ECLI:NL:RBZWB:2020:1507

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19_525
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor eigen werk als fietsenmaker

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.E.M. Edelmann, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2018 van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Eiser, die als fietsenmaker had gewerkt, was uitgevallen door psychische klachten en had een WIA-uitkering aangevraagd na een Ziektewetuitkering. Het UWV had geconcludeerd dat eiser geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 10 januari 2020 in Breda, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft het UWV zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de UWV-arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) in overweging genomen. Beide artsen concludeerden dat er geen objectieve medische beperkingen waren die eiser ongeschikt zouden maken voor zijn werk als fietsenmaker. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de eerdere conclusies van de UWV-arts niet konden worden verworpen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser geschikt was voor zijn eigen werk en dat de WIA-uitkering terecht was geweigerd per 8 januari 2018. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/525 WIA

uitspraak van 27 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2018 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 januari 2020. Eiser was verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als fietsenmaker. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege overwegend psychische klachten. Na een Ziektewetuitkering te hebben ontvangen heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 13 augustus 2018 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 8 januari 2018 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij geschikt is bevonden voor zijn eigen werk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 8 januari 2018.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts SMZ Arbo en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.1
De primaire arts SMZ Arbo heeft eiser gezien op het spreekuur. Ook heeft hij de beschikbare medische informatie bestudeerd, waaronder de expertise van 7 mei 2018 van psychiater [naam psychiater] en klinisch neuroloog [naam neuroloog] . Hij heeft gerapporteerd dat de perceptief-mentaal/psychische claim klachten/beperkingen niet geobjectiveerd kunnen worden, noch aannemelijk worden geacht, gelet op de bevindingen van het expertise onderzoek. De eerdere (bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling) geduide beperkingen en conclusies worden daarom niet overgenomen. Eiser is door een cardioloog geëvalueerd die geen lijden op zijn vakgebied kon duiden. De longarts heeft bij onderzoek geen evidente afwijkingen kunnen vaststellen. De orthopeed bevestigde degeneratieve afwijking van het kraakbeen van beide knieën, maar er volgde geen behandeling en eiser gebruikt geen pijnstillers. De neuroloog kon bij evaluatie (inclusief beeldvormend onderzoek) geen afwijkingen aan het licht brengen en er zijn geen behandelingen gaande noch gepland. De geclaimde fysieke klachten en beperkingen leiden niet tot duiding van een evident onderliggend substraat waarvoor beperkingen kunnen worden vastgesteld voor de laatst verrichte werkzaamheden in de zin van de Ziektewet. De conclusie is dat eiser in staat moet worden geacht de werkzaamheden van fietsenmaker volledig uit te kunnen voeren. Op basis van te objectiveren ziekte en /of gebrek zijn er geen beperkingen te duiden die zouden maken dat eiser niet geacht zou mogen zijn laatst verrichte werk te kunnen uitvoeren. Het rapport is mede ondertekend door een verzekeringsarts.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting en de beschikbare medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er bij het expertise onderzoek duidelijke aanwijzingen zijn gevonden voor overrapporteren van klachten en onderpresteren op de zogenaamde performancevaliditeitstesten, op de grenswaarden voor presteren zelfs ruim onder kansniveau, zodat het aannemelijk lijkt dat eiser veel beter moet kunnen en zich bewust was van het zelf veroorzaken van onderpresteren en de foute antwoorden. De verzekeringsarts b&b heeft geen harde medische redenen om af te wijken van de visie van de primaire verzekeringsarts. Gezien het niet duidelijk opvolgen van curatieve behandeling of het afbreken daarvan, de toch betekenisvolle relatie waarvan bij ernstige en chronische psychiatrische problematiek meestal geen sprake kan zijn, en de uitslag van de validiteitstesten lijken er meer dan geringe aanwijzingen voor onderpresteren en aggravatie dan wel simulatie van een belangrijk deel van de klachten. Voor zover er sprake is van een stoornis in de psychologische rondstructuur van eiser, is eiser momenteel zeker niet in een andere psychische of fysieke situatie als ten tijde toen hij nog werkte in de eigen fietsenzaak. Wellicht is het hebben van zijn arbeid, dat beschouwd kan worden als een vast en passende werkobject waaraan structuur, zingeving en perspectief is ontleend, zelfs een beschermende factor geweest. Dat eiser heeft ondergepresteerd op het externe onderzoek is hemzelf aan te rekenen, zeker ook het scoren onder kansniveau. Dat de psychiater daarom geen duidelijke pathologie heeft vast kunnen stellen, komt voor rekening van eiser zelf. De mening van de primaire verzekeringsarts, dat eiser niet in een andere staat is dan ten tijde toen hij nog actief was als fietsenmaker, en daarom voor dat werk niet arbeidsongeschikt is, wordt overgenomen. Hervatten in vergelijkbare arbeid is zeker mogelijk en zal voor eiser van psycho-hygiënische betekenis zijn.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de bevindingen van de psychiatrische expertise van 7 mei 2018 die het UWV (mede) aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Eiser is in overleg met de GGZ om het verslag te laten becommentariëren. De conclusie van de verzekeringsartsen dat eiser zijn oude werk als fietsenmaker zou kunnen verrichten, is niet in lijn met de medische informatie van de GGZ van 1 september 2017 waarin is aangegeven dat eiser beperkt of in het geheel niet inzetbaar is. Eiser acht het onbegrijpelijk dat zijn situatie in twee maanden tijd dusdanig zou zijn verbeterd dat hij zijn oude werk weer zou kunnen verrichten. Bovendien is het werk van fietsenmaker met de opkomst van de e-bikes niet meer het werk wat hij vroeger verrichtte. De kennis van de huidige techniek heeft hij niet en zal hij gelet op zijn klachten ook niet kunnen vergaren.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn psychische en lichamelijke klachten. De (verzekerings)artsen hebben op grond van de eigen onderzoeksbevindingen, de beschikbare medische informatie waaronder de psychiatrische expertise van 7 mei 2018, geconcludeerd dat de eerdere (tijdens de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling) geduide beperkingen en conclusies niet worden overgenomen en worden verworpen. Zowel voor de geclaimde fysieke als psychische klachten zijn géén op basis van te objectiveren ziekte en/of gebrek beperkingen te duiden. Daarom kan eiser geschikt worden geacht voor zijn eigen werk als fietsenmaker.
Dat de uitkomst van de expertise niet betrouwbaar zou zijn omdat eiser naar eigen zeggen een slechte dag had, niet met de computer overweg kon en niet wist wat hij moest doen, blijkt niet uit de verslaglegging van de expertise, noch heeft eiser dat eerder, bijvoorbeeld in een schriftelijke reactie op de expertise, kenbaar gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen reden te oordelen dat de (verzekerings)artsen niet van de bevindingen van de expertise mochten uitgaan. Bij die expertise zijn duidelijke aanwijzingen gevonden voor overrapporteren van klachten en onderpresteren op de zogenaamde performancevaliditeitstesten. Dat de ingeschakelde psychiater daarom geen duidelijke pathologie heeft vast kunnen stellen, komt voor rekening van eiser zelf.
Nu eiser geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht, ook niet nadat een eerder (op 4 juli 2019) geplande zitting om die reden en op zijn verzoek is aangehouden, ziet de rechtbank geen aanleiding een deskundige in te schakelen, zoals eiser heeft verzocht. Eiser heeft immers voldoende ruimte gehad om nadere medische stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Dat de GGZ zou hebben geweigerd de expertise te becommentariëren is uit de stukken niet gebleken. Evenmin is er reden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen geen juist of een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding.
De stelling van eiser dat hij zijn werk als fietsenmaker niet meer zou kunnen uitvoeren in verband met de opkomst van de e-bike, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder heeft benadrukt zijn niet alle fietsen e-bikes en bovendien waren er ook al e-bikes in de tijd dat eiser nog werkzaam was als fietsenmaker. Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de beschikbare medische informatie niet dat eiser niet in staat zou zijn nieuwe vaardigheden te leren. De (verdere) opkomst van de e-bike staat dan ook niet aan het kunnen verrichten van de ‘eigen arbeid’ in de weg.
De rechtbank concludeert dat het UWV eiser terecht geschikt heeft bevonden voor het eigen werk als fietsenmaker. Dit betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 8 januari 2018. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden voor een proceskostenveroordeling. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 27 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.