ECLI:NL:RBZWB:2020:1078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
02-800571-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Burgers
  • M. de Weert
  • A. Tempelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling met voorbedachten rade en bewezenverklaring van bezit van harddrugs en pepperspray

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling met voorbedachten rade, bezit van harddrugs en het voorhanden hebben van pepperspray. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij degene was die de stof had verspreid in een café in Breda op 13 oktober 2018. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden te onduidelijk waren om te concluderen dat de verdachte verantwoordelijk was voor het incident. De verdachte had wel een busje pepperspray en 117 XTC-pillen in zijn bezit, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een behandelprogramma. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800571-18
vonnis van de meervoudige kamer van 5 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 februari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Breda, met voorbedachten rade [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of [naam 9] en/of [naam 10] en/of [naam 11] en/of een of meer onbekend gebleven personen/bezoekers van [naam café] (telkens) heeft mishandeld door pepperspray, in elk geval een bijtende en/of brandende en/of traanverwekkende stof of goed te verspreiden in voornoemde horecagelegenheid
tengevolge waarvan eerder genoemde personen die vloeistof in hun ogen kregen
en/of de nevel/lucht van die vloeistof ingeademd hebben;
2.
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Breda opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres 2] ), (in totaal) ongeveer 117 zogenoemde XTC pillen bevattende (o.a.) MDMA en/of 2C-B(4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine) zijnde MDMA en/of 2C-B (4-broom-2,5-dimethoxifenethylamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 13 oktober 2018 te Breda een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasbusje met pepperspray (CS gas) (merk Pfeffer KO JET, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met voorbedachten rade, door een bijtende en/of brandende en/of traanverwekkende stof of goed te verspreiden in [naam café] . Hij baseert zich daarbij op de aangiften, de camerabeelden van [naam café] , de herkenning van verdachte door verbalisant [naam verbalisant] alsmede het proces-verbaal van aantreffen van een, slechts nog voor een derde deel gevuld, busje pepperspray in de slaapkamer van verdachte. De officier van justitie betrekt hierbij ook het proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat verdachte bij de aanhouding tegen zijn moeder zei “ik heb het echt verkloot, sorry ik heb het echt verkloot” en het proces-verbaal van bevindingen inhoudende dat een vrouw verklaarde dat ene [verdachte] traangas of pepperspray had gebruikt. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij alleen een aansteker uit zijn zak haalde onaannemelijk.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde middelen aanwezig heeft gehad. Hij baseert zich op daarbij op het proces-verbaal van bevindingen van aantreffen van deze middelen in de slaapkamer van verdachte in de woning van zijn moeder, de testen van monsters van deze middelen, alsmede de rapporten identificatie van drugs en precursoren van het NFI.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een busje pepperspray voorhanden heeft gehad. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat het busje is aangetroffen in de slaapkamer van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en wijst daarbij – kort samengevat – op het volgende. Verdachte betwist dat hij een brandende/traanverwekkende lucht heeft verspreid. Verdachte verklaart dat hij een aansteker uit zijn zak heeft gehaald en deze weer heeft terug gestopt. Op de camerabeelden is helemaal niet te zien wat verdachte in zijn handen pakte. Gezien het korte tijdsbestek van de beweging van verdachte, de hoeveelheid spray (2/3 deel) die uit het aangetroffen busje gespoten zou zijn, waarop bovendien stond ‘gebruik binnen 1 meter schadelijk’, alsmede het feit dat de heftigste effecten bij personen plaatsvonden aan de andere kant van het café, is de verdediging van mening dat er onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig is.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het voorhanden hebben van de tenlastegelegde middelen (feit 2) en het busje pepperspray (feit 3). Ten aanzien van het vervoeren, afleveren en verhandelen van de middelen zoals onder feit 2 ten laste is gelegd bepleit de verdediging vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 over het opzettelijk aanwezig hebben van 117 XTC-pillen een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 februari 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van goederen tijdens de doorzoeking van de slaapkamer van verdachte op 13 oktober 2018. [1] Aangetroffen zijn 68 roze pillen (PL2000-2018241152-1941639, SIN AAJC7516NL) [2] , tien grijze pillen (PL2000-2018241152-1941656, SIN AAJC7517NL) [3] en 39 grijze pillen (PL2000-2018241152-1941682, SIN AADK7037NL) [4] .
- Het rapport identificatie van drugs en precursoren opgemaakt door het NFI op 18 december 2018 waaruit blijkt dat de monsters met identificatienummers AAJC7516NL en AAJC7517NL de verboden stof MDMA bevatten. [5]
- Het rapport identificatie van drugs en precursoren opgemaakt door het NFI op 18 december 2018 waaruit blijkt dat het monster met identificatienummer AADK7037NL de verboden stof 2C-B bevat. [6]
Ten aanzien van feit 3:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 februari 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van een spuitbusje met opschrift pfeffer ko jet (goednummer PL2000-2018241152-1941416) in de slaapkamer van verdachte tijdens de doorzoeking op 13 oktober 2018 . [7]
- Het proces-verbaal over het onderzoek van de inhoud van dit spuitbusje waaruit blijkt dat het een busje met pepperspray was, een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie. [8]
Vrijspraak feit 1
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de verdenking onder feit 1. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte erkent dat hij in [naam café] was toen het incident heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2018. Verdachte ontkent dat hij degene is geweest die pepperspray of een andere vergelijkbare stof heeft gespoten in [naam café] ..
Enerzijds ziet de rechtbank in het procesdossier belastende elementen tegen verdachte:
  • Verdachte was in [naam café] ten tijde van het incident en hij haalt blijkens de camerabeelden vlak voorafgaand aan het incident iets uit zijn zak. Dat stopt hij kort daarna weer in zijn zak.
  • In de slaapkamer van verdachte is de volgende ochtend een busje pepperspray (40 ml) aangetroffen welke nog voor ongeveer een derde gevuld was.
Anderzijds ziet de rechtbank in het procesdossier ontlastende elementen voor verdachte:
  • Het is op basis van de beelden niet vast te stellen wat verdachte uit zijn zak haalt, daarvoor zijn de beelden te onduidelijk. De verklaring van verdachte dat hij een kleine zwarte kaarsaansteker van het merk Big uit zijn zak haalde, kan niet worden gefalsificeerd (of geverifieerd) door de beelden.
  • De brandweer heeft onderzoek gedaan bij [naam café] en heeft aangegeven dat het niet om traangas of pepperspray zou zijn gegaan. Tijdens de doorzoeking van de verblijfplaats van verdachte is (alleen) pepperspray aangetroffen.
  • Het aangetroffen busje pepperspray heeft een inhoud van 40ml en op het busje staat dat gebruik binnen een afstand van één meter schadelijk kan zijn. Er is geen onderzoek gedaan naar de vraag of het busje pepperspray dit relatief omvangrijke incident kan hebben veroorzaakt. Dat ziet de rechtbank ook in samenhang met de opmerking van de brandweer dat het niet om traangas of pepperspray zou zijn gegaan.
  • Op basis van de camerabeelden is het niet zonder meer duidelijk dat het startpunt van de verspreiding van een stof - die wel in [naam café] moet zijn vrijgekomen - bij verdachte gelegen was. Het lijkt erop dat ook mensen die aan de andere kant van het café staan ten opzichte van de positie van verdachte, kort nadat verdachte iets uit zijn zak haalt last krijgen van de luchtwegen. Sommige personen die daar tussenin stonden lijken op dat moment (nog) geen last te hebben. Daarom twijfelt de rechtbank eraan of het beginpunt van verspreiding bij verdachte gelegen was.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het incident in [naam café] heeft veroorzaakt. Daarom moet verdachte van deze verdenking worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 13 oktober 2018 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres 2] ), (in totaal) 117 zogenoemde XTC pillen bevattende (o.a.) MDMA en/of 2C-B(4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine) zijnde MDMA en/of 2C-B (4-broom-2,5-dimethoxifenethylamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 13 oktober 2018 te Breda een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasbusje met pepperspray (CS gas) (merk Pfeffer KO JET), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland alsmede een ambulante behandelverplichting als de reclassering dat raadzaam acht. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt er rekening mee te houden dat in het geval dat er een gevangenisstraf wordt opgelegd, een positieve lijn zal worden doorbroken. Verdachte heeft een belast leven, maar is druk bezig met zijn toekomst. Hij heeft een baan en zet zich in voor het kickboksen. De media heeft de zaak zeer groot gemaakt. Verdachte zal zijn leven lang gelinkt blijven aan het incident. De verdediging verzoekt verder rekening te houden met het feit dat de detentieperiode en de stress van de zitting een behoorlijke wissel hebben getrokken op verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en hetgeen door de verdachte is aangevoerd. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs in strijd met de Opiumwet. Het gebruik van harddrugs brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Ook werkt het gebruik van verdovende middelen verslaving in de hand met veelal vermogenscriminaliteit en overlast in de samenleving tot gevolg. Verder gaat de productie van dergelijke drugs samen met afvaldumpingen en andere criminaliteit. De rechtbank rekent het verdachte aan door het bezit van harddrugs daaraan een bijdrage te leveren.
Voorts werd bij verdachte een busje pepperspray aangetroffen, zijnde een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben daarvan kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte acht de rechtbank strafverzwarend dat verdachte eerder is veroordeeld voor uitgaansgeweld en in dat kader nog in een proeftijd liep.
De rechtbank weegt voor verdachte positief mee dat hij het inzicht lijkt te hebben dat zijn drugsgebruik moet stoppen en dat hij zich niet bezig dient te houden met druggerelateerde zaken. Hij heeft naar eigen zeggen daarvoor hulp nodig. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 10 januari 2019 waaruit blijkt dat het gewenst is om door reclasseringstoezicht verdachte voor langere periode te motiveren en te monitoren. De rechtbank acht ook daarom een deels voorwaardelijke straf met voorwaarden die dat doel dienen aangewezen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 100 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar een passende en geboden straf is. Deze straf valt lager uit dan gevorderd door de officier van justitie. Bij het formuleren van de eis is de officier van justitie uitgegaan van een bewezenverklaring van feit 1, terwijl de rechtbank verdachte daarvan vrijspreekt.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 7] vordert een schadevergoeding van € 491,17 voor
feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Reclassering Nederland (Langendijk 34 te Breda) en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan een onderzoek (zoals een verdiepingsonderzoek door Novadic-Kentron), dit ter beoordeling van de reclassering en indien hem een behandelaanbod wordt gedaan hij zich onder behandeling zal laten stellen op tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen een onderdeel kan zijn;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam 7] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 7] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Burgers, voorzitter, mr. De Weert en mr. Tempelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van den Hurk-Van der Zanden, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2020.
Mr. de Weert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2018261359 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en genummerd van 1 tot en met 235.
2.Het proces-verbaal van bevindingen monstername, pagina 187
3.Het proces-verbaal van bevindingen monstername, pagina 178.
4.Het proces-verbaal van bevindingen monstername, form.nr 6913036 – KVI, ongenummerd.
5.Het rapport opgemaakt door het NFI, pagina 193-194.
6.Het rapport opgemaakt door het NFI, pagina 189-190.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 153.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 104 tot en met 105.