ECLI:NL:RBZWB:2019:916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
02-800843-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Weert
  • J. Felix
  • A. Poelert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag, mishandeling en openlijke geweldpleging met gevangenisstraf

Op 5 maart 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 december 2015 in Breda betrokken was bij een geweldsincident in een parkeergarage. De verdachte werd beschuldigd van twee pogingen tot doodslag, mishandeling en openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting op 19 februari 2019 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, terwijl de verdediging een beroep deed op noodweer en noodweerexces.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte had met een mes en een dopsleutel de confrontatie met een groep personen opgezocht, wat leidde tot een vechtpartij waarbij meerdere slachtoffers steekwonden opliepen. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en mishandeling bewezen, maar sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de openlijke geweldpleging, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij deze in vereniging had gepleegd.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toe. De rechtbank weegt bij de strafoplegging de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden van de verdachte mee. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke onrust die dergelijke geweldsmisdrijven veroorzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800843-15
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. K.B.H. Welvaart, advocaat te Maastricht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 februari 2019 waarbij de officier van justitie mr. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen
[naam 1] en/of [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [naam 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn schouder en/of nek/hals, althans in de richting van de nek/hals, heeft gestoken en/of gesneden, en/of voornoemde [naam 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere ma(a)l(en) in zijn nek/hals heeft gestoken en/of gesneden, en/of in zijn rug en/of zij, althans het bovenlichaam, heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [naam 3] opzettelijk heeft mishandeld door met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, op het hoofd te snijden en/of in het been te steken en/of te snijden, waardoor voornoemde [naam 3] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Breda met een ander en/of anderen op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, de parkeergarage [naam 10] gelegen aan de Markdaalseweg te Breda, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats en/ of aan een openbare weg, telkens openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen M. Heesterman en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of een of meerdere ander(en), welk geweld bestond uit:
- het een of meerdere ma(a)l(en) met al dan niet gebalde vuist te slaan en/of stompen, en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam steken/snijden van die [naam 2] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam steken/snijden van die [naam 1] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of het lichaam steken/snijden van die [naam 3] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de nek/hals van die [naam 4] te steken en/of
- met een koevoet, althans een ijzeren staaf, althans daarop gelijkend voorwerp, (dreigend) in de richting van die [naam 2] en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of een of meerdere ander(en) is gelopen/gegaan;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kunnen de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend worden bewezen. Zij baseert zich daarvoor op het proces-verbaal betreffende de camerabeelden, de verklaringen van [naam 3] , [naam 2] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en de eigen verklaring van [verdachte] . Gelet op de aard en ernst van de veroorzaakte steekverwondingen bij [naam 1] en [naam 2] is daarmee, volgens haar, sprake van opzet, op zijn minst in voorwaardelijke vorm, op de dood. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is ook voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van het eerste gedachtestreepje onder feit 3. Van de overige gedachtestreepjes moet [verdachte] worden vrijgesproken nu hiervan niet kan worden vastgesteld dat hij deze gedragingen in vereniging met een ander heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
In de vroege ochtend van 25 december 2015 heeft er, verdeeld over de verschillende verdiepingen van de parkeergarage [naam 10] te Breda, een geweldsincident plaatsgevonden tussen een groep bestaande uit tien personen (verder te noemen: de groep) en de verdachten [verdachte] en [naam 7] (verder: [verdachte] en [naam 7] ). De groep stond daar met twee auto’s op de tweede verdieping geparkeerd. [verdachte] en [naam 7] met hun partners stonden ook met hun auto op de tweede verdieping in de parkeergarage geparkeerd [1] .
Er was onenigheid binnen de groep, die bestond uit o.a. duwen en trekken. [verdachte] en [naam 7] hebben de boel in die groep aanvankelijk willen sussen. Die actie van hen werd door de groep niet goed ontvangen [2] [3] [4] . [verdachte] en [naam 7] zijn in de auto bij hun partners gestapt en wilden de parkeergarage gaan verlaten. Zij moesten daarvoor eerst langs de groep, die op dat moment midden op de rijbaan stond. Personen uit de groep gebruikten verbaal geweld tegen hen en belaagden de auto door daar tegen aan te schoppen. De verdachten zijn enkele meters verder gereden, van de groep vandaan, waarna [verdachte] nog voordat de auto stilstond, uitstapte en zijn jas uittrok. [naam 7] is hierop ook uitgestapt en kort achter elkaar zijn zij in versneld tempo terug richting de groep gelopen. Hierop volgde direct een vechtpartij tussen de groep en verdachten waarbij klappen over en weer zijn gevallen [5] [6] .
Uit de beschrijving van de camerabeelden van de politie volgt dat te zien is dat de twee mannen uit de Opel Zafira meteen op de groep aflopen en beginnen te slaan [7] . [verdachte] heeft zelf bekend te hebben geslagen [8] en de rechtbank heeft dat zelf ook waargenomen op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden.
Overweging
Het eerste gedachtestreepje in het tenlastegelegde onder 3 ziet op voornoemd incident. De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank constateert dat [verdachte] en [naam 7] samen terug zijn gegaan naar de groep personen die zich tegen hen had gekeerd en dat dit direct op een vechtpartij uitliep. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich samen met [naam 7] schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweld tegen de groep door personen daaruit klappen te geven. Nu ook aan de overige vereisten voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is voldaan is feit 3 voor wat betreft het eerste gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen.
Omdat de overige gedachtestreepjes onder het volgende geweldsincident vallen zullen die hieronder worden beoordeeld.
Vervolg feiten en omstandigheden
Op een gegeven moment zijn [verdachte] en [naam 7] weer in de auto gestapt en is de auto uit het beeld van de tweede verdieping gereden. Uit de camerabeelden blijkt dat de auto naar de derde verdieping is gereden. Daar is de auto gestopt en is [verdachte] opnieuw uitgestapt. Hij heeft toen een dopsleutel en een klein vissersmesje uit de kofferbak gepakt en is daarmee naar de eerste verdieping gerend. De auto is daarop weer verder gereden en stopte kort daarop opnieuw, waarna [naam 7] is uitgestapt en ook iets in de kofferbak doet en vervolgens ook richting de eerste verdieping is gerend. Aldaar heeft een tweede geweldsincident plaatsgevonden [9] [10] .
Bij dat incident hebben [naam 1] (verder: [naam 1] ), [naam 2] (verder: [naam 2] ) en [naam 3] (verder: [naam 3] ) steek- dan wel snijwonden opgelopen [11] . Over dat letsel is gebleken dat [naam 1] een steekwond in zijn linker schouder had die tijdens een operatie is gesloten en waarvan de genezingsduur werd geschat op twee weken [12] .
Bij [naam 2] heeft de politie in het ziekenhuis waargenomen dat hij meerdere zichtbare opengesneden of open gestoken verwondingen aan zijn lichaam had. Dit waren duidelijke gapende gaten. De open wonden waren ongeveer zes bij twee centimeter. De rug vanaf de achterzijde bezien had linksboven de schouder een diepe open snij- of steekwond. Rechts midden, achter de longen, zat een zeer diepe steekwond waarvan de dokter heeft gezegd dat hij van geluk mag spreken dat er niets fataals is geraakt. Aan de rechterzijde zaten meerdere snijwonden door elkaar heen, rechtsonder aan de rug zat een snijwond, aan de rechterzijde van de hals zaten meerdere steek-/snijwonden en boven op het hoofd rechtsachter zat een kleine steek-/snijwond [13] .
[naam 3] had een steekwond aan zijn linker bovenbeen die met één of twee hechtingen is dichtgemaakt [14] . Daarnaast had hij twee sneden op zijn hoofd [15] .
Uit de verklaring van [naam 4] (verder: [naam 4] ) volgt dat hij op een gegeven moment zag dat [naam 2] op de grond lag met één van die twee daders en dat hij zag dat die dader een mes in zijn hand had. Dat was een scherp mes en hij zag dat de dader daar stekende bewegingen mee naar [naam 2] maakte. Later heeft hij gezien dat [naam 2] aan de achterzijde van zijn lichaam gewond was [16] .
[naam 3] heeft hierover verklaard dat hij in één keer zag dat de man die op de bijrijdersstoel van de Zafira zat op [naam 2] lag. Ze lagen beiden op de grond en de man lag bovenop. Hij zag dat de man in zijn linkerhand een mes vasthad en hij zag dat de man daarmee bewegingen maakte. Hij zag dat de man zijn linkerarm naar achteren haalde en daarna direct met die arm een beweging naar voren maakte en [naam 2] met het mes in zijn rechterzij stak. Hij zag dat het mes het lichaam van [naam 2] in ging. [naam 3] heeft de man van [naam 2] afgekregen waarna hij de man los liet. Op een of andere manier stak de man toen in het been van [naam 3] . Later zag hij dat hij een steekwond aan zijn linker bovenbeen had. Verder zag hij dat [naam 1] met zijn rug naar de man met het mes stond. Hij zag dat de man met het mes naar [naam 1] rende en hem neerstak [17] .
[naam 2] heeft hierover verklaard dat hij zag dat de kortere man niet rennend maar wel doelbewust op hem afkwam. De man had een stevige pas. De man wilde hem aanvallen en [naam 2] reageerde daarop door de man te ontwijken. Hij is met de man op de grond beland waar een worsteling ontstond. [naam 2] raakte in paniek toen hij mensen hoorde roepen dat de man een mes had. Hij heeft het mes niet gezien maar wel gevoeld. Hij voelde een duidelijke plotselinge pijnscheut in zijn nek aan de rechterkant [18] .
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij naar personen uit de groep met het mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt [19] .
Overweging
Het tenlastegelegde onder 1 en 2 en de gedachtestreepjes 2 tot en met 6 van het tenlastegelegde onder 3 zien op dit geweldsincident op de eerste verdieping van de parkeergarage. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [verdachte] zich, al dan niet tezamen en in vereniging met zijn broer [naam 7] , aan deze feiten heeft schuldig gemaakt.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [verdachte] met een mes en een dopsleutel terug naar de groep is gegaan, die zich inmiddels op de eerste verdieping bevond. [verdachte] heeft hierover verklaard, dat hij met het mes naar mensen uit de groep zwaaiende bewegingen heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen waaruit naar voren komt dat gericht met het mes door de dader is gestoken alsmede de geconstateerde letsels, het niet anders kan zijn geweest dan dat [verdachte] met het mes stekende in plaats van zwaaiende bewegingen heeft gemaakt. Immers, een zwaaiende beweging met een mes levert naar het oordeel van de rechtbank geen steekwonden op, zeker niet van deze aard en omvang.
Feit 1
De vraag die vervolgens moet worden beoordeeld is of er met de gedragingen van [verdachte] sprake is van pogingen tot doodslag van [naam 1] en [naam 2] . De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Door met een mes op deze wijze stekende bewegingen te maken in de richting van het bovenlichaam, waarin vele vitale organen (de borststreek en de rug) en slagaders (nek/schouder/armen) gelegen zijn, heeft [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zowel [naam 1] als [naam 2] hierdoor tot de dood leidend letsel zouden kunnen bekomen. De rechtbank acht het tenlastegelegde onder 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat [verdachte] deze feiten alleen heeft begaan. Van een nauwe en bewust samenwerking is niet gebleken. [naam 7] is bij vonnis van 5 maart 2019 van deze feiten vrijgesproken. Van het onderdeel medeplegen van het tenlastegelegde spreekt de rechtbank [verdachte] dan ook vrij.
Feit 2
Op grond van de verklaring van [naam 3] , het bij hem geconstateerde letsel en hetgeen hiervoor reeds is overwogen over de gemaakte bewegingen door [verdachte] met het mes, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank ook het tenlastegelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat van een nauwe en bewuste samenwerking geen sprake is. Van dit feit is [naam 7] bij voornoemd vonnis eveneens vrijgesproken. [verdachte] wordt dan ook van het onderdeel medeplegen van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Feit 3
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3, het plegen van openlijk geweld, met betrekking tot de gedachtestreepjes 2 tot en met 6 is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het plegen van deze onderdelen ’in vereniging’. Voor de bewezenverklaring van het plegen van openlijk geweld is het in vereniging plegen hiervan wel noodzakelijk. [verdachte] wordt daarom van de onderdelen onder de gedachtestreepjes 2 tot en met 6 van feit 3 vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks25 december 2015 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen
[naam 1] en
/of[naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,voornoemde [naam 1] met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerpin zijn schouder
en/of nek/hals, althans in de richting van de nek/hals,heeft gestoken
en/of gesneden,en
/ofvoornoemde [naam 2] met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere ma(a)l(en)in zijn nek/hals heeft gestoken en
/of gesneden, en
/ofin zijn rug en
/ofzij,
althans het bovenlichaam,heeft gestoken
en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hijop
of omstreeks25 december 2015 te Breda
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [naam 3] opzettelijk heeft mishandeld door met een mes,
althans een
scherp en/of puntig voorwerp,op het hoofd te snijden en
/ofin het been te steken
en/of te snijden,waardoor voornoemde [naam 3] pijn heeft ondervonden en
/ofletsel heeft bekomen;
3.
hijop
of omstreeks25 december 2015 te Breda met een ander
en/of anderen op of aan de openbare weg en/ofop een voor het publiek toegankelijke plaats, de parkeergarage [naam 10] gelegen aan de Markdaalseweg te Breda,
in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats en/ of aan een openbare weg, telkensopenlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen M. Heesterman en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of een of meerdere ander
(en
), welk geweld bestond uit:
- het
een of meerdere ma(a)l(en)met al dan niet gebalde vuist te slaan en/of stompen.
, en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam steken/snijden van die [naam 2] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam steken/snijden van die [naam 1] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of het lichaam steken/snijden van die [naam 3] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de nek/hals van die [naam 4] te steken en/of
- met een koevoet, althans een ijzeren staaf, althans daarop gelijkend voorwerp, (dreigend) in de richting van die [naam 2] en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of een of meerdere ander(en) is gelopen/gegaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat geen sprake is van noodweer. Verdachte heeft zowel bij het geweldsincident op de tweede verdieping als op de eerste verdieping zelf de confrontatie met de groep opgezocht. Als er al sprake zou zijn geweest van noodweer ten aanzien van het eerste incident dan was die situatie zeker ten einde op het moment dat zij naar de derde verdieping zijn gereden. Daarna heeft [verdachte] echter opnieuw de groep opgezocht, dit keer met een mes en een dopsleutel. Het beroep op noodweerexces dient ook te worden verworpen nu er in de eerste plaats geen sprake is geweest van noodweersituatie en er bovendien niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging doet ten aanzien van de tenlastegelegde feiten een beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte heeft de onenigheid die er binnen de groep was geprobeerd te sussen. Naar aanleiding van de suspoging van verdachte heeft die groep verbaal geweld tegen hem gebruikt en tegen zijn auto geschopt. Hierop is hij uit de auto gestapt en terug naar de groep gegaan om verhaal bij hen te halen en hen op hun gedrag aan te spreken. Hij had niet de bedoeling om geweld tegen hen te gaan gebruiken. Omdat de groep hem en zijn broer hierop hebben aangevallen, heeft hij zich uit noodweer tegen de groep moeten verdedigen door gebruikmaking van geweld. Nadat verdachte en zijn broer terug in de auto zaten, zag verdachte dat zijn broer flink onder het bloed zat en moest overgeven. Hij zag zich hierdoor genoodzaakt om opnieuw naar de groep terug te gaan, wederom om verhaal te halen. Niet verhaal halen in de zin van ‘geweld gebruiken’, maar hij wilde hen tegen houden totdat de politie er zou zijn, zodat zij niet weg zouden komen met wat zij hadden gedaan. Hij heeft uit voorzorg een dopsleutel en mes meegenomen, omdat hij door het eerdere incident wist waartoe de groep in staat was en de kans bestond dat hij zich wederom tegen hen zou moeten verdedigen, hetgeen ook zo is gebeurd. Doordat verdachte inderdaad opnieuw door de groep van tien man werd aangevallen, is de verdediging met een mes daartegen proportioneel geweest. Subsidiair doet de verdediging een beroep op noodweerexces. Meerdere ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanrandingen tegen hem en zijn broer door de groep hebben bij hem een hevige gemoedsbeweging teweeg gebracht. waardoor hij disproportioneel heeft gehandeld.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van hetgeen onder 4.3 is overwogen constateert de rechtbank dat in grote lijn sprake is van twee incidenten, op twee verschillende verdiepingen.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in eerste instantie onenigheid binnen de groep, bestaande uit onder meer duw en trekwerk, wilde sussen, maar dat deze poging niet goed door de groep werd ontvangen. De groep keerde zich tegen [verdachte] en zijn broer. Zij hebben daarbij verbaal geweld tegen hen geuit en tegen hun auto geschopt. [verdachte] en [naam 7] zijn met hun auto enkele meters verder, van de groep vandaan, gereden, waarna [verdachte] nog voordat de auto stilstond plots uitstapte en gehaast zijn jas uittrok. [naam 7] is hierop ook uitgestapt en kort achter elkaar zijn zij in versneld tempo terug richting de groep gelopen. Hierop volgde direct een vechtpartij tussen de groep en verdachten, waarbij klappen over en weer zijn gevallen.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment, onder deze omstandigheden aan [verdachte] geen beroep op noodweer toekomt. [verdachte] droeg wetenschap van de grimmige sfeer binnen de groep die zich door zijn suspoging tegen hem en zijn broer had gekeerd. Desondanks is hij terug gekeerd naar de groep, terwijl hij al in de wegrijdende auto zat. Hij is met versnelde pas teruggekeerd naar de groep en begint te slaan. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding was naar het oordeel van de rechtbank op dat moment geen sprake.
Ten aanzien van het tweede geweldsincident beroept de verdediging zich eveneens op noodweer. De rechtbank constateert dat [verdachte] en zijn broer na het eerste geweldsincident op de tweede verdieping in de auto zijn gestapt en naar de derde verdieping zijn gereden. Daar heeft [verdachte] een dopsleutel en een vissersmesje uit de kofferbak gepakt en is terug naar de groep gerend die zich inmiddels op de eerste verdieping bevond. Daar is het tot een tweede geweldsincident gekomen, waarbij [verdachte] stekende bewegingen heeft gemaakt met het mesje en vervolgens drie personen steekwonden hebben opgelopen. Van dit geweldsincident zijn geen camerabeelden. Op grond van meerdere getuigenverklaringen, van onder meer [naam 3] , acht de rechtbank het aannemelijk dat het verdachte is geweest die de aanval - met het mes - heeft gekozen en dat eerst (kort) daarna andere personen uit de groep zich er (wederom) mee gingen bemoeien. Een noodweersituatie is dan ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, in het geval verdachte wél in zijn lezing van de gebeurtenissen op de eerste verdieping zou worden gevolgd, inhoudende dat hij pas een mesje heeft gepakt en opengeklapt op het moment dat hij door een grote groep werd belaagd, hem alsnog geen beroep op noodweer(exces) zou toekomen. Verdachte had immers, door in deze situatie gewapend naar de groep toe te gaan, waarmee hij in conflict was, het geweld oproepende karakter van zijn eigen handelen kunnen voorspellen en heeft dit geweld wellicht zelfs geprovoceerd. In een dergelijk geval doorkruist het leerstuk van de ‘culpa in causa’ een geslaagd beroep op noodweer(exces).
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer(exces).
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zij voert daarbij aan dat er weliswaar factoren zijn die in het voordeel van verdachte meewegen, zoals de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, de beperkte justitiële documentatie van verdachte en het feit dat hij zich sinds deze feiten niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Hiermee wordt - gelet op de geldende richtlijnen - een werkstraf niet gerechtvaardigd. De aard en ernst van de feiten staan daaraan in de weg. Het gaat om uitgaansgeweld waarvoor in de maatschappij veel angst en onbegrip bestaat. Zij rekent het verdachte daarbij zwaar aan dat hij naar aanleiding van een eerdere massale vechtpartij gewapend met een mes verhaal is gaan halen, hetgeen is uitgedraaid op een steekpartij.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het kader van de strafmaat bepleit de verdediging verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging, omdat oplegging van een gevangenisstraf niet meer opportuun is. Redenen hiervoor zijn het tijdsverloop van ruim drie jaar dat niet aan verdachte is te wijten en de omstandigheid dat verdachte zelf zeer zwaar door het feitencomplex is getroffen. Door het tijdsverloop heeft hij zeer lange tijd in onzekerheid gezeten, waardoor veel spanning en stress is veroorzaakt, met medische klachten tot gevolg. Ten slotte is verdachte kostwinner van het gezin dat woonachtig is in België en waar geen recht op uitkering bestaat. Het gezin zou verloren zijn als verdachte een gevangenisstraf moet ondergaan. De verdediging verzoekt het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, nu er geen sprake meer is van onrust in de samenleving wanneer verdachte in vrijheid is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich na een avond uit in Breda samen met zijn broer eerst schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen een grote groep personen in een parkeergarage. Verdachte en zijn broer hebben zich gemengd in een conflict binnen die groep, waarna de situatie is geëscaleerd. Diverse personen uit de groep zijn daarbij door verdachte en zijn broer geslagen. Daarna heeft verdachte met een mes de groep personen opnieuw opgezocht in de parkeergarage en heeft hij zich vervolgens, door meerdere personen te steken met een mes, schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag en een mishandeling.
Dergelijke geweldsmisdrijven getuigen niet alleen van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van andere mensen, maar ook voor andermans leven. De ervaring leert dat slachtoffers van een poging tot doodslag vaak langdurig lijden onder de psychische en fysieke gevolgen van zo'n traumatische gebeurtenis.
Daarnaast hebben deze geweldsfeiten plaatsgevonden tijdens het uitgaansleven waardoor mensen na het uitgaan op weg naar huis hiermee zijn geconfronteerd. Daarmee is een ernstige inbreuk op de rechtsorde gemaakt. Bovendien is een dergelijk gewelddadig optreden op een openbare plaats zeer schokkend voor ooggetuigen en versterken de in de maatschappij levende gevoelens van onrust, angst en onveiligheid. Verdachte heeft daar met zijn handelen aan bijgedragen en dat rekent de rechtbank hem zeer aan.
Niet alleen een voltooide doodslag maar ook een poging daartoe is een zo ernstig feit dat in beginsel alleen een gevangenisstraf van langere duur in aanmerking komt. Daar moeten de straffen voor de mishandeling en de openlijke geweldpleging nog bij worden opgeteld.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet de enige agressor in het geheel is geweest. Er was sprake van een grote agressieve groep personen en verdachte had aanvankelijk de bedoeling in die groep de boel te sussen. Dit stuitte echter op weerstand in de groep, waarna verdachte zich niet bepaald onbetuigd heeft gelaten en hij ook geen spijt heeft getoond van zijn handelen.
Verder slaat de rechtbank acht op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, waaronder een openlijke geweldpleging, doch niet recent.
Ook houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 10 mei 2017, dat weliswaar meer dan een jaar oud is maar waarvan ter zitting is gebleken dat de inhoud ervan nog vrij actueel is. Hierin komt onder meer naar voren dat uit de justitiële documentatie van verdachte opgemaakt kan worden dat hij het in het verleden niet zo nauw heeft genomen met de regels van de maatschappij. De kans hierop bestaat nog altijd, maar het risico dat hij daarmee zijn gezin kwijtraakt lijkt hem voornamelijk daarin tegen te houden. Verdachte is met zijn gezin woonachtig in België en heeft daar een baan. Financieel heeft het gezin het niet breed. De reclassering ziet momenteel geen aanwijzingen voor agressie- dan wel psychische problematiek of middelengebruik. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Nu verdachte zijn leven grotendeels op orde lijkt te hebben zijn er geen aanwijzingen voor interventies.
Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn van berechting met meer dan twaalf maanden is overschreden en dat dit niet aan verdachte te wijten is geweest. Deze overschrijding dient verdisconteerd te worden in de op te leggen straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van de feiten en het daarbij veroorzaakte letsel en enkel oplegging van een gevangenisstraf daarvoor passend en geboden is. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, opleggen. Voor een voorwaardelijk strafdeel ziet zij geen aanleiding.
Gezien het voorgaande oordeel van de rechtbank, zal zij niet, zoals gevorderd, het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen

[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van
€ 7.267,41 bestaande uit een bedrag van € 267,27 wegens materiële schade en een bedrag van € 7.000,- wegens immateriële schade.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade ten bedrage van € 267,27, die bestaat uit kosten van de ambulance en een tetanus-inenting, is de rechtbank van oordeel dat die schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De gevorderde materiële schade is voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal het gevorderde toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 7.000,- is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.500,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de schade als rechtstreekse schade dient te worden beschouwd. De begroting daarvan zal een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengen en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot het toegekende van de vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[naam 8] en [naam 9]
De benadeelde partijen [naam 8] en [naam 9] vorderen beiden ten aanzien van feit 3 een schadevergoeding van € 1.000,- wegens immateriële schade. Zij stellen dat zij schok- en psychische schade hebben ondervonden. Om in aanmerking te komen voor toewijzing van dergelijke schade is een van de vereisten dat de psychische schade als gevolg van het feit is vastgesteld. De rechtbank constateert dat dit bij beide benadeelde partijen niet is gebeurd. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat deze schade zich heeft voorgedaan en wijst de rechtbank beide vorderingen af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 57, 141, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2:Mishandeling;
feit 3:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 1.767,27, waarvan € 267,27 ter zake van materiële schade en € 1.500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feit 1), € 1.767,27 vermeerderd met de wettelijke rente te betalen, bij niet betaling te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 8] en [naam 9]
- bepaalt dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 8] en [naam 9] worden afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Felix en mr. Poelert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2019.
Mr. Felix en mr. Poelert zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant, opsporing De Baronie, uit het dossier met proces-verbaalnummer 2015332710 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 271, hierna het eindproces-verbaal.
2.De ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 4] van 25 december 2015, eindproces-verbaal p. 150.
4.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden, eindproces-verbaal p. 53 en 54.
5.De ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring van verdachte.
6.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden, eindproces-verbaal p. 54 en 55.
7.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden, eindproces-verbaal p. 55.
8.De ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring van verdachte.
9.Het proces-verbaal betreffende de beschrijving van de camerabeelden, eindproces-verbaal p. 58 en 59.
10.De ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring van verdachte.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 30.
12.Het geschrift zijnde de geneeskundige verklaring van [naam 1] van 7 januari 2016, eindproces-verbaal p. 178
13.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 162.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 3] d.d. 25 december 2015, eindproces-verbaal p. 157.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 30.
16.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 4] d.d. 25 december 2015, eindproces-verbaal p. 153.
17.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 3] d.d. 25 december 2015, eindproces-verbaal p. 156 en 157.
18.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] d.d. 25 december 2015, eindproces-verbaal p. 170 en 171.
19.De ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring van verdachte.