ECLI:NL:RBZWB:2020:1504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5320 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)

Op 30 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die een WIA-uitkering ontving, beroep had ingesteld tegen het besluit van het UWV om haar uitkering te beëindigen. Het UWV had de uitkering met ingang van 17 november 2019 beëindigd, maar bij een nader besluit was de betaling van de uitkering voortgezet tot 17 maart 2020. In het bestreden besluit werd het bezwaar van verzoekster tegen de beëindiging van de uitkering ongegrond verklaard.

Verzoekster voerde aan dat de beëindiging van de uitkering onterecht was en dat zij geen inkomsten meer had, terwijl de inkomsten van haar partner niet voldoende waren om in het levensonderhoud van het gezin te voorzien. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat er geen spoedeisend belang was bij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeksters gezin niet door financiële nood in het bestaan werd bedreigd, ondanks dat er een klein bedrag resteerde na aftrek van de kostenposten.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5320 WIA VV

uitspraak van 30 maart 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 januari 2020 van het UWV (bestreden besluit) over de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoekster ontving van het UWV een WIA-uitkering. Het UWV heeft de uitkering beëindigd met ingang van 17 november 2019. Bij een nader besluit is besloten de betaling van de uitkering voort te zetten tot 17 maart 2020. In het bestreden besluit is verzoeksters bezwaar tegen de beëindiging van de uitkering ongegrond verklaard.
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat de uitkering ten onrechte wordt beëindigd. Over het spoedeisend belang is aangevoerd dat verzoekster geen inkomsten meer heeft en dat de inkomsten van haar partner niet voldoende zijn om te voorzien in het levensonderhoud van het gezin. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Over de vraag of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de behandeling van haar verzoek overweegt de voorzieningenrechter, ambtshalve, het volgende.
In een brief van 18 maart 2020 heeft de griffier aan verzoeksters gemachtigde gevraagd om een toelichting op de stelling dat de gezinsinkomsten onvoldoende zijn om te voorzien in het levensonderhoud van het gezin. Gevraagd is om een overzicht van de financiële situatie waaruit blijkt van inkomsten en vaste lasten, spaargelden of andere vermogensbestanddelen, bij voorkeur met bewijsstukken.
Bij een brief van 24 maart 2020 heeft verzoeksters gemachtigde een overzicht van inkomsten en uitgaven overgelegd. Over het bestaan van spaargelden of andere vermogensbestanddelen zijn geen inlichtingen verstrekt, en er zijn geen bewijsstukken overgelegd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter zich geen volledig beeld kan vormen van de financiële situatie van het gezin.
Maar op basis van het overzicht van inkomsten en uitgaven stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeksters gezin niet door financiële nood in het bestaan wordt bedreigd. Na aftrek van alle kostenposten die verzoekster als vaste lasten aanmerkt resteert een bedrag van € 42,56 per maand. Dat kan onmiskenbaar tot knelpunten leiden, maar die moeten ook zonder het treffen van een voorlopige voorziening opgelost kunnen worden door tijdelijke aanpassing van het uitgavenpatroon voor de duur van de beroepsprocedure.
Er is dan ook geen spoedeisend belang.
5. Met het oog op de in overweging 4 bereikte conclusie komt de voorzieningenrechter niet toe aan een voorlopig oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
6. Het verzoek zal worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 30 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.