ECLI:NL:RBZWB:2020:1456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
02/800584-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Weert
  • A. van der Burgh
  • J. Burgers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling tijdens uitgaansgeweld in Steenbergen

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 oktober 2018 in Steenbergen, waar de verdachte het slachtoffer met een glas in de nek en het gezicht zou hebben geslagen tijdens een uitgaansgeweld. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 13 maart 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een glas heeft geslagen, maar oordeelde dat er geen sprake was van poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met opzet het slachtoffer wilde doden, omdat de klap met het glas niet op een vitale plek was en er geen aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zou overlijden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uren, met vervangende hechtenis van 90 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde schadevergoeding voor een deel toewijsbaar was, maar dat de benadeelde partij voor een ander deel niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800584-18
vonnis van de meervoudige kamer van 27 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1991 te [geboorteplaats verdachte]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2018 te Steenbergen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met (een) glas, althans een dergelijk scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of het gezicht heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2018 te Steenbergen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende spierschade in de nek en/of blijvend littekenweefsel in het gezicht (linkerwang) en/of blijvend littekenweefsel in de nek welke niet onder kleding weg valt, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met (een) glas, althans een dergelijk scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of het gezicht te steken/slaan;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2018 te Steenbergen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met (een) glas, althans een dergelijk scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of het gezicht heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) door het slachtoffer met een glas in de hand met kracht in de nekstreek te slaan. De officier van justitie baseert zich hierbij onder meer op de aangifte van het slachtoffer, de verklaring over zijn letsel, de (beschrijving van de) camerabeelden, het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van WhatsApp-berichten, waarin wordt gesproken over het glas, en de verklaring van verdachte. Door het slachtoffer bewust met een glas in de hand ter hoogte van het hoofd te slaan heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden, zodat hij voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelede poging tot doodslag en stelt daartoe dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier vast staat dat verdachte het slachtoffer eenmaal met een onbeschadigd glas in de hand ter hoogte van het hoofd heeft geslagen. In grote lijnen komt de jurisprudentie erop neer dat het slaan met een onbeschadigd glas geen poging tot doodslag oplevert.
Ook bepleit de raadsman van verdachte vrijspraak van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en stelt daartoe dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. Niet is gebleken van blijvende spierschade en het litteken achter het oor is niet zichtbaar.
Wel levert het handelen van verdachte een poging tot zware mishandeling op, zodat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het tweede subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 4 november 2018 doet het slachtoffer aangifte van een incident gepleegd op 28 oktober 2018 tussen 00:15 uur en 02:20 uur te Steenbergen. Het slachtoffer is die nacht bij café [café] en op enig moment is hij zijn vrienden kwijt. Het slachtoffer loopt naar buiten en ziet daar van alles door de lucht vliegen. Hij ziet ook dat mensen elkaar aan het duwen zijn. Op een gegeven moment staat hij met zijn rug naar de kant waar de meesten van de andere vriendengroep staan en staat hij met zijn gezicht richting zijn vriendengroep. Het slachtoffer geeft aan hen aan dat ze moeten stoppen en het café in moeten gaan. Terwijl het slachtoffer daar staat, voelt hij opeens een soort klap aan de linkerzijde van zijn nek, vlakbij zijn oor. Kort daarna raakt het slachtoffer even buiten bewustzijn. Eenmaal teruggebracht naar het café gaat het slachtoffer nog een paar keer out. In het café hoort het slachtoffer dat [naam] (hierna: [naam] ) hem in eerste instantie probeerde te slaan, maar dat hij miste en dat daarna [verdachte] (hierna: verdachte) hem met een glas heeft geslagen. [1]
Diezelfde nacht wordt het slachtoffer in het [ziekenhuis] in Bergen op Zoom medisch onderzocht. De arts stelt bij het slachtoffer het volgende letsel vast.
Wond achter linkeroor ter hoogte van mastoideus; S-vorm; ca. 5cm lang. Diep; m. sternocleidomastoideus partieel letsel van 1cm; echter functioneel wel intact. Fascie eveneens beschadigd.
Wond achter linkeroor, meer naar cranieel: ca. 1,5cm lang. Minimale zwelling palpabel.
Oppervlakkige wond ter hoogte van linkerwang; ca 1,5 cm.
Wond ter hoogte van linker oorlel; ca. 5mm.
Wond ter hoogte van linker oorschelp; oppervlakkig en minimaal.
Wond 1: spierbuik gehecht met 1 hechting mersilene 3.0. Subcutis gehecht met 1 hechting vicryl 5.0. Huid gehecht met 7 hechtingen ethilon 4.0.
Wonden 2 en 3: geplakt. Wonden 4 en 5: conservatief. [2]
Op de Markt in Steenbergen, waar het incident zich heeft afgespeeld, zijn CCTV-camera’s aanwezig. Verbalisant [verbalisant] bekijkt de beelden en neemt het volgende waar. Om 02:29:30 uur heeft verdachte iets glimmends /doorzichtig in zijn rechterhand, vermoedelijk een glas. Om 02:29:40 uur tracht [naam] iemand te slaan, maar hij mist de persoon.
Om 02:29:41 uur stapt het slachtoffer richting [naam] . Gelijktijdig stapt verdachte naar voren en gelijktijdig slaat verdachte met zijn hand richting het gezicht van het slachtoffer. Ter hoogte van de plaats waar verdachte het slachtoffer treft, is een schittering te zien. Er is een beweging richting de nekstreek te zien. Vermoedelijk zijn de splinters van het glas de oorzaak van de kortstondige schittering. Het slachtoffer valt direct op straat en blijft liggen. Hij ligt op zijn rug en er is bloed zichtbaar op zijn gezicht. Om 02:29:52 uur kijkt verdachte naar zijn rechterhand. Verdachte stapt terug richting het café en werpt iets weg. [3]
Verdachte bevestigt ter zitting dat hij met een glas in zijn hand op het achterhoofd van het slachtoffer heeft geslagen. [4]
Primair: poging tot doodslag
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte geen poging tot doodslag oplevert. De rechtbank stelt vast dat verdachte het slachtoffer één klap heeft gegeven, terwijl hij een glas in zijn rechterhand had. Het glas was intact en verdachte maakte een directe en gerichte beweging in de richting van de linkerzijde van het achterhoofd van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer aan die zijde van het hoofd geraakt, ter hoogte van de nek, vlakbij het oor, waar zich geen vitale delen bevinden. Door de klap is het glas vervolgens kapot gegaan. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat er geen aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer door het glas dodelijk zou worden getroffen. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat in de aard van de handeling van verdachte het opzet op de dood van het slachtoffer ligt besloten, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Subsidiair: zware mishandeling
Vast staat dat het slachtoffer door het handelen van verdachte een snee in het gezicht en op de linkerzijde van het achterhoofd nabij het oor heeft opgelopen.
Met de verdediging is de rechtbank evenwel van oordeel, dat het letsel van het slachtoffer niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Artikel 82 Sr geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechtbank evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (zie HR 14 februari 2006, LJN AU8055). Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer heeft bij het doen van zijn aangifte weliswaar verklaard dat er ook spieren zijn geraakt en dat de arts mogelijk geen compleet herstel verwacht, maar hiervan is niet meer gebleken. Uit het specialistenbericht blijkt evenmin dat sprake zou zijn van blijvende spierschade in de nek.
In voorkomende gevallen kan in de beoordeling ook worden betrokken of er restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam van het slachtoffer ontsiert. Weliswaar staat vast dat bij het slachtoffer sprake is van blijvend littekenweefsel in het gezicht op zijn wang en in de nek achter het linkeroor, maar naar het oordeel van de rechtbank is de mate waarin de littekens het lichaam ontsieren onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr. Het litteken achter zijn linkeroor is weliswaar enigszins ontsierend, maar zit niet op een duidelijk zichtbare plek. Het litteken in het gezicht op zijn wang zit wel op een zichtbare plek, maar dit litteken lijkt zodanig genezen dat dit het gelaat niet ernstig ontsiert.
Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Tweede subsidiair: poging tot zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tweede subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Indien met een glas met een zodanige kracht op het achterhoofd in de nekstreek bij het oor wordt geslagen, dat het glas daardoor breekt, is de kans op zwaar lichamelijk letsel naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk. Daar bevinden zich immers kwetsbare lichaamsdelen en -functies die door de glasscherven al snel ernstig verwond kunnen raken en waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Hoewel de rechtbank niet aannemelijk acht dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen met het doel om hem ernstig toe te takelen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank met zijn handelen wel willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
tweede subsidiair
op 28 oktober 2018 te Steenbergen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een glas in de nek en het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt en voert daartoe aan dat uit de beelden van het incident kan worden afgeleid dat verdachte zich al eerder die nacht met het gevecht tussen de twee vriendengroepen is gaan bemoeien. Daar komt bij dat verdachte het slachtoffer heeft geraakt op het achterhoofd, hetgeen al een contra-indicatie is voor de stelling van verdachte, dat hij zich moest verdedigen. Bovendien heeft het slachtoffer verklaard dat hij de klap van verdachte niet zag aankomen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt en voert hiertoe aan dat verdachte zelf een klap had gehad indien hij het slachtoffer niet had geslagen. Hij voelde zich bedreigd doordat drie jongens, waaronder aangever, in zijn richting liepen. Door die dreiging heeft hij slechts uit een reflex het slachtoffer geslagen met de hand waarin hij het glas vast had. Dat hij slechts heeft gehandeld uit een reflex kan ook worden afgeleid uit het feit dat hij daarmee ook het risico heeft genomen dat hij zichzelf zou verwonden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Om van een situatie als noodweer te kunnen spreken moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen een nood- zakelijke verdediging geboden is.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de raadsman op geen enkele wijze onderbouwd dat aan die voorwaarde is voldaan. Verder neemt de rechtbank hierbij nog in aanmerking dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat [naam] een jongen probeerde te slaan en dat er op dat moment een aantal jongens met een slaghouding in de richting van verdachte kwam, waarop verdachte uit een impuls heeft uitgehaald naar het slachtoffer. Deze door verdachte geschetste bedreigende situatie vindt geen steun in de beschrijving van de camerabeelden. Daaruit volgt immers dat het slachtoffer in de richting van [naam] liep, niet in de richting van verdachte. Bovendien heeft hij het slachtoffer geraakt op het achterhoofd, hetgeen naar de uiterlijke verschijningsvorm alleen kan worden gezien als aanvallend en niet als verdedigend. Het beroep op noodweer wordt daarom door de rechtbank verworpen.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, omdat geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de door de officier van justitie bewezen geachte poging tot doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vordert daarnaast aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een strafoplegging komt, stelt de raadsman van verdachte dat moet worden volstaan met het opleggen van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft hem met een glas in zijn hand geslagen op het achterhoofd in de nekstreek nabij het oor. Door het handelen van verdachte heeft het slachtoffer verwondingen opgelopen in zijn gezicht en in de nekstreek, waaraan hij moest worden behandeld in het ziekenhuis. Het slachtoffer heeft daaraan ook blijvend littekenweefsel overgehouden in de nekstreek en op zijn linkerwang. Door zo te handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest. Ook na het bewezenverklaarde zijn geen incidenten meer geregistreerd.
De rechtbank heeft gekozen voor een andere strafmodaliteit dan de officier van justitie heeft gevorderd nu de rechtbank tot bewezenverklaring van een minder zwaar feit komt en de rechtbank dit in overeenstemming acht met de ernst van het feit, zoals deze moet worden gekwalificeerd in de door de rechtbank bewezen geachte variant.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat tussen de dag van het incident en de dag van de inhoudelijke behandeling van de zaak geruime tijd is verstreken.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een taakstraf van 180 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van twee uur per dag, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet of niet naar behoren worden verricht. De rechtbank ziet geen redenen om ook nog een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van totaal € 2.392,60, bestaande uit € 892,60 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ter zake van de schoenen ad € 200,00, het T-shirt ad € 17,50, de broek ad € 77,00, de trui ad € 89,95, het eigen risico ad € 243,17, de paracetamols ad € 2,09 en de reiskosten ad € 8,40 voldoende is onderbouwd en een rechtstreeks gevolg is van het bewezen geachte feit. De rechtbank acht verdachte voorts ook aansprakelijk voor die schade.
De raadsman van verdachte betwist weliswaar de hoogte van het gevorderde eigen risico ad € 243,17, omdat de benadeelde partij ook al eerder dat jaar een behandeling heeft ondergaan voor psychische problemen, maar de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft op de zitting toegelicht dat het gevorderde deel van het eigen risico slechts ziet op het incident van 28 oktober 2018. Bij deze stand van zaken heeft de raadsman geen verder verweer gevoerd.
Gelet hierop zal de gevorderde materiële schade worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 638,11.
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank voorts van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd en gebleken wat het rechtstreeks gevolg is van het bewezen geachte feit en de gevorderde materiële schade van de reparatie van de iPhone ad € 69,00, het zoekgeraakte jack ad € 125,00, de reparatie van het losgeraakte knopje van de horloge ad € 48,00 en de slaapmedicatie ad € 12,49.
Nu de raadsvrouw van de benadeelde partij hierop ter zitting ook geen nadere onderbouwing heeft gegeven, zal de benadeelde partij voor dat gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade (€ 254,49). Hij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade € 1.500,00 is ter onderbouwing aansluiting gezocht bij een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juni 2015 (ECLI:NL:RBGEL: 2015:4115). Anders dan in de onderhavige zaak, is het slachtoffer in die zaak tweemaal ter hoogte van het oor/hals geslagen met een glas die eerst door de verdachte moedwillig tegen de muur kapot was geslagen, waarbij onder meer het oor onherstelbaar is verminkt, hetgeen heeft geleid tot een veroordeling van een poging tot doodslag.
Gelet hierop zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade naar redelijkheid matigen tot een bedrag van € 750,00. Hoewel de littekens van de benadeelde partij onvoldoende zijn om in juridische zin als zwaar lichamelijk letsel te beschouwen, is er wel degelijk sprake van zichtbare en enigszins ontsierende littekens, die de benadeelde partij steeds weer herinneren aan het incident, mede doordat anderen hem vragen hoe hij deze littekens heeft opgelopen. Daarnaast heeft de mishandeling veel pijn veroorzaakt en heeft de benadeelde partij daar nog een tijd last van gehad, zowel in lichamelijke als psychische zin. Toewijzing van dit bedrag is dan ook gerechtvaardigd. De schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen geachte feit en de rechtbank acht verdachte ook aansprakelijk voor die schade.
Voorts zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 28 oktober 2018. Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
tweede subsidiair:poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf
naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.388,11, waarvan € 638,11 ter zake van materiële schade en € 750,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.388,11 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Van der Burgh en mr. Burgers, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting
op 27 maart 2020.
Mrs. De Weert, Van der Burgh en Burgers zijn niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met het dossiernummer PL2000-2018260044 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 85.
2.Het geschrift, te weten een specialistenbericht, pagina’s 33 en 34.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 39 en 40.
4.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 13 maart 2020.