ECLI:NL:RBZWB:2020:1046

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete inkomstenbelasting door technische storing bij Belastingdienst

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2020 uitspraak gedaan over een verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende, die samen met haar echtgenoot aangifte inkomstenbelasting wilde doen, kon dit niet tijdig indienen door een technische storing bij de Belastingdienst. De inspecteur had een verzuimboete van € 369 opgelegd, welke hij handhaafde na bezwaar. Belanghebbende stelde beroep in tegen deze beslissing. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet tijdig indienen van de aangifte, aangezien de vertraging het gevolg was van een storing die de digitale indiening verhinderde. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas) en vernietigde de verzuimboete. Tevens werd het beroep gegrond verklaard en werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 1.050 werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat belanghebbende alle redelijke zorg had betracht om de aangifte tijdig in te dienen, en dat het onredelijk zou zijn om van haar te verlangen dat zij de aangifte opnieuw en zelfstandig zou indienen, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/7224
uitspraak van 6 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft aan belanghebbende inzake haar aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2015 bij beschikking van 1 december 2017 een verzuimboete van € 369 opgelegd.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 september 2018 de verzuimboete gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 oktober 2018, ontvangen bij de rechtbank op 30 oktober 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde] , en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft na afloop van de zitting een formulier proceskosten ingediend bij de griffie van de belastingkamer van de rechtbank. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en gaat derhalve voorbij aan de inhoud van het formulier en de gevraagde proceskostenveroordeling.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is geboren op [datum] 1971 en gehuwd met haar gemachtigde. De gemachtigde (en echtgenoot) van belanghebbende is ondernemer voor de inkomstenbelasting en belanghebbende is dat niet.
2.2.
Aan belanghebbende is op 28 februari 2016 een uitnodiging gestuurd voor het doen van aangifte IB/PVV 2015.
2.3.
Bij brief van 23 mei 2017 is belanghebbende aan de aangifteplicht herinnerd.
2.4.
Bij brief van 23 juni 2017 is belanghebbende aangemaand om haar aangifte IB/PVV 2015 te doen. Deze moet uiterlijk 7 juli 2017 bij de inspecteur zijn.
2.5.
De gemachtigde (en echtgenoot) van belanghebbende wil op 23 juni 2017 op digitale wijze voor hemzelf en voor belanghebbende samen aangifte doen voor inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De aangifte van de echtgenoot van belanghebbende is een ondernemersaangifte. Beide aangiften zijn op dat moment gereed om digitaal te worden verzonden. De verzending en indiening van de aangifte van belanghebbende en haar echtgenoot op 23 juni 2017 is niet geslaagd vanwege een computerstoring bij de Belastingdienst.
2.6.
De onder 2.5. vermelde technische storing bij de Belastingdienst ziet op de ondernemersaangiften die gedurende een periode in juni en juli 2017 niet digitaal kunnen worden verzonden.
2.7.
Op de site van de Belastingdienst heeft met betrekking tot de onder 2.5. vermelde storing het volgende bericht gestaan:

Ondernemers die door een technisch probleem in de online aangifte inkomstenbelasting 2015 blijven steken bij de pagina ‘privé-stortingen en onttrekkingen’ hoeven nu niets te doen. Zelfs niet als zij van ons een herinneringsbrief of aanmaning hebben ontvangen waarin staat dat zij uiterlijk 1 juli aangifte moeten doen over 2015.
2.8.
De gemachtigde (en echtgenoot) van belanghebbende heeft op 23 juni 2017 in verband met het verzenden van beide aangiften gebeld met de inspecteur en navraag gedaan voor beide aangiften IB/PVV 2015.
2.9.
Op aanwijzing van de inspecteur heeft de gemachtigde (en echtgenoot) van belanghebbende vanaf 23 juni 2017 dagelijks geprobeerd de aangiften digitaal in te dienen. De gemachtigde (en echtgenoot) van belanghebbende heeft nogmaals gebeld en navraag gedaan.
2.10.
Op 13 juli 2017 heeft de inspecteur de aangifte IB/PVV 2015 van belanghebbende ontvangen.
2.11.
Op 14 juli 2017 heeft de inspecteur een algemeen bericht doen uitgaan waarin hij heeft medegedeeld dat de ondernemersaangiften weer kunnen worden ingediend en dat ondernemers vóór 1 augustus 2017 hun aangifte IB/PVV 2015 moeten indienen.
2.12.
Aan de gemachtigde (en echtgenoot) van belanghebbende is naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2015 tevens een verzuimboete opgelegd, die bij uitspraak op bezwaar is vernietigd.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht een verzuimboete aan belanghebbende heeft opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Volgens artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur alleen een verzuimboete opleggen indien de belastingplichtige de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan. Vaststaat dat de aangifte op 13 juli 2017 door de inspecteur is ontvangen. Deze is dus niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn ingediend. Belanghebbende heeft primair gesteld dat het onder 2.7. en 2.11. vermelde nadere uitstel voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2015 ook voor haar gold. De rechtbank is van oordeel dat deze grief faalt. Belanghebbende, die geen ondernemer is voor de inkomstenbelasting, heeft, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur ook aan haar het voormelde nadere uitstel heeft verleend. Gelet op het voorgaande is de boete op zich zelf op goede grond (te laat indienen van de aangifte) opgelegd.
4.2.
Door belanghebbende is subsidiair aangevoerd dat het niet tijdig doen van de aangifte haar niet kan worden toegerekend, gelet op het feit dat zij op 23 juni 2017 haar ingevulde aangifte IB/PVV 2015 niet digitaal kon verzenden naar de inspecteur.
4.3.
Door de inspecteur is op dit punt aangevoerd dat uitsluitend het verzenden van de aangifte van belanghebbende samen met die van haar echtgenoot door de onder 2.5. vermelde storing niet mogelijk was, maar dat belanghebbende op 23 juni 2017 althans voor het einde van de in de aanmaning genoemde termijn wel zelfstandig aangifte had kunnen doen.
4.4.
Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld wordt door de inspecteur geen verzuimboete opgelegd. Het gaat daarbij om de vraag of belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig wordt ingediend. De bewijslast om dit aannemelijk te maken rust op belanghebbende.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.4.1.
Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de door artikel 8 AWR geboden mogelijkheid om samen met haar echtgenoot de aangifte IB/PVV 2015 in te vullen en op elektronische wijze in te dienen met behulp van de door de Belastingdienst ter beschikking gestelde middelen (artikel 20a, sub a, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994). Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat haar aangifte IB/PVV 2015, weliswaar in de aanmaningsfase, op 23 juni 2017 gereed was.
4.4.2.
Slechts door een onverwacht langdurige technische storing bij de door de Belastingdienst ter beschikking gestelde middelen is belanghebbende er niet in geslaagd de (gezamenlijk ingevulde) aangifte tijdig in te dienen.
4.4.3.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van belanghebbende vanaf het moment van constateren van de storing een actieve houding heeft aangenomen om de aangifte van belanghebbende alsnog in te dienen. De rechtbank wijst op het meermaals bellen met de Belastingdienst en de dagelijkse pogingen om de betreffende aangifte(n) alsnog digitaal te verzenden. Dit laatste heeft er in geresulteerd dat de aangifte van belanghebbende door de inspecteur is ontvangen op het eerste moment dat digitaal verzenden weer mogelijk was (2.10. en 2.11.).
4.4.4.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende de verzuimboete had kunnen voorkomen door alsnog zelfstandig, dat wil zeggen niet samen met haar echtgenoot, de aangifte in te vullen en in te dienen. De rechtbank stelt vast dat in dat geval ook haar echtgenoot opnieuw zijn aangifte had moeten invullen.
4.4.5.
Niet in geschil is dat het gezamenlijk invullen en indienen door belanghebbende en haar echtgenoot van hun aangiften niet alleen hen, maar ook de belastingdienst praktische voordelen biedt. De rechtbank overweegt dat het opnieuw, en dan niet samen, invullen van de aangiften IB/PVV 2015 van belanghebbende (en haar echtgenoot) voor belanghebbende onevenredig veel tijd en inspanning zou hebben gekost, waarbij de inspecteur ter zitting heeft verklaard dat hij niet weet hoe het dan met de vooraf door de inspecteur ingevulde gegevens zit.
4.4.6.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank daarom tot de conclusie dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat haar aangifte tijdig werd ingediend. Gelet op alle aangedragen omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval buiten de redelijkheid ligt als van belanghebbende (en haar echtgenoot) zou zijn verlangd dat zij ter voorkoming van een verzuimboete geheel opnieuw, en dan niet samen, een aangifte moesten invullen en indienen. Dit klemt te meer omdat de Belastingdienst telefonisch meedeelde niet te weten wanneer de technische storing was opgelost en een storing die langer dan veertien dagen (de aanmaningstermijn) zou duren, niet in de rede ligt.
4.5.
Gelet op het vorenstaande dient de verzuimboete te worden vernietigd en dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende voordat de inspecteur heeft beslist op het bezwaar, heeft verzocht om vergoeding van in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb, kan de rechtbank de inspecteur dan niet veroordelen in de door belanghebbende in de bezwaarfase gemaakte kosten.
De rechtbank vindt wel aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
Niet is gebleken en evenmin is door de inspecteur aangevoerd dat de gemachtigde van belanghebbende, die tevens de echtgenoot van belanghebbende is, deze bijstand niet beroepsmatig heeft verleend.
Aan veroordeling in de overige door belanghebbende gemaakte proceskosten komt de rechtbank niet toe, nu deze eerst na afloop van het onderzoek (zie 1.) zijn gesteld.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de verzuimboete;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.050;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2020 door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.