ECLI:NL:RBZWB:2020:1245

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
02-821442-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Janssen
  • mr. Van Bergen
  • mr. Burgers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootste phishing-fraudezaak tegen zakelijke klanten van Rabobank met bewezen diefstal en vrijspraak voor overige gedupeerden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2020, stond de verdachte terecht voor grootschalige phishing-fraude gericht op zakelijke klanten van de Rabobank. Gedurende de periode van 27 augustus 2016 tot en met 7 juni 2017 heeft de verdachte, samen met anderen, op geraffineerde wijze geldbedragen weggenomen uit geldautomaten en betaalautomaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een onmisbare rol speelde in deze fraude, waarbij hij gebruik maakte van valse sleutels en identiteitsfraude. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van geldbedragen toebehorende aan twee aangevers, [naam 1] en [naam 2]. Voor andere gedupeerden en de Rabobank is de verdachte vrijgesproken, omdat er geen aangiftes waren die de verdenkingen konden onderbouwen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank benadrukte de ernst van de fraude en de impact op het vertrouwen in het betalingsverkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821442-16
vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, Ter Apelervenen 10 te
9561 MC Ter Apel
raadsman mr. J.S.W. Boorsma, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 augustus 2016 tot en met 07 juni 2017 te Prinsenbeek, gemeente Breda, en/of te Breda en/of te Rotterdam en/of te 's-Gravenhage en/of (elders) in Nederland, en/of te Antwerpen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meerdere geldautoma(a)t(en) en/of betaalautoma(a)t(en) heeft/hebben weggenomen een of meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 89.740,--, in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan onder meer [naam 1] en/of [naam 2] en/of de [naam 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, bestaande die valsheid hierin dat hij verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens)
- telefonisch bij de [naam 3] een nieuwe bankpas heeft/hebben aangevraagd en/of
- bij die telefonische aanvraag valselijk gebruik heeft/hebben gemaakt van de gegevens van een bankrekeningnummer welke aan een andere persoon dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde en/of
- bij die aanvraag gebruik heeft/hebben gemaakt van de identiteit/gegevens van de rekeninghouder van dat/die bankrekeningnummer(s) en/of
- onbevoegd gebruik heeft/hebben gemaakt van dat/die valselijk aangevraagde bankpas(sen) waarvan de rekening aan een ander dan aan hem en/of zijn mededader(s) toebehoorde en/of
- van de bij die bankpas(sen) behorende (geheime) pincode, althans in elk geval heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) gebruik gemaakt van een of meerdere wederrechtelijk verkregen bankpas(sen) en/of de bij dat/die bankpas(sen) behorende pincode.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes, de bevindingen ten aanzien van de stemherkenning en op foto’s, informatie en een rapportage verstrekt door de [naam 3] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich op de foto’s op pagina 733 van het proces-verbaal herkent, welke foto’s deels gerelateerd zijn aan de aangifte van [naam 1] . Gelet op de overeenkomsten in het signalement en de overeenkomende werkwijze, kunnen alle ten laste gelegde feiten aan verdachte worden toegeschreven. De officier van justitie acht de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat hij in opdracht van anderen heeft gepind terwijl hij niet wist dat de pasjes op oneerlijke manier verkregen waren, en daarvoor 10% vergoeding kreeg, die hij dan weer in gelijke delen met een ander moest delen, niet aannemelijk. Zelfs indien deze verklaring wel aannemelijk zou zijn, dan heeft verdachte in zijn rol als pinner de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bij de ten laste gelegde feiten betrokken zou raken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank uitsluitend tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten ten aanzien van [naam 1] en ten aanzien van de [naam 2] Het deel van de verdenking dat uitsluitend gebaseerd is op de stukken aangeleverd door de [naam 3] , kan niet bewezen worden verklaard. Deze stukken betreffen slechts vermoedens en de aangiftes die op dat deel van de tenlastelegging zouden zien, zijn niet terug te vinden in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het procesdossier is op te maken dat er gedurende langere periode grootschalige phishing-fraude heeft plaatsgevonden waarbij bankrekeningen van met name zakelijke klanten van de [naam 3] werden gebruikt. Het procesdossier geeft blijk van een patroon waarin telkens in grote lijnen dezelfde soort gedragingen te zien zijn. Medewerkers van de [naam 3] worden bewogen tot afgifte van een nieuwe (extra) bankpas en een pincode op naam van een bestaande zakelijke rekeninghouder. Een persoon belt met een vestiging van de bank, vraagt een nieuwe bankpas en pincode aan en geeft soms een adres- of postadreswijziging door. De bankpassen en pincodes worden door de bank opgestuurd naar het ten onrechte gewijzigde adres dan wel - als er geen adreswijziging is gedaan - wordt de post afgevangen. Vervolgens worden met de verkregen bankpassen en pincodes, zonder dat de betreffende rekeninghouder zich daarvan bewust is, betalingen gedaan en/of wordt er geld mee opgenomen.
Ten aanzien van [naam 1]
Op 11 oktober 2016 is door [naam 4] aangifte gedaan namens [naam 1] van fraude en van diefstal. Er was zonder dat de rekeninghouder zich daarvan bewust was geld afgeschreven van de zakelijke bankrekening [rekeningnummer 1] . Aangever heeft verklaard dat op 28 september 2016 een bezorger van [naam 5] een nieuwe bankpas heeft proberen te bezorgen bij [naam 1] . Aangever was op vakantie en kon daardoor de pas niet persoonlijk in ontvangst nemen. Daarom werd de bankpas afgeleverd op het postkantoor. Aangever had geen nieuwe bankpas aangevraagd. Op 29 september 2016 heeft aangever een sms-bericht ontvangen dat er een wijziging van zijn contactgegevens bij de [naam 3] was doorgevoerd. Hij dacht dat dit een vals bericht was. Op 7 oktober 2016 kwam aangever terug van vakantie en trof hij een afhaalbericht van [naam 5] aan. Hij belde daarop met het postkantoor in Steenbergen. Het postkantoor vertelde hem dat een bankpas op 1 oktober 2016 was afgehaald en dat daar ook voor getekend was door hem. Via de digitale dienst track and trace van [naam 5] kon aangever de handtekening zien die voor ontvangst gezet was. Deze handtekening was niet van hem en zijn achternaam was verkeerd gespeld. Toen heeft aangever contact opgenomen met de [naam 3] . Zij vertelde hem dat er op 5 oktober 2016 online nogmaals een nieuwe bankpas was aangevraagd. Op 7 oktober 2016 hebben drie afschrijvingen van de zakelijke rekening plaatsgevonden die niet door aangever, of in opdracht van aangever, zijn verricht:
7-10-2016 €5.000,- afgeschreven met omschrijving [naam 6] , 16:15, pasnr. 013
7-10-2016 €1.250,- afgeschreven met omschrijving [naam 7] , 16:26, pasnr. 013
7-10-2016 €4.000,- afgeschreven met omschrijving [naam 8] , 18:12, pasnr. 013. [1]
Door de [naam 3] zijn camerabeelden verstrekt behorende bij de geldautomaat te Prinsenbeek waarop de laatste van de hiervoor genoemde geldopnames te zien is. Op 7 oktober 2016 om 18:13 uur pint daar een persoon met de bankpas behorende bij rekening “ [rekeningnummer 1] ” van de [naam 3] 4.000 euro. [2] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zichzelf herkent op deze foto. [3] Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op bevel van iemand anders heeft gepind en daarvoor de pas en de codes kreeg. [4]
Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat hetgeen ten laste is gelegd ten aanzien van [naam 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van de [naam 2]
Op 1 september 2016 is door [naam 9] aangifte gedaan namens de [naam 2] van fraude met betaalproducten en diefstal van geld van de zakelijke bankrekening [rekeningnummer 2] . Aangever heeft verklaard dat op 29 augustus 2016 werd gezien dat er op deze bankrekening vreemde transacties hadden plaatsgevonden in de periode van 27 augustus tot en met 29 augustus 2016. In totaal was er 9.196 euro van de bankrekening opgenomen/afgeschreven bij 12 verschillende pinopnamen of transacties in de omgeving van Antwerpen en Breda zonder dat daarvoor toestemming was gegeven. Eén van de transacties betrof de pinopname van 1.250 euro op 27 augustus 2016 om 20.43 uur bij een geldautomaat van de [naam 3] Breda. Vervolgens heeft een medewerker van de [naam 2] contact opgenomen met de [naam 3] te Tilburg. De [naam 3] heeft toen verteld dat er op 18 augustus 2016 telefonisch contact is gelegd voor de aanvraag van een nieuwe bankpas. Vervolgens gaf de [naam 3] aan dat de medewerker van de [naam 2] mevrouw [naam 10] contact had opgenomen om een adreswijziging door te geven. Aangever heeft mevrouw [naam 10] gesproken en zij heeft aan aangever verteld niets van dit gestelde contact te weten. [5]
Van de pinopname van 1.250 euro op 27 augustus 2016 om 20:43 uur zijn beelden verstrekt door de [naam 3] . [6] Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is namens verdachte aangegeven dat hij zichzelf herkent op deze foto. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op bevel van iemand anders heeft gepind en daarvoor de pas en de codes kreeg. [7]
Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat hetgeen ten laste is gelegd ten aanzien van de [naam 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Vrijspraak ten aanzien van het overige
Hoewel de rechtbank ernstige vraagtekens heeft bij de juistheid en de volledigheid van de verklaring van verdachte over zijn aandeel, zijn gedrag en zijn kennis van de kennelijk meer omvattende phishing-fraude en de rechtbank de sterke overtuiging heeft dat het verdachte is die te zien is op een groot aantal foto’s opgenomen in het dossier, zal de rechtbank niet anders kunnen dan concluderen dat de verdenking voor het overige niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Verdachte wordt namelijk blijkens de tenlastelegging ervan verdacht soortgelijke handelingen als die wel bewezen worden, te hebben gepleegd ten aanzien van “de [naam 3] ” en ten aanzien van “anderen” in de periode van 27 augustus 2016 tot en met 7 juni 2017.
De officier van justitie ziet het bewijs voor deze strafbare feiten voornamelijk in:
een rapport van de [naam 3] over vermoedelijk frauduleuze transacties;
een lijst van vermoedelijk frauduleuze transacties aangeleverd door de [naam 3] welke transacties optellen tot een bedrag van 89.090 euro;
de door de [naam 3] verstrekt foto’s.
De rechtbank stelt vast dat het rapport van de [naam 3] genoemd onder 1 een gedegen rapport is waarin mogelijk frauduleuze transacties naar voren komen.
De rechtbank ziet ook dat de lijst met transacties verkregen van de [naam 3] genoemd onder 2 is geverbaliseerd in een proces-verbaal met titel “opsomming aangiften zelfde MO”. Op deze lijst is het in de tenlastelegging genoemde bedrag gebaseerd. Het rapport en deze lijst zien slechts gedeeltelijk op dezelfde klanten van de [naam 3] . Ook staan op deze lijst transacties vermeld die buiten de ten laste gelegde periode vallen.
Verder constateert de rechtbank dat niet ten aanzien van elke foto duidelijk is bij welke vermoedelijke frauduleuze transactie die foto hoort.
Voor de conclusie dat vermoedelijk frauduleuze transacties daadwerkelijk frauduleuze transacties zijn, is het van belang of er sprake is van het onrechtmatig opnemen van geld van een bankrekening van een ander of het onrechtmatig doen van betalingen vanaf die bankrekening. Dat deel van het bewijs kan worden geleverd door een aangifte van de rekeninghouder, waarin de rekeninghouder aangeeft dat tegen zijn of haar wil bepaalde specifieke betalingen en/of opnamen van geld zijn verricht.
De rechtbank begrijpt echter dat het Openbaar Ministerie de keuze heeft gemaakt de aangiftes van de (overige) gedupeerde klanten van de [naam 3] - die er kennelijk wel zijn - niet aan het procesdossier toe te voegen. Door dit ontbreken van aangiftes in het procesdossier is er geen koppeling mogelijk tussen wat feitelijk de vermoedens van de [naam 3] zijn en (daadwerkelijk) strafbare feiten.
Dat brengt met zich dat de hiervoor genoemde foto’s waar de rechtbank verdachte wel degelijk grotendeels in herkent, niet telkens terug te leiden zijn naar een concreet, bewijsbaar strafbaar feit. Daarom dient vrijspraak te volgen voor het overige.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 27 augustus 2016 tot en met 07 juni 2017 te Prinsenbeek, gemeente Breda, en te Breda en te Antwerpen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten en/of betaalautomaten heeft weggenomen geldbedragen, toebehorende aan [naam 1] en [naam 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- telefonisch bij de [naam 3] een nieuwe bankpas hebben aangevraagd en/of
- bij die telefonische aanvraag valselijk gebruik hebben gemaakt van de gegevens van een bankrekeningnummer welke aan een andere persoon dan aan hem en zijn mededaders toebehoorde en/of
- bij die aanvraag gebruik hebben gemaakt van de identiteit/gegevens van de rekeninghouder van die bankrekeningnummers en/of
- onbevoegd gebruik hebben gemaakt van die valselijk aangevraagde bankpassen waarvan de rekening aan een ander dan aan hem en zijn mededaders toebehoorde en/of
- van de bij die bankpassen behorende (geheime) pincode.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van het voorarrest, waarbij de officier van justitie is uitgegaan van de strafmaat voor fraude volgens oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Tevens heeft de officier van justitie rekening gehouden met strafverzwarende omstandigheden, zoals de recidive, het feit dat dergelijke feiten veelal door een groep personen worden gepleegd en van de omstandigheid dat dit samenwerkingsverband een ontwrichtend effect heeft op de samenleving.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt er bij de strafoplegging rekening mee te houden dat er geen sprake is van recidive, nu verdachte stelt niet de persoon te zijn die op 9 maart 2017 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, is veroordeeld. Tevens heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op het feit dat uitsluitend de ten laste gelegde feiten ten aanzien van [naam 1] en de [naam 2] bewezen geacht kunnen worden en de beperkte rol van verdachte als geldezel, heeft de verdediging gewezen op de oriëntatiepunten LOVS waarin bij een benadelingsbedrag van 10.000 euro tot 70.000 euro doorgaans twee tot vijf maanden gevangenisstraf wordt opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstallen door middel van een valse sleutel, een zogenoemde phishing-fraude. Verdachte heeft binnen een kennelijk groter verband dat zich op geraffineerde wijze bezig hield met deze activiteiten een onmisbare rol gespeeld. Hij heeft immers de geldbedragen opgenomen en hij heeft transacties verricht met wederrechtelijk verkregen bankpassen en pincodes.
Het is enkel door het ingrijpen van de bank dat de geleden schade enigszins beperkt kon worden en dat de schade van de gedupeerden is vergoed. De bank heeft daar uit de eigen middelen voor gezorgd. Door het handelen van verdachte is het vertrouwen van de slachtoffers in het betalingsverkeer en bankwezen ondermijnd. Wanneer het vertrouwen in het betalingsverkeer en bankwezen bij consumenten in het algemeen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. Verdachte werd gedreven door eigen geldelijk gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers of overige gevolgen voor de maatschappij in het algemeen. Gelet hierop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
In strafverzwarende zin laat de rechtbank meewegen dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard. De rechtbank ziet namelijk sterke aanwijzingen dat verdachte vele malen gelden gepind heeft met bankpassen van anderen. Dat verdachte zichzelf (slechts) enkele keren herkent op de foto’s en dat hij niet wist dat hij betrokken was bij illegale activiteiten, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Voorts weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij in de periode 2010-2011 betrokken is geweest bij een vergelijkbare phishing-fraude. Uit biometrisch onderzoek is namelijk gebleken dat de persoon - [naam 11] geboren op [geboortedag naam 11] 1969 - die is veroordeeld bij vonnis d.d. 9 maart 2017 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant verdachte was. Deze zaak betrof niet, zoals verdachte stelt, zijn tweelingbroer. Daarom weegt de rechtbank naast het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 juli 2017, ook in beginsel dit vonnis in negatieve zin mee voor verdachte.
De rechtbank constateert echter dat een deel van de tenlastegelegde feiten is gelegen voordat deze veroordeling is uitgesproken. Artikel 63 Sr is van toepassing en daar houdt de rechtbank rekening mee, maar slechts in beperkte mate. Verdachte wist namelijk logischerwijs van meet af aan dat hij degene was die betrokken was bij die eerdere phishing-fraude. Verdachte heeft zich kennelijk langdurig kunnen onttrekken aan de Nederlandse rechtsmacht door enerzijds te doen alsof de strafzaak eindigend met het vonnis op 9 maart 2017 op zijn tweelingbroer zag en anderzijds door verschillende aliassen te gebruiken. Uit het hiervoor genoemde biometrische onderzoek is namelijk ook gebleken dat verdachte en - naar nu blijkt aliassen - [pseudoniem] geboren op [geboortedag pseudoniem] 1986 en [verdachte] geboren op [geboortedag] 1981 één en dezelfde persoon zijn. Die handelwijze weegt negatief mee voor verdachte.
De rechtbank heeft voorts aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke fraudezaken als straf pleegt te worden opgelegd zoals weergegeven in de oriëntatiepunten LOVS.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak wordt de datum 24 juli 2017 - het moment van aanhouding van verdachte - als aanvang van de redelijke termijn aangemerkt. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden in het opsporingsonderzoek waardoor deze zaak pas recent kon worden aangebracht door het Openbaar Ministerie, constateert de rechtbank dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met 7 maanden, is overschreden. Deze overschrijding heeft een matiging van de op te leggen straf tot gevolg met een maand. Daar is in de hiernavolgende slotsom al rekening mee gehouden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van negen maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mr. Van Bergen en mr. Burgers, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 821442-16 van de Districtsrecherche De Markiezaten opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 885
2.De derde foto opgenomen op pagina 733
3.Verklaring van verdachte op de zitting van 4 maart 2020
4.Het proces-verbaal d.d. 27 juli 2017 van verhoor bij de rechter-commissaris, pagina 1
5.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 375 - 376
6.Foto opgenomen op pagina 721
7.Het proces-verbaal d.d. 27 juli 2017 van verhoor bij de rechter-commissaris, pagina 1