Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2020 in de zaak tussen
[naam eiser] en [naam eiser2] , te [plaatsnaam] , eisers,
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Omvang geding / rechtstreeks beroep
Artikel 2:15 van de APV
de haag het vrije uitzicht niet zodanig belemmert dat er hinder of gevaar voor het wegverkeer kon ontstaan. Wij zagen dat de oprit dusdanig ingericht is dat er voldoende gelegenheid is om met de neus van het voertuig tot aan de openbare weg te rijden. Wij zagen dat er dan voldoende vrij uitzicht is om zowel rechts als links de verkeerssituatie te overzien. Het betrof bovendien een 30-km zone.” De rechtbank ziet in de argumenten van eisers geen reden om de bevindingen van de toezichthouders niet te volgen. In alle situaties moeten automobilisten - die van een oprit via het voetpad - de rijweg betreden opletten voor de overige verkeersdeelnemers. Dat geldt dus ook voor eisers. Dat eisers hierbij enige hinder ervaren, levert geen verboden situatie op in de zin van artikel 2:15 van de APV. De rechtbank is dan ook met het college van oordeel dat er geen sprake is van overtreding van artikel 2:15 van de APV. Deze grond van eisers slaagt niet.
Artikel 2:10, eerste lid, van de APV
Artikel 2:11, eerste lid, van de APV
Artikel 16 van de Wegenwet
Bestemmingsplan Kortendijk
Conclusie