ECLI:NL:RBZWB:2020:1355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
02/230535-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. De Weert
  • mr. Van Bergen
  • mr. Burgers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval op tankstation met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van een gewapende overval op een tankstation in Diessen op 23 september 2019. De verdachte, die lijdt aan een cocaïne- en gokverslaving, heeft het feit bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder bedreiging met een mes, de eigenaresse van het tankstation heeft gedwongen tot de afgifte van € 190,00. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een klinische behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door een psycholoog, en de impact van de overval op het slachtoffer, die nog steeds last heeft van de gevolgen van de gebeurtenis. De benadeelde partij, de eigenaresse van het tankstation, heeft een schadevergoeding van € 2.250,00 gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij Benzinestation [naam] voor materiële schade, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het in beslag genomen mes gelast, dat bij de overval is gebruikt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/230535-19
vonnis van de meervoudige kamer van 23 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1977 te [geboorteplaats verdachte]
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost te Roermond
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op of omstreeks 23 september 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (eigenaresse van een tankstation) heeft gedwongen
tot de afgifte van een hoeveelheid contant geld (ter waarde van 190 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of tankstation [slachtoffer] toebehoorde,
door de winkel van genoemd tankstation te betreden en/of (vervolgens):
- een tas en een mes op de balie/toonbank neer te leggen waar die [slachtoffer] achter stond, en/of
- naar die [slachtoffer] (op dwingende toon) te roepen: "Kassa open !" en/of "Briefpapier !" en/of "Nu, anders steek ik je neer !" en/of "Alles !" en/of
- daarbij dat mes te pakken en/of dat mes (op korte afstand) te richten naar die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] (hierna: aangeefster) en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft aangeefster onder bedreiging van een mes gedwongen tot afgifte van geld. Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij aan de overvaller een briefje van € 50,00 en twee briefjes van € 20,00 heeft overhandigd. Uit de vordering van de benadeelde partij Benzinepompstation [naam] blijkt echter dat het om een geldbedrag van € 190,00 gaat. Verdachte heeft verklaard dat hij van aangeefster een geldbedrag van € 190,00 heeft gekregen. Daarom moet bij de beoordeling van het bewijs worden uitgegaan van een geldbedrag van € 190,00.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging voert daarom geen bewijsverweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 9 maart 2020 [1] ;
- de aangifte van [slachtoffer] van 23 september 2019 [2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 september 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] (eigenaresse van een tankstation) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid contant geld (ter waarde van 190 euro), dat geheel aan tankstation [naam] toebehoorde, door de winkel van genoemd tankstation te betreden en (vervolgens):
- een tas en een mes op de balie/toonbank neer te leggen waar die [slachtoffer] achter stond, en
- naar die [slachtoffer] (op dwingende toon) te roepen: "Kassa open!" en "Briefpapier!" en "Nu, anders steek ik je neer!" en "Alles!" en
- daarbij dat mes te pakken en dat mes (op korte afstand) te richten naar die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vordert daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals de reclassering heeft geadviseerd, te weten een meldplicht bij Reclassering Nederland en een opname in een zorginstelling. De richtlijnen schrijven in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden voor. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals de verminderde toerekeningsvatbaarheid, de forse schulden en de gok- en verslavingsproblematiek alsmede de door verdachte aan het slachtoffer gemaakte excuses, ziet de officier van justitie echter redenen om daarvan af te wijken en een deels voorwaardelijke straf te eisen. De kans op recidive blijft hoog zolang de verslavingsproblematiek van verdachte niet wordt aangepakt. Een eerdere kortdurende behandeling heeft niet tot blijvende gedragsverandering geleid. De officier van justitie acht een langdurige klinische behandeling in een gedwongen kader daarom noodzakelijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte conform het Pro Justitia-rapport verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Verdachte heeft zelfstandig hulp voor zijn verslavingsproblematiek gezocht. Een klinische opname werd door de zorgverzekeraar echter niet vergoed. Verdachte heeft daarna vernomen dat zijn contract niet werd verlengd. Dat was de druppel die de emmer deed overlopen. Verdachte was niet in staat om weerstand te bieden aan de drang om te gokken en heeft daardoor het feit gepleegd. Hij wilde met gokken een klapper maken om uit de financiële problemen te geraken. De verdediging verzoekt de rechtbank de conclusies van de psycholoog in haar overweging te betrekken en bij het bepalen van de op te leggen straf de nadruk te leggen op hulpverlening. De door de officier van justitie geëiste straf houdt daar al in grote mate rekening mee.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een tankstation in Diessen. Hij is op een maandagochtend met een plastic tas en een mes het tankstation binnengegaan. Hij heeft de plastic tas en het mes op de toonbank gelegd. Daarbij heeft hij geroepen dat hij geld wilde. Toen hij dit niet kreeg, heeft hij het mes gepakt en het mes naar het slachtoffer gericht. Vervolgens heeft hij geroepen dat hij het geld nu wilde hebben en dat hij haar anders neer zou steken. Het slachtoffer heeft zich genoodzaakt gezien het geld aan verdachte te overhandigen, waarna verdachte het in een plastic tas heeft gestopt en rustig naar buiten is gelopen. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt hoe angstig zij is geweest en welke gevolgen van de overval zij tot op de dag van vandaag ondervindt in haar dagelijkse leven. Het slachtoffer is nog steeds schrikachtig, extreem waakzaam en heeft last van spanningen. Het komt nog steeds voor dat zij de overval opnieuw beleeft. Ze heeft EMDR-therapie moeten ondergaan om de gebeurtenis te kunnen verwerken. Het voorval heeft ook enorm veel impact op het gezin van het slachtoffer gehad. Gewapende overvallen brengen in de samenleving bovendien veel onrust teweeg en leiden tot gevoelens van onveiligheid en angst. Verdachte heeft hier kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en als first offender moet worden aangemerkt.
Voorts betrekt de rechtbank bij de straftoemeting het over verdachte opgemaakte rapport van de psycholoog van 9 januari 2020 en het advies van de reclassering van 3 maart 2020.
Uit het rapport van de psycholoog van 9 januari 2020 blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een gokstoornis en een stoornis in cocaïnegebruik. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheid met antisociale trekken. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het feit. Verdachte zag door de ontstane problemen op diverse leefgebieden door de bomen het bos niet meer. Hij dempte met cocaïne zijn innerlijke onrust en wilde met gokken een klapper maken om uit de financiële problemen te raken. De hopeloosheid en uitzichtloosheid van de situatie brachten hem ertoe het tankstation te overvallen. Ten aanzien van de strafbaarheid adviseert de psycholoog het feit aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de psycholoog met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte en neemt deze over. Dit betekent dat in het voordeel van verdachte de rechtbank er rekening mee zal houden dat het feit aan verdachte in verminderde mate is toe te rekenen.
De psycholoog schat de kans op recidive - zonder interventies - als matig tot hoog in. Door zijn gok- en cocaïneverslaving en antisociale persoonlijkheidstrekken beschikt verdachte over onvoldoende vaardigheden om op adequate wijze om te gaan met emoties en onlustgevoelens. Tezamen met het feit dat verdachte niet in staat kan worden geacht zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek, zou deze problematiek opnieuw tot delictgedrag kunnen leiden. De kans op escalatie bestaat vooral bij veel tegenslag, waarbij het verlangen naar een instant oplossing acuut is. Gelet op de jarenlange en forse psychische problematiek van verdachte en zijn beperkte volhardingszin om tot gedragsverandering te komen, adviseert de psycholoog om verdachte binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel te verplichten tot een klinische behandeling in een forensische verslavingskliniek.
De reclassering heeft in haar rapport van 3 maart 2020 aangegeven zich met voornoemd advies te kunnen verenigen en heeft tevens bijzondere voorwaarden geformuleerd die volgens de reclassering zouden moeten worden verbonden aan de eventueel op te leggen voorwaardelijke straf.
De rechtbank sluit bij het bepalen van de hoogte van de straf aan bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht met betrekking tot afpersing. De oriëntatiepunten gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank is op grond van de adviezen van de psycholoog en de reclassering immers van oordeel dat een gedwongen klinische behandeling van verdachte nodig is. Er is bij verdachte weliswaar sprake van voldoende inzicht in problemen en motivatie om medewerking te verlenen aan behandeling, maar die motivatie is zeer kwetsbaar. Verdachte heeft een stok achter de deur nodig om – eenmaal buiten – de motivatie vast te houden en een behandel- en begeleidingstraject tot een goed einde te brengen. De rechtbank is van oordeel dat een klinische behandeling in een gedwongen kader de juiste stok achter de deur vormt voor verdachte om aan zijn problematiek te werken. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de aard en ernst van het feit en de impact daarvan op het slachtoffer acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen als bijzondere voorwaarden worden verbonden een meldplicht bij de reclassering en een klinische behandeling, zoals door de psycholoog en de reclassering is geadviseerd.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.250,00, waarvan € 1.000,00 aan materiële schade (EMDR-therapie) en € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast wordt er € 930,00 aan proceskosten gevorderd.
Materiële en immateriële schadeDe rechtbank is van oordeel dat zowel de materiële als de immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Zij acht de gevorderde bedragen voldoende aannemelijk gemaakt. Zij zal de vordering dan ook tot die bedragen toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 23 september 2019.
De proceskostenDe benadeelde partij [slachtoffer] heeft mede namens Benzinestation [naam] een bedrag van € 930,00 aan proceskosten opgevoerd. Deze kosten bestaan uit reiskosten ter hoogte van € 30,00 (voor [slachtoffer] een bedrag van € 8,68 en voor [naam 2] als vertegenwoordiger van Benzinestation [naam] een bedrag van
€ 21,32) en kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 900,00.
De rechtbank stelt vast dat de reiskosten en kosten van rechtsbijstand enkel in de zaak van [slachtoffer] zijn gevorderd. Zij is daarom van oordeel dat de reiskosten en kosten van rechtsbijstand die Benzinestation [naam] . heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover Benzinestation [naam] kosten heeft gemaakt, had zij deze in haar eigen vordering moeten opnemen. Zij zal deze kosten dan ook afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand van [slachtoffer] voor vergoeding in aanmerking komen. Bij de begroting van deze kosten wordt dezelfde maatstaf gehanteerd als in civiele procedures. In beginsel betekent dit dat de rechtbank aansluiting zoekt bij het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven.
Aan de hand van het liquidatietarief passend bij de hoogte van de gevorderde materiële schade, komt de rechtbank uit op een bedrag van € 300,00 per punt, dus in totaal € 600,00. Zij zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. Voor het overige wijst zij de vordering af.
De rechtbank zal in totaal een bedrag van (€ 600,00 + € 8,68 =) € 608,68 aan proceskosten toewijzen.
7.2
De benadeelde partij Benzinestation [naam]
De benadeelde partij Benzinestation [naam] vordert een bedrag van € 3.049,19 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit:
  • Weggenomen geld € 190,00
  • Extra gewerkte uren door [naam 3] € 312,12
  • Extra gewerkte uren door [naam 2] € 630,00
  • Uren besteed aan het politieonderzoek € 154,00
  • Factuur van [Naam 4] € 1.763,07
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot afgifte van een bedrag van € 190,00, toebehorende aan de benadeelde partij Benzinestation [naam] De rechtbank is van oordeel dat die schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van (€ 312,12 + € 630,00 =) € 942,12 gevorderd voor extra uren. De rechtbank is van oordeel dat die schade onvoldoende is onderbouwd door bijvoorbeeld informatie waaruit blijkt van de noodzaak van de extra inzet. Zij zal de vordering op dit punt dan ook afwijzen.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 154,00 gevorderd voor uren die de [naam 2] aan het politieonderzoek heeft besteed. De rechtbank is van oordeel dat die schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 1.763,07 gevorderd voor de inschakeling van [Naam 4] Ter onderbouwing is een factuur overgelegd.
Onvoldoende blijkt dat de factuur ten laste van de benadeelde partij Benzinestation [naam] is gekomen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank acht dus een bedrag van in totaal € 344,00 voldoende aannemelijk gemaakt. Zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 23 september 2019.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en het bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van het voorwerp.
8.2
De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, in de woonomgeving. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zich gedurende een jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, laat opnemen in een kliniek gespecialiseerd in verslavingsproblematiek, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvangt gewenst acht, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK mes, G2096715 (omschrijving: aangetroffen in het voertuig, blauw);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 STK kleding, G2096941 (omschrijving: ambulance jasje);
* 4 STK kleding, G2096936 (omschrijving: vier polo’s ambulance kleding oud werkgever);
* 5 STK kleding, G2096934 (omschrijving: vijf t-shirts ambulance oud werkgever);
* 1 STK zonnebril, G2096679;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 2.250,00, waarvan € 1.000,00 ter zake van materiële schade en € 1.250,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 608,86.
- wijst de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand, voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
benzinestation [naam]van € 344,00 ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat een bedrag van € 912,12 aan materiële kosten (extra gewerkte uren) wordt afgewezen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en bij niet betaling te vervangen door de daarbij vermelde aantal dagen gijzeling;
- [slachtoffer] , € 2.250,00, 32 dagen gijzeling,
- Benzinestation [naam] , € 344,00, 6 dagen gijzeling,
met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Van Bergen en mr. Burgers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 maart 2020.
Mrs. Van Bergen en Burgers en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De ter terechtzitting van 9 maart 2020 afgelegde verklaring van verdachte.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 23 september 2019, pag. 23 – 24.