In deze zaak heeft een politieambtenaar, eiser, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van de Nationale Politie. Eiser maakt sinds 2016 gebruik van de Regeling partieel uittreden voor 55 jaar en ouder (RPU). In het toekenningsbesluit werd vermeld dat alle aan het salaris gerelateerde aanspraken, zoals pensioenopbouw en vakantie-uitkering, gelijk zouden blijven. Echter, door wijzigingen in het beleid van de Belastingdienst en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) bleek dit in 2018 niet meer volledig uitvoerbaar. Eiser beroept zich op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de korpschef niet het bevoegd gezag is voor de pensioen- en fiscale consequenties van de RPU; dit ligt bij het ABP en de Belastingdienst. De korpschef heeft de uitvoering van het beleid van de Belastingdienst en het Pensioenreglement van het ABP correct uitgevoerd. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een ondubbelzinnige toezegging van de korpschef die gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om compensatie af. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.