Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.E.M. Edelmann, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2018 van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Eiser, die als fietsenmaker had gewerkt, was uitgevallen door psychische klachten en had een WIA-uitkering aangevraagd na een Ziektewetuitkering. Het UWV had geconcludeerd dat eiser geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot het bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 10 januari 2020 in Breda, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft het UWV zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de UWV-arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) in overweging genomen. Beide artsen concludeerden dat er geen objectieve medische beperkingen waren die eiser ongeschikt zouden maken voor zijn werk als fietsenmaker. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de eerdere conclusies van de UWV-arts niet konden worden verworpen.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser geschikt was voor zijn eigen werk en dat de WIA-uitkering terecht was geweigerd per 8 januari 2018. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.