ECLI:NL:RBZWB:2020:1012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
02/368748 HA RK 20-27
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • J. van Kralingen
  • M. de Graaf
  • A. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in bestuursrechtelijke procedure

Op 27 februari 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van KWA De Baronie B.V. Het verzoek tot wraking was ingediend op 10 februari 2020 en betrof de rechters die belast waren met de behandeling van een bestuursrechtelijke zaak. Verzoekster stelde dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt, omdat zij eerder over vergelijkbare zaken hadden geoordeeld in het voordeel van de verweerder. De rechters hebben echter aangevoerd dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoekster al op 19 december 2019 op de hoogte was van de samenstelling van de rechtbank. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster niet binnen de vereiste termijn heeft gehandeld en heeft het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard. De behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 02/368748 HA RK 20-27
beslissing van 27 februari 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
KWA De Baronie B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen verzoekster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaak met nummer BRE AWB 18/1649 Z;
  • het wrakingsverzoek van verzoekster ontvangen op 10 februari 2020;
  • het proces-verbaal van de zitting van 10 februari 2020;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechters, ontvangen op
11 februari 2020;
- de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op
24 februari 2020, waarbij namens verzoekster mr. [voorletters] Maes is verschenen en van de gewraakte rechters mr. [voorletters] Broeders is verschenen. Mr. [voorletters] Peters en
mr. [voorletters] Visser zijn – na bericht van verhindering – niet verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Peters, mr. [voorletters] Broeders en
mr. [voorletters] . Visser, hierna te noemen de rechters, die belast zijn met de behandeling van de zaak met nummer BRE AWB 18/1649 Z.
2.2.
De rechters berusten niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt doordat zij eerder over veertien volstrekt gelijke, gevoegde en gezamenlijk behandelde zaken hebben geoordeeld in het voordeel van verweerder op 6 augustus 2018. Dat maakt hen objectief niet langer onbevangen en onpartijdig in die mate dat verzoekster met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de uitspraak in haar zaak kan voorspellen. Dit is meer dan een ‘legitimate doubt’. Bovendien zijn de uitspraken van 6 augustus 2018 inmiddels ook al in hoger beroep behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en materieel goeddeels in stand gelaten. Hierdoor maakt verzoekster ook in een eventueel hoger beroep niet dan wel nauwelijks kans op een eerlijk proces.

4.Het standpunt van de rechters

4.1.
De rechters hebben primair aangevoerd dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Na de uitnodiging van 19 december 2019 voor de zitting was immers voor verzoekster al duidelijk dat de rechtbank in dezelfde samenstelling als op 12 april 2018 haar zaak verder zou behandelen, nu de namen van de rechters in de uitnodiging stonden vermeld. Verzoekster had dus kort na 19 december 2019 al haar wrakingsverzoek kunnen indienen dan wel had zij de rechtbank kunnen verzoeken zich te onttrekken aan de zaak. Bij een onwelgevallige beslissing op het verzoek zich te onttrekken aan de zaak had verzoekster op dat moment al een wrakingsverzoek kunnen indienen. Subsidiair voeren de rechters aan dat er nog geen inhoudelijke beslissing in deze zaak is genomen en dat zij open staan voor de argumenten van partijen. Verzoekster heeft voldoende gelegenheid gehad om nadere gronden in te dienen en de beroepsgronden zullen dan ook zonder vooringenomenheid worden behandeld.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Voordat tot inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden overgegaan, dient te worden beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Het verzoek moet op grond van artikel 8:16 lid 1 Awb worden gedaan, zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten of omstandigheden aan de verzoekster bekend zijn geworden.
5.4.
De wrakingskamer stelt vast dat op 19 december 2019 een uitnodiging voor de zitting op 10 februari 2020 aan verzoekster is verstuurd. Op dat moment was bekend welke rechters de zaak zouden gaan behandelen. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekster vanaf het moment dat zij de uitnodiging voor de zitting had ontvangen, direct actief had kunnen handelen door ofwel op dat moment het wrakingsverzoek in te dienen, dan wel een verzoek tot verschoning te doen en bij een negatieve uitkomst daarvan een wrakingsverzoek in te dienen.
5.5.
Door het verzoek tot wraking bijna twee maanden nadat verzoekster bekend was geworden met de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek in te dienen, terwijl daarvoor geen bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen die een rechtvaardiging zouden kunnen vormen voor deze late indiening, heeft verzoekster naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet voldaan aan het in rechtsoverweging 5.3 omschreven tijdigheidsvereiste.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot wraking. Hetgeen door partijen inhoudelijk is aangevoerd, behoeft dan ook geen behandeling meer.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer BRE AWB 18/1649 Z zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 27 februari 2020 door mr. Van Kralingen, mr. De Graaf en mr. Pellikaan, in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier, en in het openbaar uitgesproken.