ECLI:NL:RBZWB:2020:1530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
02-191716-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Riet
  • A. Tempelaar
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 18 september 2017 vond er een verkeersongeval plaats op de Rijksweg A58 in Ulvenhout, waarbij de verdachte, bestuurder van een BMW met Belgisch kenteken, niet tijdig haar voertuig heeft afgeremd en daardoor in botsing kwam met een voor haar rijdende auto. Dit resulteerde in een kettingbotsing met vijf betrokken voertuigen, waarbij een zesjarige jongen zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2020 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, terwijl de verdediging aanvoerde dat er slechts sprake was van één moment van onoplettendheid, wat volgens de jurisprudentie onvoldoende zou zijn voor een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte, en sprak haar vrij van het primair ten laste gelegde feit. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, omdat zij gevaar en hinder voor het verkeer had veroorzaakt door niet tijdig te remmen. De rechtbank legde een geldboete van € 500 op, met vervangende hechtenis van 10 dagen bij niet betaling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar eerdere onbestraffelijkheid en de lange tijd die verstreken was sinds het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/191716-18
vonnis van de meervoudige kamer van 17 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
[adres]
raadsman mr. I.P. de Groot, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
zij op of omstreeks 18 september 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Merk BMW, Belgisch kenteken [kenteken 1] ) , daarmede rijdende over de weg, de (linkerrijbaan van de) Rijksweg A58 zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend,
- niet, althans niet behoorlijk en/of tijdig het door haar, verdachte, bestuurde motorrtijtuig af te remmen, en/of tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg was te overzien en/of vrij was en/of
- niet tijdig met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig uit te wijken, althans geen, in ieder geval onvoldoende maatregelen te treffen teneinde een aanrijding/ botsing te voorkomen met een zich vóór haar, verdachte, op de (linker)rijbaan bevindend motorrijtuig (Deens kenteken [kenteken 2] ) , waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2011) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (rechter) bovenbeen en/of meerdere botbreuken in het aangezicht en/of hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 september 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk BMW, Belgisch kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, de (linkerrijbaan) van de Rijksweg A58, niet, althans niet behoorlijk en/of tijdig het door haar, verdachte, bestuurde motorrtijtuig heeft afgeremd, en/of tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg was te overzien en/of vrij was en/of
- niet tijdig met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig is uitgeweken, althans geen, in ieder geval onvoldoende maatregelen heeft getroffen teneinde een aanrijding/ botsing te voorkomen met een zich vóór haar, verdachte, op de (linker)rijbaan bevindend motorrijtuig
(Deens kenteken [kenteken 2] ), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 september 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk BMW, Belgisch kenteken [kenteken 1] ) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A58, haar snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat zij in staat was om haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is het door haar, verdachte, bestuurde voertuig in aanrijding/botsing gekomen met een ander voertuig (personenauto, Deens kenteken [kenteken 2] ).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval op 18 september 2017 in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De officier van justitie stelt dat verdachte zich de toedracht weliswaar niet kan herinneren, maar dat zij niet slechts één moment van onoplettendheid kan hebben gehad. Er moet sprake zijn geweest van een aaneenschakeling van onoplettende momenten, waardoor zij niet heeft gezien dat er remlichten bij de auto’s voor haar aangingen, dat de auto’s vaart minderden en er zelfs uitwijkmanoeuvres werden verricht naar de berm. Verdachte heeft niet geremd en is zo met onverminderde snelheid op de auto voor haar gereden. In die auto bevond zich onder andere [slachtoffer] die zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte kan een aanzienlijke mate van onvoorzichtigheid en onoplettendheid worden verweten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet en wijst er daarbij op dat er wél slechts één moment van onoplettendheid is geweest van verdachte waardoor het ongeval is gebeurd. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dit onvoldoende voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Ten aanzien van een bewezenverklaring van artikel 5 van de Wegenverkeerswet refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 18 september 2017 reed verdachte met haar BMW met Belgisch kenteken [kenteken 1] op de linkerbaan van de A58 in Ulvenhout [1] . Uit het onderzoek van de politie blijkt dat er door een niet forensisch vast te stellen oorzaak, vermoedelijk filevorming, de ’bestuurders die vóór verdachte op de linkerbaan reden, hun voertuigen tot stilstand, dan wel nagenoeg tot stilstand hebben gebracht [2] . Verdachte heeft haar voertuig echter niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was. De BMW van verdachte is gebotst op de Peugeot 208 van de familie [familienaam] met Deens kenteken [kenteken 2] die voor haar reed. Hierna ontstond een kettingbotsing met de auto’s voor de Peugeot 208. In totaal waren er vijf auto’s bij betrokken.
De verbalisanten hebben geconstateerd dat er ten aanzien van de weg, het wegdek, de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen en de wegbeheerder geen omstandigheden werden aangetroffen die het ongeval mede veroorzaakt (kunnen) hebben. Ook aan de onderzochte voertuigen van verdachte en de andere weggebruikers werden geen gebreken of omstandigheden aangetroffen die het ongeval (mede) veroorzaakt konden hebben. De politie heeft geen reden om aan te nemen dat verdachte de maximum snelheid van 130 km/u heeft overschreden. Er is niet gebleken van alcohol- of drugsgebruik door verdachte en evenmin dat zij was afgeleid door telefoongebruik [3] [4] .
Getuige [getuige 1] [5] en getuige [getuige 2] [6] hebben verklaard dat zij eveneens op de linkerrijstrook en respectievelijk 70 km/u en 110 km/u reden toen het ongeluk gebeurde en zij geraakt werden door de auto achter hen. Getuige [getuige 3] [7] heeft verklaard dat zij moest uitwijken om een aanrijding met haar voorganger te voorkomen, omdat het verkeer zo snel remde en dat zij vervolgens van achter werd geraakt door de auto achter haar.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet weet waarom zij niet heeft gezien dat de auto’s voor haar remden en dat zij zich alleen de situatie van de botsing en kort erna herinnert, namelijk de klap en de geur van haar airbags.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals weergegeven in het arrest van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet - in termen van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid of onoplettendheid - aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er valt daarom in zijn algemeenheid niet aan te geven of het plegen van een enkele verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Ook kan niet uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid dat er sprake is van schuld in voorgenoemde zin.
Er zijn geen omstandigheden aan te geven waaruit blijkt dat verdachte meer kan worden verweten dan dat zij het remmen van de voertuigen voor haar niet heeft gezien. De rechtbank leidt uit de verklaring van getuige [getuige 3] af dat zij moest uitwijken om de auto voor haar te ontwijken en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat zij nog 70 dan wel 110 km/u reden toen het ongeluk gebeurde, dat de filevorming zich heel plotseling heeft voorgedaan. Verdachte, die met het verkeer meereed heeft de remmende voertuigen voor zich kennelijk niet gezien. De rechtbank gaat er daardoor vanuit dat er slechts sprake was van één moment van onoplettend bij verdachte. Dit is onder deze omstandigheden onvoldoende om te spreken van aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en onoplettendheid, zodat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat verdachte de remmende voertuigen voor haar niet heeft gezien, niet heeft geremd en dat zij daardoor tegen de auto voor haar is gebotst. Hierdoor heeft zij gevaar en hinder voor het overige verkeer veroorzaakt.
De rechtbank acht, met de verdediging, de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 18 september 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk BMW, Belgisch kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, de (linkerrijbaan) van de Rijksweg A58, niet, het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft afgeremd, en/of tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg was te overzien en/of vrij was en- niet tijdig met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig is uitgeweken, teneinde een aanrijding/ botsing te voorkomen met een zich vóór haar, verdachte, op de (linker)rijbaan bevindend motorrijtuig
(Deens kenteken [kenteken 2] ), door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 90 uur, te vervangen door 45 dagen hechtenis bij het niet verrichten en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een geldboete van geringe aard, gelet op het inkomen van verdachte en daarnaast eventueel een ontzegging van de rijbevoegdheid. Een taakstraf zou haar werkzaamheden als schoonheidsspecialiste te erg belemmeren en haar onevenredig hard treffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 18 september 2017 een verkeersongeval veroorzaakt door zonder snelheid te minderen in te rijden op de langzamer rijdende, remmende auto’s voor haar. Zij raakte daarbij de auto voor haar die op zijn beurt weer de auto’s ervoor raakte. Er ontstond zo een kettingbotsing waarbij vijf voertuigen schade hebben geleden.
De ergste schade was echter voor de toen zesjarige [slachtoffer] die behalve botbreuken wellicht ook hersenletsel heeft overgehouden aan het ongeval. Hij heeft daarna enige tijd in een coma gelegen. Het is niet duidelijk geworden hoe het nu met hem gaat.
Het is noch uit het dossier, noch uit de verklaring van verdachte ter zitting duidelijk geworden hoe het kan dat verdachte de filevorming voor zich niet heeft gezien. Verdachte heeft hieraan kennelijk geen herinnering en herinnert zich alleen nog de klap en de geur van airbags. Verdachte heeft zelf ook nekklachten overgehouden aan het ongeval.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank allereerst mee dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Verdachte heeft ook invoelbaar verklaard dat zij is aangedaan door de consequenties van het ongeval voor de slachtoffers. Zij heeft meermalen, actief contact heeft gezocht met de slachtoffers, met de moeder van [slachtoffer] hetgeen ook - zo blijkt uit de correspondentie - op prijs werd gesteld door de slachtoffers. Verdachte ondervindt zelf ook nog altijd lichamelijk ongemak van het ongeval.
Ook wordt in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat het bijna tweeëneenhalf jaar geleden is dat het ongeval is gebeurd en dat de zaak nu pas op zitting is behandeld. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is daarmee geschonden en ook daar zal de rechtbank in de strafmaat rekening mee houden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een geldboete van € 500,= een passende sanctie is. Voor het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid ziet de rechtbank geen aanleiding, onder andere gelet op het tijdsverloop.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeersweg 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Riet, voorzitter, mr. Tempelaar en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 maart 2020.
Mr. Van Riet en mr. Joosen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt verwezen, tenzij anders vermeld, naar het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2017225077 genummerd van 1 t/m 89
2.Het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict, pagina 21
3.Het proces-verbaal digitaal onderzoek, pagina 77-78
4.Een geschrift inhoudende een ‘extraction report’, pagina 80-81
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 39
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 41
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 36