4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: Overval op de [naam 2]
Op 10 april 2015 is de vestiging van de [naam 2] aan de [straatnaam] te Breda overvallen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte, samen met een groep medeplegers (in wisselende samenstelling), waaronder medeverdachte [medeverdachte] , in de eerste maanden van 2015 een reeks overvallen op winkels en een [naam 7] in België heeft gepleegd. De overvallen werden veelal met drie man gepleegd, waarbij de daders met de auto naar de te overvallen vestiging reden en bij de overval gebruik maakten van vuurwapens en/of op vuurwapens lijkende voorwerpen, een masker, een bivakmuts en tie-rips. Verdachte heeft verklaard dat hij bij zeven overvallen betrokken was, maar niets met de tenlastegelegde overval te maken heeft.
Verklaring medeverdachte [medeverdachte]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte aanwezig was bij de tenlastegelegde overval op de [naam 2] . Volgens [medeverdachte] zat verdachte als bijrijder naast hem in de auto; zijn verdachte en een derde dader uitgestapt om de overval te plegen; heeft verdachte gebruikgemaakt van een zwart ijshockeymasker dat hij zelf had meegebracht; had verdachte een mes bij zich en een trainingspak van Adidas over zijn kleding aangetrokken; zijn verdachte en de derde dader met één of twee [naam 2] -zakken in de auto gestapt en zijn zij na de overval naar een hotel in Wommelgem gereden om de buit te verdelen.
De rechtbank is van oordeel dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] , op grond van het procesdossier waarover de rechtbank beschikt, niet beoordeeld kan worden. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat zij slechts een beperkte selectie van het Belgisch politieonderzoek tot haar beschikking heeft. Het is voor de rechtbank onbekend wat [medeverdachte] en verdachte ieder op verschillende momenten in dat onderzoek hebben verklaard en ook kan niet worden vastgesteld waarom [medeverdachte] over het wel of niet betrokken zijn van verdachte in andere zaken heeft verklaard.
De rechtbank stelt wel vast dat de verklaringen van [medeverdachte] niet zonder meer consistent zijn. Zo heeft [medeverdachte] in eerste instantie betrokkenheid bij gepleegde overvallen ontkend, terwijl hij daar later op is teruggekomen. Ook heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij de naam van de derde dader niet wilde noemen omdat die persoon zich aan “de afspraken” had gehouden. Ter zitting heeft [medeverdachte] de naam wel genoemd, en verklaard dat hij deze vanwege zijn eigen veiligheid niet eerder had genoemd. Nu de derde dader inmiddels zou zijn overleden, kon hij zijn naam nu wel noemen
De verklaring van [medeverdachte] vindt daarnaast op het voor deze zaak essentiële onderdeel - de betrokkenheid van verdachte - onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het loopje van een van de daders
Getuige [naam 5] heeft verklaard dat één van de overvallers van de [naam 2] aan de [straatnaam] een raar loopje had: “toen de persoon in de richting van de [naam 2] rende sloegen zijn benen opzij.” De getuige verklaarde dat hij enige tijd eerder op het televisieprogramma Opsporing Verzocht beelden had gezien van een overval op een [naam 6] , waarbij de dader ongeveer hetzelfde liep.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte ook een overval heeft gepleegd op een [naam 6] .
De rechtbank is niet gebleken dat onderzoek is verricht naar (beelden van) een overval op een [naam 6] waaraan zowel getuige [naam 5] als medeverdachte [medeverdachte] refereren.
Daarnaast is verdachte (in het kader van een rechtshulpverzoek) verhoord door de Belgische politie. De Belgische politie verwijst in haar proces-verbaal naar een ander (Belgisch) dossier, over een overval op een [naam 7] in Wijnegem op 22 februari 2015. Over dat dossier merkt de Belgische politie op dat verdachte zichzelf op de beelden van die overval in eerste instantie heeft aangeduid als de dader die het eerst buiten loopt. Ook merkt zij op dat deze dader een zeer vreemde loopstijl heeft en zijn onderbenen naar buiten slaat bij het lopen. De rechtbank beschikt niet over het Belgisch dossier, niet over de genoemde camerabeelden of foto’s daarvan en evenmin over een proces-verbaal van verhoor waarin voormelde verklaring van verdachte over de beelden is opgenomen.
Uit een proces-verbaal van verhoor van verdachte op 19 januari 2016 blijkt dat hij heeft verklaard dat hij zichzelf nooit heeft aangeduid op die beelden en dat hij die dader niet was omdat hij chauffeur was bij die overval.
Aan verdachte is ter terechtzitting van 20 februari 2019, op verzoek van diens raadsman, gevraagd om in de hal van het gerechtsgebouw een aantal keer op volle snelheid heen en weer te rennen. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte op een aparte manier heen en weer rende, waarbij hij dit met ingehouden, aanvankelijk zelfs gekunstelde, pas leek te doen en hij naarmate de snelheid toenam een enigszins zwabberende loop liet zien. De rechtbank heeft evenwel niet de eerdergenoemde opmerkelijke loopstijl met naar buitenslaande onderbenen waargenomen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het bijzondere loopje dat bij een van de daders van de tenlastegelegde overval is waargenomen, niet zonder meer aan verdachte kan worden gelieerd.
Aanwijzingen betrokkenheid
De rechtbank stelt vast dat de lengte, het postuur en het accent van verdachte overeenkomen met het signalement dat aangevers [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] hebben gegeven van een van de daders van de overval. Hierin bevinden zich echter geen dusdanig bijzondere of opvallende kenmerken waardoor kan worden vastgesteld dat verdachte bij de overval aanwezig is geweest.
Vlak voor de overval is er met de bij de overval gebruikte auto getankt. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte uit de auto is gestapt om te betalen en heeft hemaangewezen op foto’s van de tankbeurt. Deze foto’s zijn echter niet aan het proces-verbaal van verhoor gehecht zodat de rechtbank zich hierover geen oordeel kan vormen. De foto’s die zich elders in het dossier bevinden zijn van dusdanig matige kwaliteit dat de rechtbank zich op basis daarvan evenmin een oordeel kan vormen. De rechtbank beschikt niet over andere foto’s of een beschrijving van die foto’s.
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat het dossier wel aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van verdachte. Wegens het ontbreken van documenten uit het Belgisch dossier is het echter onmogelijk om een compleet beeld te krijgen en zijn de verklaringen van [medeverdachte] en verdachte niet toetsbaar. Dit betekent dat de rechtbank niet de overtuiging heeft gekregen dat verdachte de tenlastegelegde overval (hoewel deze wettig kan worden bewezen) heeft gepleegd.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging heeft gepleegd. Zij zal hem dan ook van feit 1 vrijspreken.
Feit 2: Heling kentekenplaten
Aangezien verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde opzetheling een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [naam 8];
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 20 februari 2019.