ECLI:NL:RBZWB:2020:1409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
02-665724-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Prenger
  • mr. Hamburger
  • mr. Broeders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De verdachte, geboren in 1993 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. van Wingerden. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 11 maart 2020, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, presenteerde de aanklacht tegen de verdachte, die onder andere het telen en aanwezig hebben van hennepplanten betrof. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 14 oktober 2015 in Fijnaart, samen met anderen, opzettelijk 923 hennepplanten en 420 hennepstekken aanwezig had in een pand. De rechtbank achtte het bewijs voor het telen en verwerken van de hennepplanten niet voldoende en sprak de verdachte vrij van deze onderdelen van de aanklacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten, maar niet aan de diefstal van elektriciteit, omdat niet bewezen kon worden dat hij hiervan op de hoogte was.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de omstandigheid dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit. De benadeelde partij, een elektriciteitsbedrijf, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665724-16
vonnis van de meervoudige kamer van 25 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsvrouw mr. J. van Wingerden, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. J. van Wingerden. De officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2015 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) ongeveer 923 hennepplanten en/of 420 hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2015 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitsnetwerk (meterkast) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van het aanwezig hebben van 923 hennepplanten en 420 hennepstekken. Zij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij en de foto’s van de kwekerij. Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte uit de loods kwam gelopen, waarin een grote in werking zijnde hennepkwekerij was gevestigd, zodat verdachte de wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep in die loods. Voor het telen, bereiden en verwerken komt de officier van justitie niet tot een bewezenverklaring.
De officier van justitie is van mening dat verdachte van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde aanwezig hebben van hennepplanten en -stekken, maar vrijspraak bepleit ten aanzien van het telen, bereiden en verwerken. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Naar aanleiding van een MMA-melding (Meld Misdaad Anoniem) op 14 augustus 2015 en een positieve warmtemeting op 1 oktober 2015, werd op 14 oktober 2015 het adres [adres] in Fijnaart door de politie bezocht. Door de fraude-inspecteur van [bedrijf] werd een netwerkmeting verricht en hij constateerde dat er een hoog energieverbruik (30 ampère) was in de achterste loods op het terrein. Hierop werd besloten om binnen te treden. Terwijl verbalisanten in een van de loods stonden, zagen zij dat er vanuit de andere loods een man naar buiten liep. Deze man bleek de latere medeverdachte [naam 1] te zijn. De man werd aangeroepen. De verbalisanten zagen dat een persoon vanuit de loods naar buiten keek en daarop direct de deur weer sloot. Een verbalisant zag dat er een man vanuit de loods het dak op wilde klimmen. Hij werd aangeroepen en gesommeerd naar beneden te komen met iedereen die in de loods was. De verbalisanten zagen dat er drie mannen uit de loods kwamen lopen. Deze mannen bleken later verdachte en medeverdachten [naam 3] en [naam 2] te zijn. Hierop is de andere loods betreden en werd in diverse ruimtes een kweekruimte aangetroffen. De kweekruimtes waren ingericht als hennepkwekerij. Het bedrijfspand was verdeeld in 8 compartimenten. De verbalisanten zagen in:
  • kweekruimte 1: 92 hennepplanten;
  • kweekruimte 2: 143 hennepplanten;
  • kweekruimte 3: 149 hennepplanten;
  • kweekruimte 4: 256 hennepplanten en 420 hennepstekken;
  • kweekruimte 6: 148 hennepplanten;
  • kweekruimte 7: 135 hennepplanten.
De verbalisanten, constateerden op grond van hun kennis en ervaring, opgedaan bij
eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. [1]
Verdachte is hierop aangehouden. [2]
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met de medeverdachten is aangetroffen in de loods met daarin een grootschalige hennepkwekerij. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte voor zijn aanwezigheid geen – laat staan een aannemelijke – ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Verdachte heeft zich immers steeds beroepen op zijn zwijgrecht. De hiervoor beschreven feiten en omstandigheden vragen echter om een verklaring. Bij gebreke van enig ander scenario, acht de rechtbank het buiten redelijke twijfel dat verdachte samen en in vereniging met de medeverdachten de hennepplanten en hennepstekken aanwezig heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van het medeplegen van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennepplanten en hennepstekken, zodat verdachte van die onderdelen zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Uit de aangifte van [bedrijf] . blijkt dat ten behoeve van de hennepkwekerij gedurende enige tijd op illegale wijze elektriciteit van het net is afgenomen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte van de diefstal van die elektriciteit wist en daarbij betrokken is geweest, zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 14 oktober 2015 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) 923 hennepplanten en 420 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren alsmede een geldboete ter hoogte van € 4.000,-, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een Opiumwetdelict en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Zij verzoekt verder rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 29 maanden en zij is van mening dat een onvoorwaardelijke (gevangenis)straf dan ook niet meer aan de orde is. Zij verzoekt bij de oplegging van een voorwaardelijke straf de proeftijd te beperken tot één jaar en in het geval dat er een geldboete wordt opgelegd om een termijnbetaling van € 100,- per maand toe te passen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en hennepstekken. Het gebruik van softdrugs veroorzaakt schade voor de maatschappij. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Voorts zorgt de handel in softdrugs voor ernstige en overlastgevende criminaliteit. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd.
Bij de bepaling van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte d.d. 25 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank houdt ten slotte ten gunste van verdachte rekening met een overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is dat de behandeling van een strafzaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358), zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van bijna 2,5 jaar en een strafkorting worden toegepast.
Alles afwegend is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere straf. Met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke sanctie wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Hierbij kan worden volstaan met een proeftijd van één jaar. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om daarnaast ook nog een geldboete op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [bedrijf] . vordert een schadevergoeding van € 16.201,86 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf] . niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [bedrijf] . in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Broeders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van den Hurk-Van der Zanden, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 maart 2020.
Mr. Broeders en mr. Van den Hurk- Van der Zanden zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2015212433 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 443.
2.Proces-verbaal aanhouding