Op 2 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB 19/4785 ZW en AWB 19/5020 WIA. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Boesjes, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV van 15 en 22 augustus 2019, waarbij haar ZW-uitkering werd beëindigd en haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 1989 tot 30 november 2015 werkzaam was bij Stichting Groenhuysen, maar uitviel wegens klachten van het houdings- en bewegingsapparaat. Na een reorganisatie werd haar dienstverband beëindigd en ontving zij een ZW-uitkering, die later door het UWV werd beëindigd op basis van een medische beoordeling. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde deze ongegrond.
Tijdens de zitting op 12 maart 2020 was eiseres aanwezig, maar het UWV was afwezig. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld, die concludeerden dat eiseres op de datum in geding niet meer arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de FML van 23 augustus 2019, waarin de beperkingen van eiseres zijn vastgelegd, zorgvuldig was opgesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die aanleiding gaven tot een herbeoordeling van haar belastbaarheid. Eiseres stelde dat haar klachten niet voldoende waren meegenomen in de FML, maar de rechtbank oordeelde dat de artsen van het UWV alle relevante informatie hadden gewogen.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres per 4 mei 2019 had beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Ook werd de aanvraag voor de WIA-uitkering afgewezen, omdat eiseres de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.