ECLI:NL:RBZWB:2019:911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
02-665895-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Froger
  • mr. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in overvalzaak met onvoldoende bewijs en bewezenverklaring van opzetheling

Op 6 maart 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een overval op een Aldi-supermarkt in Breda in 2015. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde overval, omdat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij de overval samen met anderen had gepleegd. Hoewel het dossier voldoende wettig bewijs bevatte, ontbrak het aan overtuiging dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de overval. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van medeverdachten en getuigen gewogen, maar vond deze niet consistent genoeg om tot een bewezenverklaring te komen.

De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van kentekenplaten, waarvoor hij een bekennende verklaring had afgelegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het strafblad van de verdachte. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 10 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665895-16
vonnis van de meervoudige kamer van 6 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te Turnhout, België
raadsman mr. S. Arts, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 februari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens was benadeelde partij [naam 1] ter zitting aanwezig

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2015 te Breda, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer)
3000 euro, althans enig geldbedrag en/of een sleutelbos/sleutels, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt [naam 2] en/of [naam 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 3] en/of [naam 1]
en/of [naam 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of
aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn
mededader(s)
- op die [naam 3] is/zijn afgelopen en/of een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp, aan/op die [naam 3] heeft/hebben getoond en/of
voorgehouden en/of gericht en/of (daarbij) meermalen tegen die [naam 3]
heeft/hebben gezegd “liggen, liggen” althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking en/of (vervolgens) met tie-rips de armen/handen van die [naam 3] heeft/hebben vastgebonden en/of vervolgens die [naam 3] het magazijn
van die supermarkt in heeft/hebben geduwd/meegenomen en/of
- op die [naam 1] is/zijn afgelopen en/of een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp, aan/op die [naam 1] heeft/hebben getoond en/of
voorgehouden en/of gericht en/of (daarbij) die [naam 1] bij zijn kraag
heeft/hebben vastgepakt en/of tegen die [naam 1] heeft/hebben gezegd “meekomen”,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/af (vervolgens)
die [naam 1] heeft/hebben meegenomen naar het magazijn van die supermarkt en/of
tegen die [naam 1] heeft/hebben gezegd “liggen, liggen, ga liggen op je buik”
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens)
met tie-rips de armen/handen van die [naam 1] heeft/hebben vastgebonden en/of
- tegen die [naam 3] en/of [naam 1] en/of [naam 4] heeft/hebben gezegd “wie heeft
de kluis?” althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- aan/op die [naam 4] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of gericht en/of die
[naam 4] onder bedreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp - de/een kluis heeft/hebben laten openen en/of tegen die
[naam 4] heeft/hebben gezegd op de grond te gaan liggen en/of (vervolgens)
de armen/handen van die [naam 4] met tie-rips heeft/hebben vastgebonden en/of
de telefoon van die [naam 4] kapot heeft/hebben gegooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2015 tot en met 10 april 2015 te
Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten twee kentekenplaten [ [kenteken] ] heeft verworven, voorhanden
gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging en de onder 2 ten laste gelegde opzetheling in vereniging van kentekenplaten. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , die zij consistent en betrouwbaar acht en de bevindingen van het Belgische politieonderzoek. De verklaringen van [medeverdachte] zijn consistent en hij heeft van meet af aan openheid gegeven over wie bij welke overval betrokken was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde kan komen wegens een gebrek aan bewijs. Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de tenlastegelegde overval op de [naam 2] . De verdediging wijst op de onbetrouwbaarheid van de belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , Hij wisselt in zijn motieven om de naam van de derde dader wel of niet te noemen.Het dossier bevat voor het overige geen bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte volgt. Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: Overval op de [naam 2]
Op 10 april 2015 is de vestiging van de [naam 2] aan de [straatnaam] te Breda overvallen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte, samen met een groep medeplegers (in wisselende samenstelling), waaronder medeverdachte [medeverdachte] , in de eerste maanden van 2015 een reeks overvallen op winkels en een [naam 7] in België heeft gepleegd. De overvallen werden veelal met drie man gepleegd, waarbij de daders met de auto naar de te overvallen vestiging reden en bij de overval gebruik maakten van vuurwapens en/of op vuurwapens lijkende voorwerpen, een masker, een bivakmuts en tie-rips. Verdachte heeft verklaard dat hij bij zeven overvallen betrokken was, maar niets met de tenlastegelegde overval te maken heeft.
Verklaring medeverdachte [medeverdachte]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte aanwezig was bij de tenlastegelegde overval op de [naam 2] . Volgens [medeverdachte] zat verdachte als bijrijder naast hem in de auto; zijn verdachte en een derde dader uitgestapt om de overval te plegen; heeft verdachte gebruikgemaakt van een zwart ijshockeymasker dat hij zelf had meegebracht; had verdachte een mes bij zich en een trainingspak van Adidas over zijn kleding aangetrokken; zijn verdachte en de derde dader met één of twee [naam 2] -zakken in de auto gestapt en zijn zij na de overval naar een hotel in Wommelgem gereden om de buit te verdelen.
De rechtbank is van oordeel dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] , op grond van het procesdossier waarover de rechtbank beschikt, niet beoordeeld kan worden. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat zij slechts een beperkte selectie van het Belgisch politieonderzoek tot haar beschikking heeft. Het is voor de rechtbank onbekend wat [medeverdachte] en verdachte ieder op verschillende momenten in dat onderzoek hebben verklaard en ook kan niet worden vastgesteld waarom [medeverdachte] over het wel of niet betrokken zijn van verdachte in andere zaken heeft verklaard.
De rechtbank stelt wel vast dat de verklaringen van [medeverdachte] niet zonder meer consistent zijn. Zo heeft [medeverdachte] in eerste instantie betrokkenheid bij gepleegde overvallen ontkend, terwijl hij daar later op is teruggekomen. Ook heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij de naam van de derde dader niet wilde noemen omdat die persoon zich aan “de afspraken” had gehouden. Ter zitting heeft [medeverdachte] de naam wel genoemd, en verklaard dat hij deze vanwege zijn eigen veiligheid niet eerder had genoemd. Nu de derde dader inmiddels zou zijn overleden, kon hij zijn naam nu wel noemen
De verklaring van [medeverdachte] vindt daarnaast op het voor deze zaak essentiële onderdeel - de betrokkenheid van verdachte - onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het loopje van een van de daders
Getuige [naam 5] heeft verklaard dat één van de overvallers van de [naam 2] aan de [straatnaam] een raar loopje had: “toen de persoon in de richting van de [naam 2] rende sloegen zijn benen opzij.” De getuige verklaarde dat hij enige tijd eerder op het televisieprogramma Opsporing Verzocht beelden had gezien van een overval op een [naam 6] , waarbij de dader ongeveer hetzelfde liep.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte ook een overval heeft gepleegd op een [naam 6] .
De rechtbank is niet gebleken dat onderzoek is verricht naar (beelden van) een overval op een [naam 6] waaraan zowel getuige [naam 5] als medeverdachte [medeverdachte] refereren.
Daarnaast is verdachte (in het kader van een rechtshulpverzoek) verhoord door de Belgische politie. De Belgische politie verwijst in haar proces-verbaal naar een ander (Belgisch) dossier, over een overval op een [naam 7] in Wijnegem op 22 februari 2015. Over dat dossier merkt de Belgische politie op dat verdachte zichzelf op de beelden van die overval in eerste instantie heeft aangeduid als de dader die het eerst buiten loopt. Ook merkt zij op dat deze dader een zeer vreemde loopstijl heeft en zijn onderbenen naar buiten slaat bij het lopen. De rechtbank beschikt niet over het Belgisch dossier, niet over de genoemde camerabeelden of foto’s daarvan en evenmin over een proces-verbaal van verhoor waarin voormelde verklaring van verdachte over de beelden is opgenomen.
Uit een proces-verbaal van verhoor van verdachte op 19 januari 2016 blijkt dat hij heeft verklaard dat hij zichzelf nooit heeft aangeduid op die beelden en dat hij die dader niet was omdat hij chauffeur was bij die overval.
Aan verdachte is ter terechtzitting van 20 februari 2019, op verzoek van diens raadsman, gevraagd om in de hal van het gerechtsgebouw een aantal keer op volle snelheid heen en weer te rennen. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte op een aparte manier heen en weer rende, waarbij hij dit met ingehouden, aanvankelijk zelfs gekunstelde, pas leek te doen en hij naarmate de snelheid toenam een enigszins zwabberende loop liet zien. De rechtbank heeft evenwel niet de eerdergenoemde opmerkelijke loopstijl met naar buitenslaande onderbenen waargenomen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het bijzondere loopje dat bij een van de daders van de tenlastegelegde overval is waargenomen, niet zonder meer aan verdachte kan worden gelieerd.
Aanwijzingen betrokkenheid
De rechtbank stelt vast dat de lengte, het postuur en het accent van verdachte overeenkomen met het signalement dat aangevers [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] hebben gegeven van een van de daders van de overval. Hierin bevinden zich echter geen dusdanig bijzondere of opvallende kenmerken waardoor kan worden vastgesteld dat verdachte bij de overval aanwezig is geweest.
Vlak voor de overval is er met de bij de overval gebruikte auto getankt. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte uit de auto is gestapt om te betalen en heeft hemaangewezen op foto’s van de tankbeurt. Deze foto’s zijn echter niet aan het proces-verbaal van verhoor gehecht zodat de rechtbank zich hierover geen oordeel kan vormen. De foto’s die zich elders in het dossier bevinden zijn van dusdanig matige kwaliteit dat de rechtbank zich op basis daarvan evenmin een oordeel kan vormen. De rechtbank beschikt niet over andere foto’s of een beschrijving van die foto’s.
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat het dossier wel aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van verdachte. Wegens het ontbreken van documenten uit het Belgisch dossier is het echter onmogelijk om een compleet beeld te krijgen en zijn de verklaringen van [medeverdachte] en verdachte niet toetsbaar. Dit betekent dat de rechtbank niet de overtuiging heeft gekregen dat verdachte de tenlastegelegde overval (hoewel deze wettig kan worden bewezen) heeft gepleegd.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging heeft gepleegd. Zij zal hem dan ook van feit 1 vrijspreken.
Feit 2: Heling kentekenplaten
Aangezien verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde opzetheling een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [naam 8] [1] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 20 februari 2019 [2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijopin of omstreeks de periode van9 april 2015
tot en met 10 april 2015te
Amsterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te wetentwee kentekenplaten [ [kenteken] ] heeft
verworven,voorhanden
gehad
en/of overgedragen, terwijl hij
en zijn mededadersten tijde van het
verwerven of hetvoorhanden krijgen van dit goed wist
(en
)dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is, bij een bewezenverklaring, primair van oordeel dat verdachte schuldig dient te worden verklaard zonder strafoplegging als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair acht de verdediging een gevangenisstraf van drie maanden passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met opzet een kentekenplaat geheeld. Verdachte vernam van [medeverdachte] dat hij Nederlandse kentekenplaten nodig had. Verdachte was erbij toen [medeverdachte] kentekenplaten van een auto afhaalde. De kentekenplaten zijn vervolgens in de auto gelegd waarin verdachte mee naar België is teruggereden. Verdachte heeft op geen enkel moment laten blijken dat hij spijt heeft van zijn daad of erkend dat hij respectloos met het eigendom van een ander is omgegaan. Voor de aangever betreft het een vervelend feit, waarbij deze onder meer ongevraagd tijd en energie in de afwikkeling daarvan heeft moeten steken.
De rechtbank heeft in strafverhogende zin acht geslagen op het (Europese) Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte zich aan opzetheling heeft schuldig gemaakt, legt zij een aanzienlijk lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank komt al met al tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit2: Opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Froger en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van Vermaat, griffier, en is uitgesproken ter o4penbare zitting op 6 maart 2019.
Mr. Froger is buiten staat om dit vonnis te onderteken.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 8] , pagina 199 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2015090799 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 200.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 20 februari 2019.