ECLI:NL:RBZWB:2020:1312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 18_7404
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 18 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. Z. Yeral, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen, welke beslissing was gebaseerd op een medische beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser, geboren op 5 oktober 1970, had eerder gewerkt als medewerker in een aluminiumfabriek, maar was sinds september 2013 uitgevallen door psychische klachten. Na een aantal medische beoordelingen en rapportages, waaronder die van verschillende UWV-artsen en een onafhankelijke psychiater, concludeerde de rechtbank dat de medische beoordeling van het UWV correct was. De rechtbank oordeelde dat eiser op de datum in geding, 3 januari 2018, minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat het UWV de WIA-uitkering terecht had geweigerd. De rechtbank volgde het oordeel van de onafhankelijke deskundige en oordeelde dat de beperkingen van eiser in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet waren onderschat. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af, aangezien er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/7404 WIA

uitspraak van 18 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. Z. Yeral,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 september 2018 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering aan hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 maart 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.
Bij beslissing van 2 mei 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat een psychiater als deskundige zal worden opgedragen onderzoek te verrichten.
Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater [naam psychiater] als deskundige onderzoek verricht en daarvan op 21 november 2019 schriftelijk verslag uitgebracht. Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te reageren op dit deskundigenrapport. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt.
Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij nog op een zitting willen worden gehoord. Vervolgens heeft de rechtbank op 20 februari 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser, geboren op 5 oktober 1970, is werkzaam geweest als medewerker aluminiumfabriek voor 40 uur per week.
Voor dat werk is hij in september 2013 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Bij de eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB) in 2014 werden de volgende functies geduid op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML): snackbereider, productiemedewerker en inpakker. Eiser werd voor minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwd. In maart 2015 meldde eiser zich opnieuw ziek.
Daarna heeft eiser zich op 6 januari 2016 ziek gemeld. Per 6 juni 2016 werd eiser hersteld verklaard. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Na een medische heroverweging door verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts b&b] werd eisers bezwaar gegrond verklaard en zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) voortgezet.
Op 14 december 2017 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
In het kader van de WIA-beoordeling werd eiser gezien door de primaire UWV-arts [naam UWV-arts] . Deze arts achtte nadere informatie van de behandelaars van eisers noodzakelijk.
Op 19 januari 2018 heeft [naam UWV-arts] informatie ontvangen van huisarts [naam huisarts] , met daarbij informatie van longarts [naam longarts] en psychiater [naam psychiater2] . De bevraagde klinisch psycholoog [naam klinisch psycholoog] heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft [naam UWV-arts] op 22 februari 2018 een FML opgesteld.
Bij besluit van 8 maart 2018 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 3 januari 2018 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser voor minder dan 35%, namelijk voor 10,76%, arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij heeft hij, onder meer, informatie overgelegd van psychiater [naam psyhiater3] van 2 maart 2018. Daaruit blijkt dat eiser op 15 februari 2018 voor één nacht is opgenomen op de PAAZ-afdeling.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 3 januari 2018.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op de rapportages van UWV-arts [naam UWV-arts] (contraseign verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] ) en verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b2] van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b2] heeft gerapporteerd dat de primaire UWV-arts goed op de hoogte was van de bij eiser aanwezige medische problematiek. Informatie van de behandelend sector stond tot zijn beschikking en er vond uitgebreid onderzoek plaats.
De op basis van zijn onderzoek en overwegingen aangenomen specifieke voorwaarden in arbeid en aangenomen functionele beperkingen, zijn naar het oordeel van [naam verzekeringsarts b&b2] passend en toereikend bij de aard en ernst van de problematiek. Niet alleen met het ziektebeeld, maar ook met de bijwerkingen van de medicatie werd rekening gehouden.
Volgens de [naam verzekeringsarts b&b2] is het begrijpelijk dat eiser uitgaat van de subjectieve beleving van zijn klachten, maar dient bij het medisch beoordelen van de arbeidsongeschiktheid rechtstreeks te worden uitgegaan van het objectiveerbare (vaststelbare) deel van de medische problematiek. Er was bij eiser op de datum in geding (3 januari 2018) sprake van een stemmingsstoornis met angst en een verhoogde prikkelbaarheid. Met de aangenomen beperkingen wordt hier toereikend rekening mee gehouden. [naam verzekeringsarts b&b2] wijst op de samenhang van de aangenomen beperkingen bij het persoonlijk en sociaal functioneren.
Op basis van de aanwezige stoornissen (door ziekte en/of gebrek) kan niet gesteld worden dat eiser op uitsluitend medische gronden, getoetst aan de criteria van het Schattingsbesluit, op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden ten aanzien van arbeid had, zo stelt de verzekeringsarts b&b.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 22 februari 2018.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij gezien zijn beperkingen niet in staat is om te werken.
Uit de medische rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] van 28 september 2016 blijkt dat deze van de behandelend psychiater informatie verkreeg dat sprake is van een ernstige depressieve stoornis. [naam verzekeringsarts b&b] stelde vast dat er sprake was van zwaardere beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden ten gevolge van een ernstige psychische stoornis waardoor eiser (nog) niet duurzaam geschikt was te achten voor één van de geduide functies. Deze conclusie is in strijd met de bevindingen van UWV-arts [naam UWV-arts] . Eiser vindt het onbegrijpelijk dat [naam UWV-arts] een andere visie heeft op zijn klachten dan [naam verzekeringsarts b&b] .
Ook uit de brief van psychiater [naam psychiater4] van 14 september 2016 blijkt dat er geen verwachting is van afname van de depressieve klachten van eiser. Eisers jongere zus heeft zich op 22 augustus 2016 gesuïcideerd en eiser is daardoor volledig uit het lood geslagen en in diepe rouw gedompeld. Eiser heeft zichzelf, nog recentelijk, van het leven proberen te beroven. Eiser concludeert dat de bevindingen van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] en psychiater [naam psychiater4] in strijd zijn met de huidige bevindingen van UWV-arts [naam UWV-arts] en verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b2] .
Ten onrechte hebben de UWV-artsen niet gerappelleerd op de door [naam UWV-arts] opgevraagde informatie van klinisch psycholoog [naam klinisch psycholoog] . Uit de brief van 2 maart 2018 van [naam psyhiater3] blijkt dat eiser van 15 tot 16 februari 2018 is opgenomen op de afdeling psychiatrie van het Bravis ziekenhuis. Hieruit blijkt dat de prognose van [naam UWV-arts] onjuist was en hij had moeten aandringen op informatie van [naam klinisch psycholoog] , aangezien die uitermate van belang was voor zijn oordeelsvorming. Hierdoor is het medisch onderzoek onzorgvuldig tot stand gekomen.
Voorts wordt gewezen op de brief van huisarts [naam huisarts] van 23 april 2018, waaruit blijkt dat eiser aan angst en depressie lijdt. Hij heeft klachten met in het verleden psychotische kenmerken en ook tentamen suïcide. Daarvoor neemt eiser zware medicatie. Daarbij heeft hij ook slaapapneu syndroom en schouderklachten. Deze feiten zijn door verzekeringsarts [naam UWV-arts] niet in zijn onderzoek betrokken.
Ten slotte wordt gewezen op de brief van psychiater [naam psychiater2] van 9 juni 2017, dat sprake is van een forse suïcidepoging en er sprake is van een suïciderisico. Dit is eveneens niet, althans onvoldoende, betrokken bij het onderzoek.
Eiser vindt dat er veel discrepanties zijn tussen de bevindingen van de verzekeringsartsen van het UWV en die van de artsen die hem hebben behandeld, en verzoekt de rechtbank zijn medische situatie te laten beoordelen door een onafhankelijke deskundige. Anders kan er volgens hem geen sprake zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In dit kader heeft eiser een beroep gedaan op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec).
4.3
In beroep heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b2] aanvullend gerapporteerd. Hij wijst erop dat sprake is van twee verschillende tijdstippen, namelijk 6 juni 2016 (datum in geding bij de ZW-beoordeling door verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] ) en 3 januari 2018 (datum in geding bij de WIA-beoordeling per einde wachttijd). Tussen beide data ligt een periode van 18 maanden, waarin er veel veranderd kan zijn. Gedurende die tijd is eiser door GGZ gevolgd en behandeld met de bedoeling zijn psychomentale toestand te verbeteren en te stabiliseren.
UWV-arts [naam UWV-arts] zag eiser op 10 januari 2018. Dit is kort na datum einde wachttijd WIA
(3 januari 2018). Tijdens zijn psychisch onderzoek worden geen opvallende signalen van forse psychopathologie gevonden. Ook vraagt UWV-arts [naam UWV-arts] informatie op (brief huisarts van 19 januari 2018) waaruit blijkt dat er bij eiser nog sprake is van een angststoornis (eerder was sprake van een depressieve stoornis).
In de brief van 23 april 2018 spreekt de huisarts over angst en depressieve klachten
en in het verledenwas sprake van psychotische kenmerken en ook van tentamen suicidi. Dit zegt op zich niets over de belastbaarheid van eiser op 3 januari 2018, zo stelt [naam verzekeringsarts b&b2] . Wel werd bij het opstellen van de belastbaarheid per einde wachttijd toereikend rekening gehouden met de aangetaste draagkracht van eiser, met zijn kwetsbaarheid en afgenomen weerbaarheid, passend bij de medische problematiek van dat moment. Verder zegt het feit dat eiser kortdurend werd opgenomen van 15 tot 16 februari 2018 (zie de brief van 2 maart 2018) wegens zijn klachten en het niet veranderen van zijn thuissituatie – eiser is slechts 1 nacht gebleven — niets over zijn belastbaarheid op datum in geding.
4.4
Eiser heeft in beroep aanvullend nog nadere stukken ingediend. In de brief van huisarts [naam huisarts] van 20 november 2018 wordt gesproken van behandeling van een slijmbeursontsteking van de schouder vanaf april 2018. De brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam verpleegkundige] van 27 september 2018 maakt melding van een crisiscontact op 26 september 2018. De brief van psychiater [naam psyhiater3] van 11 juli 2018 ziet op de crisisopname van eiser op 15 februari 2018. Ten slotte betreft de brief van 17 juli 2018 de aanmelding van eiser bij Novadic-Kentron vanwege alcoholafhankelijkheid.
4.5
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b2] heeft naar aanleiding van deze stukken aanvullend gerapporteerd. Hij wijst erop dat de schouderklachten dateren van april 2018 en hiervan geen sprake was op de datum in geding (3 januari 2018), terwijl ook het crisiscontact van 26 september 2018 ruim na die datum ligt en daarom geen inzicht geeft over de medische situatie van eiser op 3 januari 2018. De brief van [naam psyhiater3] heeft volgens [naam verzekeringsarts b&b2] geen andere inhoud dan de eerdere brief van 2 maart 2018, die al in de afweging werd betrokken. Nu uit de brief van Novadic-Kentron niet blijkt op welke periode deze ziet en deze geen nieuwe of onbekende gegevens vermeldt, stelt [naam verzekeringsarts b&b2] dat ook deze brief geen aanleiding geeft voor een andere beoordeling.
4.6
De rechtbank heeft aanleiding gezien om een psychiater als onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Psychiater [naam psychiater] heeft als deskundige rapport uitgebracht. De conclusie van het deskundigenrapport is dat de klachten in diagnostische zin kwalificeren, volgens de DSM-5 criteria, als een stoornis in alcoholgebruik, ernstig (code 309.90). Secundair en daaruit voortkomend is sprake van angst- en stemmingsklachten, die in wisselende mate aanwezig zijn en thans niet voldoen aan de criteria van een stoornis conform DSM-5.
Op de datum in geding, 3 januari 2018, waren de klachten in grote lijnen hetzelfde als de huidige klachten en vastgesteld wordt dat op deze datum, in diagnostische zin (en in DSM-5 termen) eveneens sprake was van een stoornis in alcoholgebruik, ernstig (code 309.90).
De deskundige geeft in antwoord op de vragen van de rechtbank aan dat de huidige beperkingen voortkomend uit de vastgestelde stoornis in alcoholgebruik, ernstig, ook aanwezig waren ten tijde van de datum in geding, 3 januari 2018. De deskundige kan instemmen met door de verzekeringsartsen van het UWV vastgestelde belastbaarheid van eiser, de FML van 22 februari 2018, en de aan eiser geduide functies. De deskundige vindt onderzoek door een andere deskundige niet nodig.
4.7
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De stelling van eiser dat hij niet begrijpt dat de deskundige tot een soortgelijk oordeel als de UWV-arts is gekomen en hij volledig arbeidsongeschikt is, vormt geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen.
Nu moet worden aangenomen dat de beperkingen van eiser in de FML van 22 februari 2018 niet zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), textielproductenmaker (Sbc-code 111160) en inpakker (Sbc-code 111190).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 maart 2018 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 18 december 2018
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.7 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 3 januari 2018.
7.
Conclusie
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020. De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.