Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/294268-19
vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.
1.Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhof, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2.De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 7 mei 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 300 Euro, in elk geval enig geldbedrag en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een of meer bankpassen en/of een ID-kaart en/of geld) en/of een gsm (Nokia), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- met een plastic tas/zak over het hoofd die [slachtoffer 1] is/zijn binnen gegaan en/of
- die [slachtoffer 2] met een prikkende/bijtende stof in de ogen en/of het gezicht heeft/hebben gespoten en/of
- heeft/hebben geroepen : "Doe dan maar met een mes" en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend heeft/hebben toegevoegd: "waar is geld, waar is kassa" en/of "jij moet openmaken", althans telkens woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [slachtoffer 2] (met kracht) in het gezicht en/of de buik, althans het lichaam, heeft/hebben gestompt/geslagen.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
- met een plastic tas/zak over het hoofd die [slachtoffer 1] is/zijn binnen gegaan en/of
- die [slachtoffer 2] met een prikkende/bijtende stof in de ogen en/of het gezicht heeft/hebben gespoten en/of
- heeft/hebben geroepen : "Doe dan maar met een mes" en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend heeft/hebben toegevoegd: "waar is geld, waar is kassa" en/of "jij moet openmaken", althans telkens woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [slachtoffer 2] (met kracht) in het gezicht en/of de buik, althans het lichaam, heeft/hebben gestompt/geslagen.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3.De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4.De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] (hierna ook: [verdachte] ) met medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) een medewerker van de [slachtoffer 1] heeft overvallen en beroofd. Zij baseert zich daarbij op het navolgende.
Kort na de overval werd op het aangetroffen plastic tasje een DNA-spoor aangetroffen dat kon worden gematcht met [verdachte] . Er was echter geen steunbewijs. Dat kwam er pas toen [medeverdachte] medio 2019 zijn DNA moest afstaan en dat bleek te matchen met het DNA-spoor op het busje pepperspray dat destijds door de overvallers was achtergelaten bij de [slachtoffer 1] . Omdat [verdachte] en [medeverdachte] toen als overvallers in beeld waren, werden de signalementen die aangever [slachtoffer 2] en de getuige [getuige] destijds hadden gegeven vergeleken en deze bleken overeen te komen met beide verdachten. Daar kwam nog bij dat [medeverdachte] in eerste instantie niets zei te weten over het busje pepperspray. Later gaf hij toe een dergelijk busje in handen te hebben gehad, maar daarbij omschreef hij een ander uiterlijk van dat busje. Bovendien bleek zijn verhaal over het kapje van het busje niet te kloppen. Maar vooral vindt de officier van justitie steun in het feit dat het DNA-spoor van [medeverdachte] werd aangetroffen precies op het drukknopje, terwijl hij had verklaard dat hij nu juist daar niet aan had mogen komen.
Ten aanzien van [medeverdachte] staat dus vast dat hij (met een ander) de overval heeft gepleegd. [medeverdachte] verklaarde bij de politie dat hij op een feestje bij ene [naam 1] werd aangesproken door de hem onbekende [verdachte] die hem vroeg om mee te gaan en een overval te plegen. Gemelde [naam 1] echter verklaarde bij de politie tegengesteld. [naam 1] had inderdaad een feestje gegeven en daarvoor zowel [verdachte] als [medeverdachte] uitgenodigd, die ook allebei waren verschenen. Maar volgens [naam 1] had hij [verdachte] tevoren leren kennen via [medeverdachte] , dus die moet [verdachte] al gekend hebben toen hij op het feestje van [naam 1] verscheen. De officier van justitie hecht hier zwaar aan, nu [naam 1] een volstrekt onafhankelijke getuige is. Door deze link tussen [medeverdachte] en [verdachte] in combinatie met het op het plastic tasje aangetroffen DNA-spoor van [verdachte] is er volgens de officier van justitie nu genoeg bewijsmateriaal voorhanden en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat zij samen deze overval hebben gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst er in dat verband als eerste op dat de politie al sinds 2011 beschikte over het DNA-spoor op een plastic tasje dat gelinkt kon worden aan [verdachte] . Maar justitie koos ervoor daarmee niets te doen. Was toen aan [verdachte] gevraagd waarom in de omgeving van de plaats delict een tasje was aangetroffen met zijn DNA, dan had hij zich misschien nog herinnerd dat hij ooit daar in de buurt zo’n tasje had gebruikt, al was het maar omdat hij een portie frites of iets dergelijks had besteld. Opmerkelijk is ook dat het spoor aan de buitenkant van het tasje is getraceerd, terwijl de dader een plastic tasje over zijn hoofd zou hebben gehad.
Negen jaar later kan het DNA-spoor op het busje pepperspray dat in de [slachtoffer 1] was aangetroffen worden getraceerd en dit blijkt van [medeverdachte] afkomstig te zijn. Die [medeverdachte] wordt gehoord, maar gaat er eerst eens een nachtje over slapen voor hij met een verklaring komt, een verklaring die zelfs de officier van justitie onbetrouwbaar vindt.
[medeverdachte] komt daarbij niet veel verder dan dat het zou kunnen dat hij negen jaar geleden op een feestje is geweest bij ene [naam 1] en dat het zou kunnen dat hij op dat feestje [verdachte] heeft gesproken, aldus de raadsman. Daarbij is het bevreemdend dat [medeverdachte] later zijn cliënt ging volgen om te weten te komen waar hij woonde. Bovendien wees [medeverdachte] later bij de politie ook helemaal niet de woning aan waarin [verdachte] zou hebben gewoond, maar alleen maar een huizenblok.
Het bevreemdt de raadsman voorts dat de politie aan [medeverdachte] maar één foto toonde en [medeverdachte] , maar liefst negen jaar later, aan de hand van die ene foto de man herkende waarmee hij op het feestje van [naam 1] zou hebben gesproken. Dit alles, mede in combinatie met de psychische omstandigheden van [medeverdachte] , brengt de raadsman tot de slotsom dat diens verklaring ongeloofwaardig is, alleen maar is afgelegd om zijn eigen aandeel te verbloemen en vooral om voor zichzelf een alibi te verschaffen voor zijn DNA-spoor.
Dit alles afgezet tegen de wel heel algemene signalementen die de getuigen hebben gegeven van de daders is voor de raadsman voldoende reden om een integrale vrijspraak te bepleiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op zaterdag 7 mei 2011 was aangever [slachtoffer 2] (hierna: aangever) aan het werk in de pizzazaak " [slachtoffer 1] ", gevestigd aan de [adres 2] te Breda. Aangever was in de zaak aan het werk om het eten klaar te maken en twee collega's waren er voor het bezorgen. Omstreeks 23:35 uur was aangever alleen aan het werk in de zaak. Hij ziet dan een persoon de zaak binnen lopen die een plastic zak over zijn hoofd heeft. De persoon kwam meteen op aangever af gelopen en hij zag dat de persoon iets in zijn rechterhand had, waarmee hij een prikkende stof in het gezicht van aangever spoot. Zijn ogen begonnen ontzettend te prikken. Aangever pakte daarop meteen de hand van de persoon vast, waarin die iets vasthad waarmee hij de prikkende stof in het gezicht van aangever had gespoten. Op dat moment zag aangever dat er een andere persoon de zaak in kwam gelopen, die ook een zelfde soort plastic zak over zijn hoofd had. Aangever hoorde op dat moment dat de tweede persoon die binnen was komen lopen tegen de andere persoon riep: "doe dan maar met mes". Aangever was op dat moment erg bang dat de personen hem iets zouden aandoen. Hij heeft toen de man, die hij vasthield, meteen losgelaten en aan de personen gevraagd wat ze van hem wilden. Hij hoorde op dat moment dat een van de twee personen tegen hem riep: "waar is geld, waar is kassa". Aangever zei toen: "daar is de kassa", en wees de personen waar de kassa stond. Een van de twee personen riep toen: "jij moet openmaken", waarop aangever naar de kassa is gelopen en de kassa heeft opengemaakt. Hij zag toen dat een van de twee personen het geld uit de kassa pakte. Vervolgens heeft een van de twee personen hem met een gebalde vuist eerst in zijn buik geslagen en vervolgens in zijn gezicht. Hij voelde dat de persoon die hem had geslagen hem vastpakte en naar achteren in de zaak trok. Aangever voelde dat deze persoon de portemonnee van aangever uit zijn broekzak (linkerachterzijde) pakte en vervolgens de mobiele telefoon van aangever uit zijn broekzak (rechtervoorzijde) pakte. Deze persoon riep toen tegen aangever: "ga daar liggen". Hij is toen op de grond gaan liggen en zag vervolgens dat beide personen de zaak uitrenden.
Signalement persoon die als eerste de zaak in kwam gelopen:
(…)
- droeg geen handschoenen en andere kleding is mij onbekend. [1]
Getuige [getuige] was 7 mei 2011 als bezorger werkzaam bij de [slachtoffer 1] aan de [adres 2] te Breda. Hij had een bezorging gedaan en kwam omstreeks 00:45 uur teruggereden naar de pizzeria. De rechtbank ziet deze tijdsaanduiding als een kennelijke verschrijving, omdat het betreffende verhoor van getuige plaatsvond op 8 mei 2011 om 00:00 uur. De rechtbank leest dit tijdstip dan ook als “23:45 uur”. Getuige zag dat er twee personen de pizzeria uitgelopen kwamen en rechtsaf gingen toen ze de pizzeria uitkwamen. Een van de personen liep tegen de vuilniscontainer welke op de hoek naast de pizzeria staat en kwam bijna ten val. Getuige zag dat hij toch kon doorrennen en dat hij een wit plastic tasje liet vallen welke hij in zijn hand had. Getuige is vervolgens uit de auto gestapt en de zaak binnen gegaan. Hij riep: " [slachtoffer 2] " en hoorde [slachtoffer 2] vervolgens terugroepen. Hij zag dat [slachtoffer 2] achter de bank lag waar de pizza's op gemaakt worden. [slachtoffer 2] kwam overeind en had bloed aan zijn mond. [slachtoffer 2] zei dat hij was overvallen. [2]
Ter plaatste werd buiten in de vluchtrichting een plastic tas aangetroffen waarvan de werknemer aangaf dat dit de zak was welke door één van de daders gedragen was. Op korte afstand hiervan werd een tweede plastic zak aangetroffen welke mogelijk door de andere dader gedragen was. Bij onderzoek in de zaak werd op de grond een busje pepperspray aangetroffen. [3]
Omschrijving van de inbeslaggenomen sporen(dragers)
Uniek goednummer : PL206C-2011091555-529001
Object : Tas
Merk/type : Onbekend Plastic
Kleur : Wit
Land : Nederland
SIN : AACT4342NL
Bijzonderheden : Gebruikt als maskering
(…)
Uniek goednummer : PL206C-2011091555-529010
Object : Spuitbus (Pepperspray)
Merk/type : Ko Cs-Gas
Kleur : Zwart
Land : Nederland
SIN : AACT4344NL
Bijzonderheden : Gebruikt bij overval [4]
Op 21 mei 2011 werd de knop van de spuitbus pepperspray bemonsterd met een wattenstaafje ten behoeve van eventueel DNA-onderzoek. De SIN van dat spoor is AACT4345NL. [5]
DNA-onderzoek/match plastic tasje en spuitbus pepperspray
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft op 15 juli 2011 gerapporteerd dat het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AACT4342NL#03 van de tas op 15 juli 2011 is opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken en sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van [verdachte] REB301. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering AACT4342NL#03 van de tas afkomstig kan zijn van [verdachte] .
Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 17831. Voor de gegevens van de zaken in dit DNA-profielcluster wordt verwezen naar DNA-profielcluster 17831 dat als bijlage aan het rapport is toegevoegd. [6] Daarin staat dat het om [verdachte] gaat die geboren is op [geboortedag] 1986 en de berekende frequentie of matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [7]
In het NFI-rapport van 15 juli 2011 staat dat op de knop van de pepperspray celmateriaal van een onbekende man is aangetroffen. [8]
Uit het NFI-rapport van 1 juli 2019 blijkt dat het DNA-profiel WAAE4665NL van de veroordeelde [medeverdachte] (geboren [geboortedag medeverdachte] 1985 te [geboorteplaats medeverdachte] ) op 26 juni 2019 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en sindsdien wordt vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot de rapportdatum één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 46272.
Bovenstaande betekent dat DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel
AACT4345NL#01, uit DNA-profielduster 46272, afkomstig kan zijn van de veroordeelde
[medeverdachte] . Voor de gegevens van deze zaken en de matchkans van de DNA-profielen wordt verwezen naar DNA-profielcluster 46272 dat als bijlage aan het rapport is toegevoegd. [9] Daarin staat dat de matchkans met het DNA-profiel van de bemonstering knop pepperspray kleiner dan één op één miljard is. [10]
Verklaringen [medeverdachte]
Na zijn aanhouding op 2 december 2019 is [medeverdachte] nog dezelfde dag geconfronteerd met voornoemde DNA-match op de knop van de pepperspray. [medeverdachte] heeft naar zijn verhoor van 3 december 2019 een schriftelijke verklaring meegenomen. Die houdt -kort samengevat- in dat hij was uitgenodigd door een ouwe maat “ [naam 1] ” bij die [naam 1] en zijn ouders thuis. Daar wordt hij door [naam 1] voorgesteld aan twee andere jongens die daar ook binnen kwamen. De oudere van de twee vroeg hem of [medeverdachte] mee ging inbreken of een overval doen. De oudere had het daarbij in eerste instantie over [naam 2] en [naam 3] . [medeverdachte] zei dat hij niet geïnteresseerd was in criminele activiteiten of geweld, totdat die jongen iets uit een hangtas pakte en hem vroeg of hij deo wou. De oudere jongen legde een zwarte spuitbus op tafel. De oudere jongen zei dat het busje vol met gas zat en geen deo. De ander had ook een mes met twee kanten. Ze vertelden dat ze geld zouden maken. [11] Hij heeft die oudere jongen één keer gezien in zijn leven. Hij kende hun niet. Deze schriftelijke verklaring heeft verdachte [medeverdachte] bevestigd in zijn verhoor van 4 december 2019.
In zijn verhoor van 3 december 2019 is door [medeverdachte] de hiervoor genoemde oudere man door de verbalisanten met verdachte’s instemming “man 1” genoemd. [12]
Verklaring [naam 1] (getuige [naam 1] )
Getuige [naam 1] heeft op 10 december 2019 [medeverdachte] herkend van een rijbewijsfoto. [18] [19] Weliswaar staat bij de betreffende rijbewijsfoto niet dat het [medeverdachte] betreft, maar de rechtbank heeft dat in raadkamer zelf kunnen vaststellen gezien de gelijkenis met verdachte [medeverdachte] op zitting. Getuige kent hem als [medeverdachte] en kent hem al van voor het halen van zijn rijbewijs, dus 16 tot 17 jaar geleden. [20]
Op een tweede getoonde foto (uit 2005) heeft getuige een persoon herkend die hij [verdachte] noemt. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit dezelfde foto van [verdachte] uit het politiesysteem betreft als hiervoor genoemd. Met [verdachte] was de getuige lang bevriend. Via hem heeft hij ook die andere [medeverdachte] (rechtbank: [medeverdachte] ) ontmoet. [21] [22] Het klopt dat [verdachte] als achternaam [verdachte] heeft. [23] In 2011 had hij geen contact meer met hun. [24] Het kan niet en is niet waar dat [medeverdachte] [verdachte] voor de eerste keer bij getuige thuis heeft gezien. Zij kenden elkaar al. [25]
Verklaring [verdachte]
Bewijsoverwegingen rechtbank
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte] op 7 mei 2017 de [slachtoffer 1] in Breda heeft overvallen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[medeverdachte] heeft een belastende verklaring over mededader [verdachte] afgelegd. Die heeft namelijk verteld over het voornemen om een pizzazaak te beroven. In dat verband is volgens [medeverdachte] niet alleen een busje traangas op tafel gelegd, maar ook een mes getoond. Over dat mes constateert de rechtbank dat verdachte tijdens zijn eerste verhoor na zijn aanhouding al wel met zijn DNA op het achtergebleven pepperspraybusje was geconfronteerd, maar niet met het feit dat volgens aangever [slachtoffer 2] bij de overval door de mededader is gezegd: “Doe dan maar met mes”. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [medeverdachte] met het noemen van het mes ‘daderwetenschap’ ingebracht in zijn verklaring.
Het inbrengen van dat mes heeft [medeverdachte] naar het oordeel van de rechtbank bewust gedaan om zijn alternatief DNA-scenario geloofwaardiger te maken. Dat alternatieve scenario is dat hij tijdens de eenmalige ontmoeting met [verdachte] ook het knopje van het busje pepperspray heeft aangeraakt en dat zo zijn DNA terecht is gekomen op het busje pepperspray bij de [slachtoffer 1] . De rechtbank schuift dit alternatieve scenario echter als ongeloofwaardig terzijde. Aangever [slachtoffer 2] heeft namelijk expliciet verklaard dat de overvaller, die een prikkende stof in het gezicht van aangever spoot, geen handschoenen droeg. Vervolgens is enkel het DNA van verdachte [medeverdachte] aangetroffen op het knopje van de pepperspraybus die na de overval is achtergebleven in het [slachtoffer 1] . Het kan dan ook niet anders dan dat het [medeverdachte] is geweest die die knop heeft ingedrukt ten tijde van de overval. Anders was er minstens een mengprofiel aangetroffen en dat is niet het geval.
De ongeloofwaardigheid van het alternatieve DNA-scenario van [medeverdachte] wordt voor de rechtbank verstrekt door een deel van de verklaring van [medeverdachte] dat als kennelijk leugenachtig kan worden aangemerkt. Dat betreft zijn verklaring dat hij [verdachte] voor de eerste en enige keer heeft ontmoet bij getuige [naam 1] thuis. De rechtbank heeft namelijk geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van getuige [naam 1] . Die heeft verklaard dat hij [medeverdachte] heeft leren kennen via [verdachte] en dat [medeverdachte] en [verdachte] elkaar toen al langer kenden. De leugenachtige verklaring van [medeverdachte] is naar het oordeel van de rechtbank bedoeld om te bedekken dat hij de door hem belaste [verdachte] al langer kende. Dat past bij het samen plegen van een overval, nu dat normaal gesproken juist niet door voor elkaar volstrekt onbekenden wordt gedaan, maar door personen die elkaar al langer kennen. Deze leugenachtige verklaring kan niet als bewijs gebruikt worden in de zaak tegen [verdachte] . Wel sterkt het de rechtbank in de overtuiging dat het DNA van [medeverdachte] op de knop van de pepperspraybus als een daderspoor moet worden aangemerkt.
Naast de belastende verklaring van [medeverdachte] wordt [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank ook door zijn DNA op een van de twee plastic tasjes op de vluchtroute van de overvallers aan de overval zelf gekoppeld. Helaas is uit het dossier niet op te maken of dit het tasje is waarvan getuige [getuige] ook heeft gezien dat één van de overvallers het heeft laten vallen, maar op basis van de belastende verklaring van [medeverdachte] en de verklaring van getuige [naam 1] staat voor de rechtbank buiten twijfel dat het hier een daderspoor betreft. Gelet op die getuigenverklaring heeft [verdachte] immers tegen beter weten in verklaard dat hij [medeverdachte] niet kent. Deze kennelijk leugenachtige verklaring draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan het bewijs in zijn zaak, omdat die dezelfde waarheid wil bedekken als hiervoor bij [medeverdachte] weergegeven. Dat er nog een plastic tas is aangetroffen op de vluchtroute doet daar niet aan af.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 mei 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 300 Euro en een portemonnee (inhoudende onder meer bankpassen en een ID-kaart en geld) en een gsm (Nokia), toebehorende aan de [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader
-met een plastic tas/zak over het hoofd die [slachtoffer 1] zijn binnen gegaan en
- die [slachtoffer 2] met een prikkende/bijtende stof in de ogen en/of het gezicht hebben gespoten en
- hebben geroepen : "Doe dan maar met een mes" en
- die [slachtoffer 2] dreigend hebben toegevoegd: "waar is geld, waar is kassa" en "jij moet openmaken", en
- [slachtoffer 2] in het gezicht en de buik hebben gestompt/geslagen.
-met een plastic tas/zak over het hoofd die [slachtoffer 1] zijn binnen gegaan en
- die [slachtoffer 2] met een prikkende/bijtende stof in de ogen en/of het gezicht hebben gespoten en
- hebben geroepen : "Doe dan maar met een mes" en
- die [slachtoffer 2] dreigend hebben toegevoegd: "waar is geld, waar is kassa" en "jij moet openmaken", en
- [slachtoffer 2] in het gezicht en de buik hebben gestompt/geslagen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een hogere straf op te leggen dan aan medeverdachte [medeverdachte] omdat [verdachte] al eerder (in 2005) is veroordeeld voor het plegen van overvallen. Zij eist daarom een gevangenisstraf van 30 maanden onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een integrale vrijspraak bepleit en zich daarom niet uitgelaten over de hoogte van de op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met zijn mededader op 7 mei 2011 in Breda het bedrijfspand van de [slachtoffer 1] overvallen. Daarbij is niet alleen pepperspray in het gezicht en de ogen van de enige aanwezige medewerker gespoten, maar die medewerker is ook met gebalde vuist in zijn gezicht en zijn buik geslagen. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
De landelijke oriëntatiepunten gaan bij een overval van een bedrijfspand in beginsel uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Deze oriëntatiepunten geven de straf weer die rechters voor de meest voorkomende verschijningsvorm van het strafbare feit plegen op te leggen. Zij zijn tot stand gekomen na een inventarisatie van de praktijk van de straftoemeting en na consultatie van alle gerechten. De rechtbank ziet in deze echter aanleiding om behoorlijk af te wijken van eerdergenoemde twee jaar gevangenisstraf. De rechtbank zal dat doen in het voordeel van verdachte, ondanks dat deze ook op zitting zijn verantwoordelijkheid voor de overval niet heeft genomen. De overval heeft echter wel al bijna tien jaar geleden plaatsgevonden en sinds die dag is verdachte niet voor enig soortgelijk feit met politie en justitie in aanraking gekomen. Allereerst ziet de rechtbank daarin een argument om nu geen rekening meer te houden met recidive uit 2005 als strafverzwarende omstandigheid. Bovendien houdt de rechtbank op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met het vonnis van de politierechter d.d. 13 augustus 2015 waarbij verdachte een onvoorwaardelijke geldboete en 2 weken gevangenisstraf voorwaardelijk werd opgelegd wegens huiselijk geweld. Daarom zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en hem daarnaast de maximale werkstraf van 240 uur opleggen.
7.De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8.De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal voorafgegaan/vergezeld van geweld/bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk
te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 11 dagen;
een gevangenisstraf van 11 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide, voorzitter, mr. Broeders en
mr. De Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 19 maart 2020.
Mr. Broeders en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.