterbeen. Dit beeld is volgens hem niet ontstaan op 1 januari 2016 (zijnde de datum dat een dikke kogel is geconstateerd aan het linker achterbeen van [naam 1] ). Omdat zowel [naam paardenarts] als dierenarts [naam dierenarts] niet expliciet de door hen geconstateerde blessure en littekenweefsel dateren op of voor het moment van de levering van [naam 1] , heeft de rechtbank in dat verband een deskundige benoemd. De rechtbank heeft reeds op dat moment overwogen dat de verklaring van [naam dierenarts] de aanwezigheid van de geconstateerde blessure en littekenweefsel allerminst uitsluiten. De bevindingen van de deskundige op grond van het röntgenologisch onderzoek sluiten aan bij de bevindingen van [naam paardenarts] en [naam dierenarts] mede naar aanleiding van het latere echografisch onderzoek, zodat de rechtbank ook uitgaat van de juistheid daarvan. Onvoldoende onderbouwd is gesteld dat de afwijkingen die de deskundige constateert tussen de datum van levering (24 november 2015) en voor 1 januari 2016 (kunnen) zijn ontstaan.
De rechtbank neemt dan ook de bevindingen van de door haar benoemde deskundige over en maakt deze tot de hare.
Dit betekent dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat op 6 oktober 2015 sprake is van
röntgenologisch zichtbare veranderingen aan de weke delen van het linker achterbeen in die
zin dat afwijkingen aan de schenkel(s) van de tussenpees van het linker achterbeen
aanwezig waren.
2.8.
De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding om, zoals Hoeve De Grient subsidiair verzoekt, de deskundige ex artikel 200 lid 4 Rv te bevelen tot het geven van een nadere toelichting op het deskundigenbericht naar aanleiding van de bevindingen van [naam prof.] .
Geheel subsidiair verzoekt [gedaagden] c.s. de rechtbank om een onderzoek door de deskundige te gelasten waarbij het paard volledig door hem wordt onderzocht (klinisch, echografisch en indien nodig middels MRI en radiografisch).
Ook voor een dergelijk onderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding.
2.9.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of deze afwijkingen tot de conclusie moeten leiden dat sprake is van non-conformiteit van het paard [naam 1] .
Zoals eerder is overwogen, is daarvan sprake in het geval dat het paard niet gezond was, dan wel niet geschikt is om dressuurwedstrijden mee te rijden op een hoger niveau dan L1.
2.10.
[eiseres sub 3] stelt dat de uitkomst van het deskundigenbericht volstrekt helder is. Reeds op 6 oktober 2015 was het paard behept met een afwijking aan de schenkel(s) van de tussenpees van het linker achterbeen, het paard is ongezond en de deskundige beaamt volmondig dat deze gebreken aan het gebruik van [naam 1] als dressuurpaard (minstens niveau L1) in de weg staat. Het is ook niet vreemd dat het paard voorheen heeft kunnen functioneren; de blessures waren er op 6 oktober 2015.
Er is sprake van een verhoogd risico op kreupelheid bij belasting, recidive en een afwijking aan de schenkel(s) van de tussenpees van het linker achterbeen. Deze gebreken zijn dermate ernstig dat sowieso is voldaan aan het vereiste van artikel 6:265 BW.
Op verzoek van [mr.] heeft de deskundige zijn antwoord nog verduidelijkt. Daaruit volgt onder meer dat niet elke peesblessure, zeker in de subacute, chronische fase, gepaard gaat met kreupelheid. Verder kan kreupelheid gemaskeerd worden door o.a. pijnstillers. Dat bij het paard pas op 1 januari 2016 een dikke kogel is opgemerkt kan verklaard worden door een recidief van de oude blessure of dat men de kogel nauwkeuriger is gaan bekijken.
2.11.
Hoeve De Grient betwist dat sprake is van non-conformiteit van [naam 1] .
De deskundige concludeert slechts dat de aanwezigheid van oude blessures van de schenkel van de tussenpees als consequentie heeft dat er een verhoogd risico is op ontwikkeling van kreupelheid. De deskundige zegt niet dat het paard als gevolg daarvan ongeschikt is als dressuurpaard. Het paard hoeft niet kreupel te worden. Gesteld noch gebleken is dat het paard ooit kreupel is geweest. Op L1 en L2 niveau (beginnersniveaus) zal de intensiteit van de trainingen en de belasting niet hoog zijn.
De keurende dierenarts zal het paard op basis van een verhoogd risico niet afkeuren op het doel waarvoor het wordt aangekocht.
De deskundige kon voorts niet tot de conclusie komen dat de blessure aan het gebruik als dressuurpaard in de weg staat zonder het paard te onderzoeken.
2.12.
De rechtbank neemt ook op dit punt de inhoud van het deskundigenbericht als uitgangspunt. De deskundige stelt onder d.:
Het aanwezig zijn van oude blessures van de schenkel van de tussenpees heeft als
consequentie dat er een verhoogd risico is op ontwikkeling van kreupelheid, zie ook mijn
antwoord op vraag e. Hoe hoog dit risico is, hangt samen met de intensiteit van training en
belasting waarbij het risico hoger is naarmate er meer prestaties van het paard verlangd
worden.
en onder f.:
het is duidelijk dat het paard [naam 1] de blessure al had op 6 oktober 2015 (zie antwoord op vraag c). Een paard met een dergelijke verlittekende peesblessure kan, zolang het paard niet kreupel is, ingezet worden in de sport, maar een dergelijk paard heeft wel een verhoogde kans op het ontwikkelen van klinische problemen c.q. kreupelheid. Om deze reden kan dit paard niet zonder meer worden aangemerkt als een gezond paard.
2.13.
De rechtbank begrijpt hieruit dat bij de levering op 24 november 2015 het littekenweefsel in het linker achterbeen van [naam 1] reeds aanwezig was en dat de aanwezigheid daarvan maakt dat er een verhoogd risico is op het ontstaan van kreupelheid bij inzet in de dressuursport en dat [naam 1] niet als een gezond paard heeft te gelden.
2.14.
In r.o. 3.15. van het tussenvonnis van 11 oktober 2017 heeft de rechtbank reeds overwogen dat [eiseres sub 3] op basis van de mededelingen namens de verkoper mocht verwachten dat [naam 1] gezond was en geschikt was om dressuurwedstrijden te rijden, waarbij het de potentie had om dit op een hoger niveau dan L1 te doen. De vorenstaande conclusie betekent dat sprake is van non-conformiteit van het paard [naam 1] . Daarmee is Hoeve De Grient tekortgeschoten in de nakoming van een op haar rustende verbintenis.
Ingevolge artikel 6:265, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst direct – zonder dat verzuim is vereist – voor zover de nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Gelet op de aard van het gebrek aan het paard, moet de rechtbank vaststellen dat nakoming blijvend onmogelijk is. Door partijen is in dit verband ook geen andersluidende stelling naar voren gebracht.
Nu voorts onvoldoende is gesteld of gebleken dat sprake is van een tekortkoming die gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis maakt dat ontbinding met haar gevolgen niet gerechtvaardigd is, heeft [eiseres sub 3] de koopovereenkomst mogen ontbinden.
2.15.
De stelling van Hoeve De Grient dat zij ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst niet op de hoogte was van een gebrek aan het paard leidt niet tot een ander oordeel. Dit maakt immers niet dat er ten tijde van de koop geen sprake was van een tekortkoming. Op basis van de gedane mededelingen namens Hoeve De Grient komt het gebrek voor haar rekening. [eiseres sub 3] behoefde in dit verband ook geen nader onderzoek te verrichten, er waren immers geen aanwijzingen die duidden op het gebrek. Ook had Hoeve De Grient [naam 1] recent laten keuren door een dierenarts. Niet in geschil is dat namens Hoeve De Grient voorafgaand aan de levering het keuringsrapport van 6 oktober 2015 en bijbehorende röntgenfoto’s aan [eiseres sub 3] zijn overgedragen.
Voor zover Hoeve De Grient zelf van onjuiste zaken is uitgegaan, kan zij dit niet aan [eiseres sub 3] tegenwerpen.
2.16.
Bij schrijven van 24 november 2016 heeft mr. Wensing mede namens [eiseres sub 3] de koopovereenkomst ontbonden. Hoeve De Grient is er op gewezen dat het paard terug dient te worden genomen onder terugbetaling van de koopsom en vergoeding van alle geleden schade zoals dierenartskosten, transportkosten, onderhoud en stalling. Gelet op deze ontbinding komt de rechtbank thans toe aan behandeling van de door [eiseres sub 3] gevorderde posten.
2.17.
[eiseres sub 3] heeft bij dagvaarding onder I. primair gevorderd Hoeve De Grient te veroordelen tot betaling aan haar van € 36.000,00, vermeerderd met de rente vanaf 3 februari 2016. Dit bedrag betreft de door [eiseres sub 3] voldane koopsom.
Volledige ontbinding van de overeenkomst bevrijdt partijen van hun verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor de nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen verrichte prestaties (6:271 BW). In dit geval zijn door de ontbinding van de koopovereenkomst ongedaanmakingsverplichtingen over en weer tussen partijen ontstaan met betrekking tot het bedrag van de koopsom en de levering van het paard. De betaling van het bedrag ad
€ 36.000,00 door Hoeve De Grient aan [eiseres sub 3] ligt daarmee voor toewijzing gereed.
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag kan pas worden toegewezen nadat sprake was van de ontbinding van de koopovereenkomst. [eiseres sub 3] vordert deze rente vanaf een eerder gelegen moment en heeft in dat verband geen verdere stellingen ingenomen in verband met het intreden van verzuim. De rechtbank wijst daarom de niet weersproken wettelijke rente toe vanaf het moment van de dagvaarding, te weten 9 december 2016.
De rechtbank komt daarmee niet toe aan het onder II. subsidiair gevorderde.
2.18.
Onder III. vordert [eiseres sub 3] dat Hoeve De Grient wordt veroordeeld tot betaling aan haar van de geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
In de dagvaarding vordert [eiseres sub 3] vergoeding van de geleden en nog te lijden schade, waaronder verstaan de stallings- en dierenartskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2015. In de conclusie na deskundigenbericht wordt tevens gesproken over verzorgingskosten. Nu nog niet bekend is wanneer het paard weer naar Hoeve De Grient teruggaat, vraagt [eisers] c.s. een verklaring voor recht inhoudende dat Hoeve De Grient en [gedaagden] c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Deze posten vloeien voort uit de ongedaanmakingsverbintenissen en zien op het terugdraaien van de situatie zoals deze was voorafgaande aan de koop.
[eiseres sub 3] verzoekt in de conclusie na deskundigenbericht de rechtbank om de schade te begroten en partijen nader in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de omvang van de schade. Aangegeven kan al worden dat de omvang van de vordering reeds
€ 100.000,00 bedraagt.
[eiseres sub 3] concludeert dan ook tot toewijzing van zijn vorderingen, bestaande uit terugbetaling van de aankoopprijs te vermeerderen met de overige gemaakte kosten en beide bedragen te verhogen met de wettelijke rente.
2.19.
Hoeve De Grient stelt dat indien er grond is voor ontbinding van de koopovereenkomst, de door [eiseres sub 3] gevorderde (bij schadestaatprocedure nader te bepalen) schadevergoeding niet voor vergoeding in aanmerking komt. Er is geen toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Hoeve De Grient.
Ten slotte heeft [eiseres sub 3] de beweerdelijke schade niet geconcretiseerd en onderbouwd. Ook is geen causaal verband tussen de tekortkoming en de schade aannemelijk gemaakt. Het verzoek tot verwijzing naar de schadestaatprocedure dient te worden afgewezen.
2.20.
De rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt dient, voor zover mogelijk, de schade in het vonnis te begroten. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt de rechter een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat (art. 612 Rv). Uit deze wettelijke regel vloeit voort dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of de zaak al dan niet naar de schadestaatprocedure moet worden verwezen, niet gebonden is aan het petitum. De rechter kan, wanneer hij zich niet in staat acht de schade te begroten, partijen dus verwijzen naar de schadestaatprocedure, ook al heeft de eiser veroordeling tot een bepaald bedrag gevorderd. Maar ook het omgekeerde geldt. Als de eiser schadevergoeding op te maken bij staat heeft gevorderd, maar de rechter het niettemin mogelijk oordeelt de schade(vergoeding) te begroten, dan is hij vrij daartoe over te gaan (Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435).
De Hoge Raad acht voor een veroordeling tot vergoeding van schade op te maken bij staat voldoende dat eiser de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk heeft gemaakt (Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435).
2.21.
De rechtbank oordeelt dat [eiseres sub 3] de mogelijkheid dat schade is geleden door te wijzen op de dierenartskosten, stallings- en verzorgingskosten aannemelijk heeft gemaakt. Vast staat dat [eiseres sub 3] tot het moment van de (terug)levering van het paard aan Hoeve De Grient als eigenaar van [naam 1] heeft te gelden en dat het paard tot op heden door [eisers] c.s. wordt gestald en verzorgd, zodat in dat verband kosten zijn gemaakt. Ook zijn blijkens de overgelegde producties van dierenartsen zeer waarschijnlijk dierenartskosten gemaakt. Door de ontbinding als gevolg van de tekortkoming door Hoeve De Grient moet deze laatste de schade door de genoemde kosten in beginsel vergoeden op grond van artikel 6:275 BW jo. 3:120 lid 2 BW. De vraag of sprake is van een toerekenbare tekortkoming is daarbij niet relevant.
Wat betreft de omvang van de dierenartskosten, stallings- en verzorgingskosten stelt [eiseres sub 3] enkel dat vordering inclusief aankoopsom reeds € 100.000,00 bedraagt. De rechtbank acht zich daarom niet in staat de schade te begroten. Er is immers geen enkele nadere onderbouwing gegeven. Daarbij is onvoldoende duidelijk of rechtbank, na partijen in de gelegenheid gesteld te hebben zich over de geleden schade uit te laten, de totale geleden schade zal kunnen beoordelen, mede omdat [naam 1] nog niet is gerestitueerd, waardoor de gestelde schade zich mogelijk nog niet volledig heeft verwezenlijkt. De rechtbank acht een verwijzing naar de schadestaatprocedure dan ook aangewezen. De over de geleden schade gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal beoordeeld moeten worden in de schadestaatprocedure.
2.22.
[eisers] c.s. stelt nog dat de uitkomst van de buigproef volgens de deskundige als dubieus wordt gekwalificeerd, waardoor vaststaat dat [gedaagden] c.s. [eisers] c.s. willens en wetens op het verkeerde been heeft gezet door bij herhaling te verklaren dat het paard niets zou mankeren. Ter comparitie heeft de heer [gedaagden] nog expliciet verklaard dat de uitkomst van de buigproef een goede uitkomst zou zijn. [gedaagden] c.s. heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan de schending van artikel 21 Rv door de rechtbank valselijk te informeren over de betekenis van de uitkomst van de buigproef.
[gedaagden] c.s. wist al dat er iets met het paard aan de hand was en heeft dit opzettelijk verzwegen. Nu [gedaagden] c.s. in deze niet als verkopende partij wordt aangemerkt, kunnen zij wel worden aangesproken in hun hoedanigheid van bemiddelaar. Door [eisers] c.s. op het verkeerde been te zetten door hen voor te houden dat het paard gezond zou zijn, zijn zij aansprakelijk voor alle schade gelijk aan volledige ongedaanmaking van de koopovereenkomst. Voor zover nodig verzoekt [eisers] c.s. de rechtbank om terug te komen op eerdere beslissingen nu eerst na deskundigenbericht vast is komen te staan dat de uitkomst van de buigproef dubieus is en niet zonder betekenis.
2.23.
Reeds eerder heeft de rechtbank overwogen dat zij aan eindbeslissingen die in een tussenvonnis zijn opgenomen – in beginsel – in het verdere verloop van het geding is gebonden. De eisen van een goede procesorde kunnen echter met zich brengen dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (zie Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
De rechtbank ziet in hetgeen [eisers] c.s. stelt geen aanleiding tot heroverweging van haar eerdere beslissing dat de heer [gedaagden] , mevrouw [gedaagden] en de VOF noch als bemiddelaar noch op een andere juridische grondslag aangesproken kunnen worden in die zin dat de vorderingen ten aanzien van hen toegewezen kunnen worden.
De rechtbank baseert zich daarbij mede op de volgende opmerking van de deskundige:
“Een dubieuze beoordeling van een buigproef staat qua interpretatie nooit op zichzelf en de
betekening daarvan moet bezien worden in het totaal aan waarnemingen die aan het paard
gedaan zijn bij de keuring.”
Het enkele feit dat uitgaande van de visie van de deskundige aangenomen moet worden dat een resultaat op de buigproef als dubieus bestempeld moet worden, leidt gelet op voornoemde opmerking niet zonder meer tot de conclusie dat de heer [gedaagden] , mevrouw [gedaagden] dan wel de VOF [eiseres sub 3] heeft misleid.
2.24.
[eiseres sub 3] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
2.25.
Hoeve De Grient zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres sub 3] worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eiseres sub 3] worden begroot op € 7.744,15 (€ 107,40 dagvaarding, € 1.454,00 griffierecht, € 3.127,50 salaris advocaat ( 4,5 punten x € 695,00) en € 3.055,25 kosten deskundige).
Gelet op het feit dat de VOF, de heer [gedaagden] en mevrouw [gedaagden] en Hoeve De Grient gezamenlijk verweer hebben gevoerd en Hoeve De Grient haar eigen kosten dient te dragen, ziet de rechtbank geen aanleiding om mevrouw [eisers] , meneer [eisers] en [eiseres sub 3] te veroordelen in de kosten van de VOF, de heer [gedaagden] en mevrouw [gedaagden] .
2.26.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt tot slot als niet weersproken toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Hoeve De Grient tot betaling aan [eiseres sub 3] van € 36.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 9 december 2016 tot aan de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Hoeve De Grient tot betaling van een bedrag aan [eiseres sub 3] ter vergoeding van haar schade die het gevolg is van de ontbinding van de koopovereenkomst betrekking hebbende op het paard [naam 1] , deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, eventueel te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW,
3.3.
veroordeelt Hoeve De Grient in de kosten van dit geding aan de zijde van [eiseres sub 3] begroot op € 7.744,15,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: