ECLI:NL:RBZWB:2019:917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
02-800844-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Weert
  • J. Felix
  • A. Poelert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met verworpen beroep op noodweer(exces)

Op 5 maart 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een geweldsincident dat plaatsvond op 25 december 2015 in een parkeergarage in Breda. De verdachte werd beschuldigd van het slaan en steken van meerdere personen met een mes en het gebruik van een koevoet. Tijdens de zitting op 19 februari 2019 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor enkele feiten, terwijl de verdediging ook een beroep deed op noodweer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de steekincidenten, maar dat hij wel een significante bijdrage had geleverd aan het openlijk geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meest ernstige feiten, maar verklaarde hem schuldig aan openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een taakstraf van veertig uur op, met vervangende hechtenis van twintig dagen, en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800844-15
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1988 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. C.G. Matze, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 februari 2019 waarbij de officier van justitie mr. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen
[Naam 1] en/of [Naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [Naam 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn schouder en/of nek/hals, althans in de richting van de nek/hals, heeft gestoken en/of gesneden, en/of voornoemde [Naam 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere ma(a)l(en) in zijn nek/hals heeft gestoken en/of gesneden, en/of in zijn rug en/of zij, althans het bovenlichaam, heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [Naam 3] opzettelijk heeft mishandeld door met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, op het hoofd te snijden en/of in het been te steken en/of te snijden, waardoor voornoemde [Naam 3] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Breda met een ander en/of anderen op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, de parkeergarage [Naam 8] gelegen aan de Markdaalseweg te Breda, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats en/ of aan een openbare weg, telkens openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Naam 2] en/of [Naam 1] en/of [Naam 3] en/of [Naam 4] en/of een of meerdere ander(en), welk geweld bestond uit:
- het een of meerdere ma(a)l(en) met al dan niet gebalde vuist te slaan en/of stompen, en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam steken/snijden van die [Naam 2] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam steken/snijden van die [Naam 1] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of het lichaam steken/snijden van die [Naam 3] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de nek/hals van die [Naam 4] te steken en/of
- met een koevoet, althans een ijzeren staaf, althans daarop gelijkend voorwerp, (dreigend) in de richting van die [Naam 2] en/of [Naam 1] en/of [Naam 3] en/of [Naam 4] en/of een of meerdere ander(en) is gelopen/gegaan;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van feit 1 en 2 omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een nauwe en bewuste samenwerking of een gezamenlijke opzet op deze feiten. Van deze fase van het geweldsincident, ‘de tweede fase’, is op grond van het dossier en de camerabeelden vast te stellen dat [Naam 5] als eerste met een mes naar de eerste verdieping van de parkeergarage gaat en dat hij met het mes heeft gestoken. Verdachte is wat later naar beneden gegaan, maar onbekend is of hij wetenschap had van het mes van [Naam 5] . Verder ontkennen [Naam 5] en verdachte dat verdachte met een mes heeft gestoken en de overige verklaringen lopen voor wat betreft een rol van verdachte uiteen.
Voor het eerste gedachtestreepje van feit 3, dat ziet op ‘de eerste fase’, acht de officier van justitie wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen. Hoewel op grond van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de rol van [Naam 5] in dit feit groter is geweest dan die van verdachte, is op grond daarvan toch vast te stellen dat hij een wezenlijk en significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Van de overige gedachtestreepjes dient verdachte te worden vrijgesproken nu deze zien op het tweede gedeelte van het geweld, de fase waarop ook feit 1 en 2 zien.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 en 2, omdat niet is vast te stellen dat verdachte bij deze feiten betrokken is geweest. [Naam 5] is degene geweest die als eerste naar de eerste verdieping van de parkeergarage is gelopen en daar een aantal personen met een mes heeft gestoken. Verdachte is pas later naar de eerste verdieping gegaan. Beiden ontkennen dat verdachte op de eerste verdieping geweldshandelingen heeft gepleegd. Daaruit dient tevens vrijspraak te volgen van de laatste vijf gedachtestreepjes onder feit 3 die ook op dat incident zien. Volgens de verdediging moet verdachte bovendien van het overige onder feit 3 worden vrijgesproken dat ziet op het incident op de tweede verdieping, de ‘eerste fase’ van het geweldsincident. Zo heeft verdachte geen opzet gehad op de geweldpleging en heeft hij enkel de situatie binnen de andere groep willen sussen waarop de groep zich tegen hem en zijn broer heeft gekeerd. Daarnaast heeft verdachte geen wezenlijke bijdrage geleverd aan de geweldpleging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
In de vroege ochtend van 25 december 2015 heeft er verdeeld over de verschillende verdiepingen van de parkeergarage [Naam 8] te Breda een geweldsincident plaatsgevonden tussen een groep bestaande uit tien personen (verder te noemen: de groep) en de verdachten [Naam 5] en [Verdachte] (verder: [Naam 5] en [Verdachte] ). De groep stond daar met twee auto’s op de tweede verdieping geparkeerd. [Naam 5] en [Verdachte] met hun partners stonden ook met hun auto op de tweede verdieping in de parkeergarage geparkeerd [1] .
Er was onenigheid binnen de groep, die bestond uit o.a. duwen en trekken. [Naam 5] en [Verdachte] de boel in die groep aanvankelijk willen sussen. Die actie van hen werd door de groep niet goed ontvangen [2] [3] [4] . [Naam 5] en [Verdachte] zijn in de auto bij hun partners gestapt en wilden de parkeergarage gaan verlaten. Zij moesten daarvoor eerst langs de groep, die op dat moment midden op de rijbaan stond. Personen uit de groep gebruikten verbaal geweld tegen hen en belaagden de auto door daar tegen aan te schoppen. De verdachten zijn enkele meters verder van de groep vandaan gereden waarop [Naam 5] nog voordat de auto stilstond, uitstapte en zijn jas uittrok. [Verdachte] is hierop ook uitgestapt en kort achter elkaar zijn zij in versneld tempo terug richting de groep gelopen. Hierop volgde direct een vechtpartij tussen de groep en verdachten waarbij klappen over en weer zijn gevallen [5] [6] .
Uit de beschrijving van de camerabeelden van de politie volgt dat te zien is dat de twee mannen uit de Opel Zafira meteen op de groep aflopen en beginnen te slaan [7] en de rechtbank heeft dat zelf ook waargenomen op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden. [Verdachte] heeft hierover ter zitting verklaard dat hij zelf in ieder geval één klap heeft gegeven [8] .
Overweging
Het tenlastegelegde onder 3 met het eerste gedachtestreepje ziet op voornoemd incident. Daarvan moet de rechtbank beoordelen of verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt door daaraan een significante bijdrage te hebben geleverd.
De rechtbank constateert dat [Naam 5] en [Verdachte] samen terug zijn gegaan naar de groep personen die zich tegen hen had gekeerd en dat dit direct op een vechtpartij uitliep. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [Verdachte] zich samen met [Naam 5] schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweld tegen de groep door personen daaruit klappen te geven. De rechtbank is hierover van oordeel dat [Verdachte] onderdeel uitmaakte van een groep van in ieder geval twee personen en dat voornoemde gedragingen aangemerkt kunnen worden als een wezenlijke en significante bijdrage aan het geweld. Ook aan de overige vereisten voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is voldaan. Feit 3 kan dan ook in ieder geval voor wat betreft het eerste gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Omdat de overige gedachtestreepjes onder het volgende geweldsincident vallen zullen die hieronder worden beoordeeld.
Vervolg feiten en omstandigheden
Op een gegeven moment zijn [Naam 5] en [Verdachte] weer in de auto gestapt en is de auto uit het beeld van de tweede verdieping gereden. Uit de camerabeelden blijkt dat de auto naar de derde verdieping is gereden. Daar is de auto gestopt en is [Naam 5] opnieuw uitgestapt. Hij heeft toen een dopsleutel en een klein vissersmesje uit de kofferbak gepakt en is daarmee naar de eerste verdieping gerend. De auto is daarop weer verder gereden en stopte kort daarop opnieuw waarna [Verdachte] is uitgestapt en vervolgens ook richting de eerste verdieping is gerend.
Op de eerste verdieping, waar ook de groep zich inmiddels bevond, heeft een tweede geweldsincident plaatsgevonden tussen die groep en in eerste instantie [Naam 5] en even later ook [Verdachte] . Bij dat incident hebben [Naam 1] , [Naam 2] en [Naam 3] steek- dan wel snijwonden opgelopen.
Overweging
Het tenlastegelegde onder 1 en 2 en de gedachtestreepjes 2 tot en met 6 van het tenlastegelegde onder 3 zien op dit geweldsincident op de eerste verdieping van de parkeergarage waarbij een mes is gebruikt. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [Verdachte] daar als medepleger betrokken bij is geweest en die vraag beantwoordt zij ontkennend. Er is onvoldoende bewijs voorhanden dat [Verdachte] tezamen en in vereniging met zijn broer de feiten onder 1 en 2 – en de gedachtestreepjes 2 tot en met 6 van het tenlastegelegde onder 3 - heeft gepleegd. Niet kan worden vastgesteld dat [Verdachte] personen met een mes heeft gestoken dan wel dat hij ervan op de hoogte was dat zijn broer een mes uit de auto mee had genomen en bij zich had. De rechtbank acht daarvoor van belang dat [Verdachte] niet op hetzelfde moment als [Naam 5] op de eerste verdieping van de parkeergarage is aangekomen en dat toen hij aankwam de vechtpartij al gaande was. Over het aandeel van [Verdachte] in de ‘tweede fase’ van het geweldsincident zijn de verklaringen in het dossier niet eenduidig. Verder heeft [Verdachte] zelf verklaard dat hij geen mes bij zich had en dat hij niemand heeft gestoken. [Naam 5] heeft verklaard ervan overtuigd te zijn dat zijn broer niet heeft gestoken. De rechtbank spreekt [Verdachte] derhalve vrij van feit 1 en 2. Hieruit volgt dat evenmin kan worden vastgesteld dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de gedachtestreepjes 2 tot en met 6 onder feit 3. De rechtbank spreekt [Verdachte] daar eveneens van vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
hijop
of omstreeks25 december 2015 te Breda met een ander
en/of anderen op of aan de openbare weg en/ofop een voor het publiek toegankelijke plaats, de parkeergarage [Naam 8] gelegen aan de Markdaalseweg te Breda,
in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats en/ of aan een openbare weg, telkensopenlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Naam 2] en
/of[Naam 1] en
/of[Naam 3] en
/of[Naam 4] en
/ofeen of meerdere ander
(en
), welk geweld bestond uit:
- het een of meerdere ma(a)l(en) met al dan niet gebalde vuist te slaan
en/of stompen.
, en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam steken/snijden van die [Naam 2] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam steken/snijden van die [Naam 1] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of het lichaam steken/snijden van die [Naam 3] en/of
- het een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de nek/hals van die [Naam 4] te steken en/of
- met een koevoet, althans een ijzeren staaf, althans daarop gelijkend voorwerp, (dreigend) in de richting van die [Naam 2] en/of [Naam 1] en/of [Naam 3] en/of [Naam 4] en/of een of meerdere ander(en) is gelopen/gegaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat geen sprake is van noodweer en wijst er daarbij op dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte en zijn broer de confrontatie met de groep zelf hebben opgezocht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging doet ten aanzien van feit 3 een beroep op noodweer en voert daartoe aan dat verdachte zich genoodzaakt zag om zijn broer uit de geweldssituatie te ontzetten en hij daartoe genoodzaakt was geweld te gebruiken. Hij heeft daarbij bovendien niet disproportioneel gehandeld.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer moet de rechtbank vaststellen of er bij het begaan van het feit sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding van, in dit geval, de broer van verdachte, waartegen verdachte hem moest verdedigen. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn geweest. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden, waaruit volgt dat sprake is geweest van een dergelijke situatie. Uit de camerabeelden blijkt duidelijk dat verdachte en zijn broer vanuit hun auto een woordenwisseling hebben met de groep. Zij rijden vervolgens van de groep weg maar stoppen na enkele meters weer, waarna de broer van verdachte als eerste uitstapt en terug rent naar de groep, en begint te slaan, op de voet gevolgd door verdachte. Hierdoor ontstaat er een vechtpartij met de groep, waarbij over een weer geweld is gebruikt. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich moest verdedigen was op dat moment geen sprake. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is daarvoor strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis. Zij baseert zich daarbij op de geldende richtlijnen en houdt daarbij in het voordeel van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zijn justitiële documentatie en zijn beperkte aandeel in het geheel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de gevoerde bewijsverweren, heeft de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn broer na een avond uit in Breda schuldig gemaakt aan het plegen van geweld in een parkeergarage tegen een grote groep personen. Verdachte en zijn broer hebben zich gemengd in een conflict binnen die groep, waarna de situatie is geëscaleerd. Diverse personen uit de groep zijn door verdachte en zijn broer geslagen.
Dergelijke geweldsmisdrijven getuigen van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van andere mensen. Daarnaast heeft dit geweldsfeit plaatsgevonden tijdens het uitgaansleven waardoor mensen na het uitgaan op weg naar huis hiermee zijn geconfronteerd. Daarmee is een ernstige inbreuk op de rechtsorde gemaakt en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt, meer in het bijzonder in het uitgaansleven. Verdachte heeft daar met zijn handelen aan bijgedragen en dat rekent de rechtbank hem aan.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS adviseren om bij een dergelijk feit een taakstraf voor de duur van 120 uur op te leggen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de beperkte rol die verdachte in de totale geweldsfeit heeft gehad, alsmede dat hij daarbij zelf ook fors letsel heeft opgelopen.
Zij slaat daarbij verder acht op de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor dergelijke feiten in aanraking is geweest met politie en justitie.
Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn van berechting met meer dan twaalf maanden is overschreden en dat dit niet aan verdachte te wijten is geweest. Deze overschrijding dient verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat voor het bewezenverklaarde oplegging van een taakstraf van veertig uur te vervangen door twintig dagen passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen

[Naam 1]
De benadeelde partij [Naam 1] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van
€ 7.267,41 bestaande uit een bedrag van € 267,27 wegens materiële schade en een bedrag van € 7.000,- wegens immateriële schade.
Omdat verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
[Naam 6] en [Naam 7]
De benadeelde partijen [Naam 6] en [Naam 7] vorderen beiden ten aanzien van feit 3 een schadevergoeding van € 1.000,- wegens immateriële schade. Zij stellen dat zij schok en psychische schade hebben ondervonden. Om in aanmerking te komen voor toewijzing van dergelijke schade is een van de vereisten dat de psychische schade als gevolg van het feit is vastgesteld. De rechtbank constateert dat dit bij beide benadeelde partijen niet is gebeurd. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat deze schade zich heeft voorgedaan en wijst de rechtbank beide vorderingen af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 27 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van veertig uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
twintig dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
[Naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [Naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
[Naam 6] en [Naam 7]
- bepaalt dat de vorderingen van de benadeelde partijen. [Naam 6] en [Naam 7] worden afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Felix en mr. Poelert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2019.
Mr. Felix en mr. Poelert zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant, opsporing De Baronie, uit het dossier met proces-verbaalnummer 2015332710 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 271, hierna het eindproces-verbaal.
2.De ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [Naam 4] van 25 december 2015, eindproces-verbaal p. 150.
4.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden, eindproces-verbaal p. 53 en 54.
5.De ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring van verdachte.
6.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden, eindproces-verbaal p. 54 en 55.
7.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden, eindproces-verbaal p. 55.
8.De ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring van verdachte.