ECLI:NL:RBZWB:2020:1504
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Op 30 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die een WIA-uitkering ontving, beroep had ingesteld tegen het besluit van het UWV om haar uitkering te beëindigen. Het UWV had de uitkering met ingang van 17 november 2019 beëindigd, maar bij een nader besluit was de betaling van de uitkering voortgezet tot 17 maart 2020. In het bestreden besluit werd het bezwaar van verzoekster tegen de beëindiging van de uitkering ongegrond verklaard.
Verzoekster voerde aan dat de beëindiging van de uitkering onterecht was en dat zij geen inkomsten meer had, terwijl de inkomsten van haar partner niet voldoende waren om in het levensonderhoud van het gezin te voorzien. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat er geen spoedeisend belang was bij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeksters gezin niet door financiële nood in het bestaan werd bedreigd, ondanks dat er een klein bedrag resteerde na aftrek van de kostenposten.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.